SAV 1
Hoorcollege 1: ‘Inleiding op de cursus.’
SAV gaat over bijzondere kinderen, gewone kinderen met bijzondere ouders,
bijzondere broertjes of zusjes of hun bijzondere leerkrachten.
Structuur per onderwerp:
1. Wat kun je zien; wat moet je weten om het te zien – signaleren.
2. Wat kun je doen; ook als je niet honderd procent zeker bent wat het is – adviseren.
3. Wat voor hulp – verwijzen.
De hbo-pedagoog aan het werk:
Fase 1:
- Signaleren
Signaleren van kinderen en jeugdigen.
Signaleren van ouders.
Signaleren van problemen tussen ouders en kind.
- Screening
Gesprek aangaan
Observeren, dossier/lvs raadplegen
- Hypothese opstellen
- Beoordelen ernst
- Bepalen wie er mee verder moet
Fase 2:
- Zelf bepaalde hypotheses toetsen.
- Anderen hypothesen laten toetsen waar jijzelf niet toe bevoegd bent – intelligentie,
stoornis, ziekte.
- Coördinatie van het onderzoek.
- Zorgen dat iedereen het begrijpt – je moet de taal van academici leren begrijpen.
Fase 3:
- Zorgen dat positieve factoren worden benut.
- Contact met hulpvrager onderhouden.
- Ideeën ontwikkelen en selecteren.
- Partijen bij elkaar brengen.
Fase 4:
- Zorgen dat het plan er komt.
- Zorgen dat iedereen alles begrijpt – intermediair tussen mbo en universiteit.
- Coördinatie en dossierbewaking.
Fase 5:
- Coördinatie
- Monitoring
- Zelf (onderdelen) interventie uitvoeren
Fase 6:
- Coördinatie
- Zorgen voor ecologische validiteit van de evaluatie
- Leren met je team
,Vaardigheden in gesprek met deskundigen:
- Vertellen waar het over gaat:
Gedrag kunnen benoemen.
Samenhang in gedrag herkennen.
- Snappen hoe een diagnosticus (soms) denkt:
Vaktermen plaatsen.
Zin en onzin van classificatie begrijpen.
Onderzoeken op waarde schatten.
Durven samenwerken.
- Professionele attitude
Balans in afstand-nabijheid – maximale nabijheid met behoud van distantie
– stage.
Vaardigheden in gesprekken gebruiken – training.
Kennis aanwenden – handboeken.
- Snappen hoe een ouder (soms) denkt
Weestand plaatsen
Verantwoordelijkheid – positie begrijpen.
Coördineren
22Durven samenwerken
Niet in een gesprek met deskundigen:
- Denken dat jij de diagnosticus bent – niet testen, wel didactisch onderzoek.
- Denken dat je geen diagnostiek doet – wel observeren, praten en ordenen dossier.
- Denken dat je dom bent – wel doorvragen, verbinding leggen met de praktijk.
- Denken dat als jij het raar vindt, het vast toch wel allemaal zo hoort – maar kritisch
en logisch denken en vooral sensitief en responsief zijn, dus menselijk, vraag- en
handelingsgericht.
Maatschappelijk proces:
Passend onderwijs:
- School als vindplaats – van hbo’ers wordt verwacht dat ze signaleren.
- School als werkplaats – ‘we brengen de zorg naar het kind, in plaats van het kind
naar de zorg.’
- Leerkrachten krijgen veel op hun bord – pedagogen moeten kunnen ondersteunen.
Transitie jeugdzorg:
- Doorverwijzen is uit – hbo’ers werken generalistisch, je moet veel aanpakken, je
moet steeds meer dingen kunnen.
- Samenwerking is in – weet wat je grenzen zijn, durf je werk te bespreken en weet
wanneer je anderen nodig hebt.
- Werk met het systeem – ondersteun de ouders en de leerkracht. Systeemdenken is
de basis van het denken van een pedagoog.
Wat is een probleem?
- Problemen zijn situaties die om actie vragen.
- Iets als probleem ervaren is een waarschuwing van je brein; ‘er is iets aan de hand
dat niet goed voor je is, let op!’, maar wat dat is, wat er afwijkt, hoe dat afwijkt en of
dat erg is; daar moet je even over nadenken.
2
,Vier soorten criteria:
1. Is iets een probleem, als: het afwijkt van het gemiddelde?
Als je normaal* bent, wil dat niet zeggen dat je geen problemen hebt.
Als je problemen hebt wil dat niet zeggen dat niet normaal* bent.
Als je ‘normale problemen’ hebt, heb je ook behoefte aan ‘normale steun’.
Statistiek is geen vervanger van ethiek.
Voorbeeld: hoogbegaafdheid, depressie.
2. Is iets een probleem, als: het afwijkt van het gemiddelde, het afwijkt van een ideaal?
Iemand kan raar zijn, maar lijdt hij? Is hij een gevaar voor zichzelf? Hebben
anderen er last van? Kan hij zijn sociale relaties onderhouden? Kan hij zijn
werk doen?
Excentriciteit doet een beroep op onze tolerantie: ook hier speelt een morele
component, maar ook gevoel voor humor.
3. Is iets een probleem, als: het afwijkt van het gemiddelde, het afwijkt van een ideaal?
Diagnostiek van stoornissen staat niet los van de cultuur en heeft een morele
component – zie de geschiedenis van homoseksualiteit.
Sommige stoornissen hebben een bepaald nut en staan niet los van de
situatie; lijdt de persoon? Lijdt de omgeving? Kan hij relaties volhouden? Kan
hij zijn werk volhouden?
4. Integratie. Iets is een probleem, als: het afwijkt van het gemiddelde, het afwijkt van
een ideaal, het een teken van een stoornis is?
Classificatie = Halvediagnostiek:
- Sterk reductionistisch
- Allen maar wel/niet
- Kan stigmatiseren
- Geeft bureaucratie
- Wordt beleidsmatig misbruikt
- Geen stoornis is geen hulp nodig hebben.
Maar:
- Helpt om samenhang in gedrag te zien.
- Helpt termen goed te gebruiken.
- Helpt registratie en research.
- Werkt soms geruststellend.
- Bevordert soms toegang tot hulp.
- Te integreren met dimensionale benadering.
Conclusie classificatie:
- Classificatie is wat je hebt en diagnostiek voor de hulpverlening is wat je nodig hebt.
Om te weten wat je nodig hebt is het handig te weten wat je hebt, maar teveel focus
op wat je hebt kan een rem zijn.
Met diagnostiek toets je:
- Of hulp nodig is.
- Welke hulp er nodig is.
- Wat er aan de hand is.
- Wat er helpt.
3
, - Het individu – sterke en zwakke individuele kanten, de betekenisverlening van de
hulpvraag.
- De omgeving.
- Het proces.
BOEK: PSYCHODIAGNOSTIEK
Hoofdstuk 2, §4.7: ‘visies op normaliteit’.
Normaliteit als de afwezigheid van stoornissen;
- Binnen deze benadering is men gezond zolang men niet ziek is.
- Bij ieder beeld geldt dat pas van een stoornis gesproken kan worden indien
sprake is van lijden of een verstoring van het sociale leven of het
arbeidsleven.
Normaliteit als statistisch gegeven;
- Hierbij wordt gerefereerd aan empirisch vastgestelde normen over welk
gedrag in welke mate op welke leeftijd voorkomt.
- Gebaseerd op onderzoek naar de vraag welk gedrag op welke leeftijd
gemiddeld veel voorkomt.
- Net als bij classificatie het geval is, dienen ook de uitslagen van genormeerde
instrumenten in verband gebracht te worden met de leefsituatie van de
hulpvrager en de vraag hoe de aansluiting bij de omgeving verloopt: de
adaptatie.
Normaliteit als ideale of gewenste toestand;
- Hierbij wordt gerefereerd aan te bereiken doelen, die meestal berusten op
maatschappelijke en culturele overwegingen of op een therapeutische visie.
Normaliteit als succesvolle adaptatie;
- Dat wil zeggen het flexibel en effectief omgaan met de mogelijkheden en
beperkingen van het leven van alledag, zodat het sociale leven en het
arbeidsleven zich optimaal kunnen ontwikkelen.
- Gaat om dynamisch evenwicht tussen de ontwikkeling van het individu
enerzijds en het leren omgaan met de grenzen en eisen die de omgeving stelt
anderzijds.
BOEK: ONTWIKKELINGSPATHOLOGIE
Hoofstuk 2: ‘classificatie, diagnostiek en epidemiologie.’
Classificatie:
- Een persoon (of een voorwerp of situatie) herkennen, er een naam aan geven
en indelen in een categorie.
- Kan helpen om niet alleen onderscheid te maken tussen verschijnselen, maar
ook overeenkomsten te signaleren en zowel oude als nieuwe verschijnselen
in te delen.
- Met zo’n systeem kunnen hulpverleners beter begrijpen wat er met een kind
aan de hand is en hoe ze het kunnen helpen.
4