Kunsttechnieken en visuele analyse II
Samenvatting
HOORCOLLEGE 1 – PIGMENTEN
Kleur is belangrijk
- Gevoelens/emoties
- Soms universeel, vaak cultureel bepaald
- Bepaald iconografie
- Betekenis van materiaal
- Kleurbalans en ritme
- Contrast
o Monochromie vs. polychromie
- Interpretatie
- Vernis
Historische ontwikkeling van pigmenten
- Oudheid
o Krijwit, aardepigmenten, koolstofzwart
- Romeinse/Griekse oudheid
o Vermiljoen, menie, loodwit, orpiment, azuriet, ultramarijn
- 14 eeuw
e
o Loodtingeel
- 16e eeuw
o Smalt
- 18e eeuw - 1724
o Pruisisch blauw
- 18/19e eeuw
o Asfalt/bitumen
- 19e eeuw
o Zinkwit, cadiumgeel, kobalt blauw, smaragdgroen, chroomoxide groen, veridiaan
- 20 eeuw
e
o Titaanwit, cadium rood
=
- Voor datering
- Geen monster van restauratie/retouche
- Vervalsingen
- Toeschrijvingen
Pigment = kleurdragende poeder. Met bindmiddel (water/ei/olie/lijm) om verf van te maken. Hiervoor
over plaat wrijven met loper. Effect van bindmiddel is groot, ei = mat, niet verzadigd. Olie = glans en
verzadigde, diepe kleur.
Verftube uitgevonden in 1840. Sindsdien ook buiten verven.
Toevoegingen in verven
- Siccatieven
o Drogers.
o Gepulverd glas, loodwit, vernis
- Verdunners
o Olie of terpetijn
- Vulstoffen
,Eigenschappen van pigmenten
- Kleur
o Waargenomen golflengte van het licht
o Wit = hele spectrum reflecteert
o Zwart = alles absorbeert
- Morfologie/deeltjesgrootte
o Pigmenten hebben verschillende grootte qua deeltjes
o Deeltjes hebben verschillende structuren (plaatjes, grof)
- Brekingsindex
o Mate van lichtbreking bij overgang tussen materialen
o Transparante verf: BI van pigment en bindmiddel dichtbij elkaar
o Opake verf: BI van pigment en bindmiddel verder uit elkaar.
- Dekkracht
o Transparant of opaak
o Hierbij van belang: pigment/volumeconcentratie: hoeveel pigment in het bindmiddel?
o Laagdikte van de verf van belang
- Duurzaamheid/lichtechtheid
o Pigment kan verouderen en hierdoor verkleuren
o Pigment kan andere kleur krijgen in de zon
- Kleurkracht
o Hoeveel deeltjes van het pigment nodig om tot dekkende verf te komen?
WITTEN
1. Krijtwit (calciumcarbonaat)
a. Weinig kleurkracht in olie, BI dichtbij elkaar
b. Voor gronderingslaag
c. Gebruikt sinds de oudheid
2. Loodwit (loodcarbonaat)
a. Belangrijkste element is lood.
b. Lang enige wit geweest
c. Stapelproces: rollen lood in pot met azijnzuur, broeien, wit ontstaat op lood
d. Modern/historisch loodwit: verschilt in morfologie (vroeger bloemkool, nu plaatjes)
e. Is giftig
f. Kans op verzeping als loodwit in lijnolie zit. Transparanter worden van de verf.
Blaasjes ontstaan in de verf, naar oppervlakte: gaatjes in de verf. Hierdoor
ondertekeningen en pentimenti te zien.
3. Zinkwit (zinkoxide)
a. Belangrijkste element is zink
b. Ontwikkelt in 19e eeuw, 1834, als alternatief voor loodwit
c. Fluorescentie onder UV
d. Stabiel, maar matige metingskracht meerdere lagen nodig om dekkend te worden
e. Niet giftig
4. Titaanwit (titaandioxide)
a. Belangrijkste element is titaan
b. Ontwikkelt in 20e eeuw, 1921
c. Dekt beter dan zinkwit
d. Non-toxisch, o.a. in tandpasta
ZWARTEN
1. Koolstofzwarten
, a. Onvolledige verbranding. Volledige verbanding is met zuurstof: wordt wit.
b. Je kan van van alles zwart maken, lastig te detecteren (roet, hout, beenderen)
c. Nadelen
i. Zwart donkert na
ii. Zwarten drogen langzaam
iii. Door langzame drogen meer olie toevoegen: hierdoor minder gebonden verf,
daardoor kwetsbaarder voor verpoetsing
GELEN
1. Orpiment/realgar (arseensulfide)
a. Belangrijkste element is arseen, kunstmatig/mineraal
b. Kleur van goud/kanariegeel
c. Giftig
d. Van de oudheid tot 19e eeuw gebruikt, daarna vervangen door cadium geel
e. Kan niet met verdigris of loodwit, wordt zwart
f. Waterige bindmiddelen: miniaturen
g. Moeilijk te wrijven: plaatjesstructuur – glas toevoegen om grip te krijgen op het
pigment
h. Instabiel: licht verkleurt dit pigment
2. Loodtingeel (loodtinoxide)
a. Belangrijkste elementen lood en tin
b. Uit de 14e eeuw, komt veel voor van 1300 – 1800
c. Maak je door verhitten van lood en tin
d. Gevoelig voor verzeping: pokdalige structuur
e. Fletsgele kleur
3. Cadium geel (cadium sulfide)
a. Belangrijkste element is cadium
b. Ontwikkelt in de 19e eeuw, 1818
c. Fijne deeltjes
d. Hoge dekkracht
e. Giftig!
4. Gele lak
a. Kleurstof uit plantaardige materialen: wouw of wegedoorn bessen
b. Kleur oplossen in water en neerslaan op kleurloos deeltje
c. Veel gebruikt voor groen als gele lak over opaak blauw
d. Nadeel: als je vernis wegneemt bestaat de kans dat je gele lak ook meeneemt
OKERS
a. Aardepigmenten, bevatten ijzer (Fe)
b. Bij verhitting worden ze rood, dit kan in de aarde gebeuren
c. Oudste en meest gebruikte pigment
d. Goedkoop: opscheppen en reinigen
e. In veel kleuren – van rauw tot gebrand
KLEURSTOFFEN
- Bijna altijd organisch
- Kleine deeltjes, in wateroplosbaar
- Direct vervend vermogen: je kan er textiel mee verven
- Vaak neergeslagen op substraat, zoals aluin of krijt (dit zie je bij onderzoek)
- Je moet, om te schilderen met kleurstoffen, deze verlakken: oplossing neerslaan op kleurloos
deeltje, dit eruit halen en laten drogen