Organisatietheorie
College 1: organisaties als rationele systemen
Wat leer je bij dit vak? Drie perspectieven op organisaties:
Rationele perspectief: Hoe organisaties zijn ingericht?: met minimale het maximale bereiken;
procedures en regels.
Organisaties als sociaal/natuurlijk systeem: Wat is de rol van mensen in organisatie?: naar de mens
kijken, wat hun motiveert en hoe je ze effectief kan aansturen.
Organisaties als open systemen: Hoe werken organisaties samen? Kijken naar hoe de organisatie zich
verhoudt en omgaat met haar omgeving.
Je hebt verder ook ‘benign’/ goedaardige visie(bepaalde interventies in organisaties zijn voor mensen
en organisatie zelf positief, medewerkers gelukkiger en organisaties efficiënter);
kritische visie(vanuit marxisme): manieren om mensen uit te melken, om productie te verhogen(ook
als het ten koste gaat van welzijn medewerkers).
Wat zijn organisaties?
Drie kritiekpunten, organisaties worden soms gezien als:
Verkokerde systemen.
Hiërarchieën.
IJzeren kooien.
Sommige zijn waar, sommige zijn niet waar.
Definitie volgens Handel: drie punten:
Bewust opgericht groep met een bepaald doel.
Overleeft in de regel de individuele leden van organisatie: overleving niet afhankelijk van
leden, bijvoorbeeld boekenclub van vrienden is geen organisatie. Organisatie staat boven
leden.
In meer of minder mate geformaliseerd in regels en hiërarchie
Voorbeeld van organisatie volgens Handels definitie is de Belastingdienst.
Wat voor soort vragen kun je stellen binnen dit vak?
Verklarende vragen: verschijnselen(zoals structuur van de organisatie) verklaring adhv aard
werkzaamheden of kenmerken omgeving
Prescriptieve vragen: hoe kan organisatie zo effectief/efficiënt mogelijk zijn?
Rol van de theorie: een lens om daarmee te voorschrijven/beschrijven of verklaren. Een theorie
focust en verklaart een aspect van de praktijk. Je hebt verschillende theorieën nodig om brede
perspectief te hebben op kwesties. Je kunt met verschillende theorieën dezelfde kwestie verklaren.
,Weber- bureaucratie
Bureacratie als organisatievorm, kenmerken:
Centralisering en formalisering(geschreven regels/procedures)
Onzekerheidsresolutie(door de vele regels weet je wat je moet doen, dus minder
onzekerheid)
Ideaaltype(in het echt is bureaucratie nooit perfect, maar wel belangrijk om hiernaar te
streven)
Autoriteit berust op rationeel-legaal gezag(gezag voortvloeiend uit wetten en regels)
Sine ira et studio: zonder haat en vooringenomenheid, ambtenaren moeten gewoon hun
werk neutraal doen, ongeacht wie ze moeten dienen
Vormen van gezag:
Traditioneel
Charismatisch
Rationeel- legaal gezag(bureaucratie)
In de praktijk kan je combinaties van gezag hebben. Bijvoorbeeld charismatische burgemeester
(hij/zij heeft dan charismatisch en rationeel-legaal gezag).
Wat maakt bureaucratie revolutionair? Vroeger was gezag aan één persoon gebonden, vaak ook
traditioneel en charisma; maar dus niet op wetten en dat zorgde voor willekeur in
overheidshandelen. Als je bijvoorbeeld bevriend was met gezagsdrager had je voordeel. Dit systeem
was ook niet economisch goed; Pruisen werd bureaucratisch en ontwikkelde zich enorm; door de
onzekerheid weg te nemen, kan er beter economisch ontwikkeld worden.
Rationeel legale autoriteit, kenmerken:
Wijze werk uitvoering vastgelegd in regels.
Binnen werk ambtenaren onderworpen aan gezag organisatieleiding.
Ambtenaren werken in een hiërarchische organisatiestructuur.
Ambtenaren geworden op basis van hun competenties en er is sprake van vrije selectie.
Uitvoering van werk berust op schriftelijke stukken, dan kan je meer controle hebben in
organisatie.
Bureaucratie en democratie
Enerzijds past bureaucratie bij democratie(gelijkheid voor wet en gelijke behandeling, toepassing
regels, rekrutering ambtenaren op basis van deskundigheid).
Bureaucratie past goed bij democratie: democratie bepaalt en bureaucratie voert uit en zorgt ervoor
dat het werkelijkheid wordt. De bovengenoemde kenmerken passen bij democratisering.
Anderzijds kan bureaucratie ook spanning hebben met democratie, want usurpatie(opslokking
macht) door niet gekozen maar benoemde deskundige ambtenaren en dat is de vierde macht-
problematiek. De deskundigheid maakt ambtenaren machtig en daardoor kunnen ze veel invloed
hebben op politiek.
,Scientific management, Taylor
Rationalisering
Arbeider lui volgens Taylor:
Is liever lui dan moe en uitsluitend te motiveren door beloning/straf(extrinsiek)
Werkt samen met zijn collega’s om zo min mogelijk te doen(soldiering: met zn allen
samenspannen om minder te doen, zodat standaard omlaag gaat)
Weet veel meer over productieproces dan baas(principaal-agent probleem)
Principes taylorisme
Wetenschappelijke analyse arbeidstaken(time and motion studies). Timen van arbeiders,
bestuderen wat meest efficiënt manier van werken is; win- win situatie: organisatie meer
productief en arbeiders werden beloond met meer salaris.
Onderdeel time and motion: werk opknippen in verschillende taken, specialisatie: meer
efficiëntie.
Wetenschappelijke selectie en training arbeiders.
Samenwerking management- arbeiders(scheiding denken en doen).
Bijna gelijke verdeling verantwoordelijkheden management- arbeiders.
Werken volgens geschreven regels en procedures is continuïteit vanuit bureaucratie van Weber.
Betekenis taylorisme
Start rationaliseringbeweging: continu streven naar om organisatie meer efficiënt te maken.
Start organisatieadviesbureaus.
Veel bekritiseerd door HRM benadering, maar nog steeds invloedrijk(efficiëntie denken).
Braverman
‘achteruitgang van het werk in de 20 e eeuw’
Marxistische benadering:
o Clash tussen kapitaal en arbeid
o Andere wetenschapsopvatting: prescriptief, oordeel vellen, gevolg van marxistische
benadering.
Karakterising van Taylor als neurotische persoonlijkheid die een obsessie had voor
beheersing
Kern van Taylorisme: beheersing, disciplinering, en uitholling competenties arbeiders, zodat
arbeiders alleen nog maar laag en ongeschoold werk deden, gemakkelijk vervangbaar waren
en lage lonen kregen(de-skilling).
Mensen werden gedehumaniseerd.
Kritiek op Taylorisme
Time and motion studies: gericht op grotere uitbuiting arbeiders om macht te vergroten. Principaal-
agent probleem weghalen, zodat je arbeiders beter kunt controleren.
, Ook was het onduidelijk wat volgens Taylor ‘a fair days work’ is.
Men selecteert niet meest competente maar meest volgzame arbeiders, omdat kritische arbeiders
een tegenbeweging kunnen vormen.
Spanningen tussen management en arbeiders neemt juist toe; er is geen sprake van win- win.
Taylorisme leidt tot vervreemding van arbeidsproces(dehumanisering) minder motivatie.
Verdeling van verantwoordelijkheid is niet gelijk, maar uitermate scheef(echt werken anders dan
achter bureau zitten: is meer normatief dan puur wetenschappelijk.
Het is geen echte wetenschap, slechts een controlemiddel voor management om arbeidsproces
volledig te controleren; onder mom van wetenschap.
College 2
Organisaties als sociale systemen
1.Hawthorne experimenten