Literatuur Notarieel ondernemingsrecht II.
Week 1 (13 sept).
Asser/Van Olffen & Rensen 2-IIa 2019:
Hoofdstuk 2: nr. 42-46, 49, 53-59, 66-69, 71-77, 82-94;
Hoofdstuk 3: nr. 95-112.
Asser/Kroeze 2-I 2021, nr. 377, 379-381, 389, 404, 406, 424.
T. Salemink & P.T.J. Wolters, Voorontwerp online oprichting besloten
vennootschappen, Ondernemingsrecht 2021/82.
Vanwege een richtlijn uit 2019 wordt aan de KNB opdracht gegeven een systeem voor
gegevensverwerking in te richten en te beheren dat online oprichting mogelijk maakt en aan
de richtlijn voldoet. Randvoorwaarden:
1. Moet de mogelijkheid bieden de elektronische notariële akte tot oprichting te
ondertekenen. De ondertekening geschiedt door middel van een elektronische
handtekening.
a. Het opstellen van de notariële akte zelf kan buiten het systeem om,
bijvoorbeeld via e-mail- of telefooncontact met de notaris. Daarbij kan gebruik
worden gemaakt van een modelakte die de KNB opstelt en online ter
beschikking stelt.
2. Voorts moet de notaris binnen het systeem de betrokken partijen kunnen
identificeren via een elektronisch identificatiemiddel.
3. Ook moet de mogelijkheid bestaan binnen het systeem een directe beeld- en
geluidverbinding tussen de (online) verschijnende partijen, getuigen en de notaris op
te zetten. De beeld- en geluidverbinding biedt de notaris onder meer de mogelijkheid
online aan zijn algemene informatieplicht van art. 43 lid 1 Wna en zijn bijzondere
waarschuwingsplicht (de Belehrungspflicht) te voldoen.
a. De notaris kan echter in afwijking van het digitale systeem de fysieke
aanwezigheid van partijen verlangen met het oog op de verificatie van de
identiteit van partijen bij een vermoeden van identiteitsmisbruik of indien hij
reden heeft aan te nemen dat de regels omtrent handelingsbekwaamheid en
vertegenwoordigingsbevoegdheid ten aanzien van de op te richten
vennootschap niet worden nageleefd.
4. Tot slot dient het systeem de mogelijkheid te bieden online betalingen te doen (bijv.
voor het voldoen van de stortingsplicht op de aandelen) en bepaalde gegevens te
verzamelen over hoe online oprichting in de praktijk werkt (zoals het aantal online
oprichtingen en het aantal gevallen waarin modellen werden gebruikt).
Wijziging boek 2 BW:
- Toegevoegd dat oprichting ook via elektronische weg kan waarbij gebruik kan
worden gemaakt van een modelakte van oprichting (art. 2:175a BW lid 1 en 2).
- Lid 3 -> online oprichting is uitsluitend mogelijk indien de storting op de aandelen in
geld plaatsvindt.
- Lid 4 en 5 -> termijnen. 5 of 10 dagen. Lukt dit niet, dan stelt de notaris de oprichters
in kennis van de redenen voor vertraging -> sanctie hierbij ontbreekt.
, - Lid 6 en 7 -> een persoon voor wie een buitenlandse bestuursverbod geldt (art. 106a
Fw), kan ingevolge art. 2:175a lid 7 BW (voorstel) niet tot bestuurder van de op te
richten vennootschap worden benoemd.
- Tot slot wordt aan art. 2:176 BW een tweede lid toegevoegd, waarin is bepaald dat
een schriftelijke volmacht ten behoeve van de online oprichting ook elektronisch kan
worden vastgelegd.
Kritiek op het voorontwerp:
1. Niet duidelijk of bestuursverbod onherroepelijk moet zijn.
2. Alle veranderingen neerleggen in art. 2:175a BW is tegenstrijdig met de opbouw van
de wet.
3. Voor de online oprichting door middel van een modelakte moet de notaris dus zowel
de Engelse als de Nederlandse tekst in de oprichtingsakte opnemen. Dit past niet
goed bij de ratio van de Richtlijn en de mogelijkheid tot online oprichting, maar ook
niet bij het veelgebruikte argument van de attractiviteit van Nederland als
vestigingsland.
4. De online oprichting moet niet duurder zijn dan de offline oprichting.
T. Salemink & P.T.J. Wolters, 'Wetsvoorstel online oprichting besloten
vennootschappen', Ondernemingsrecht 2022/57.
Het Wetsvoorstel laat de oorspronkelijke regeling voor online oprichting van de BV uit het
Voorontwerp grotendeels in stand. De belangrijkste wijziging is de beperking van de
reikwijdte van de regeling: enkel onderdanen van de EU kunnen gebruikmaken van de
mogelijkheid tot online oprichting (par. 2.1). Verder maakt het Wetsvoorstel het mogelijk de
akte van oprichting in het Engels te verlijden (par. 2.2), is de regeling omtrent
bestuursverboden in art. 2:175a lid 5 en 6 BW (voorstel) ook van toepassing verklaard op
beoogd commissarissen (par. 2.3) en is de bepaling dat online oprichting enkel mogelijk is
indien de storting op aandelen in geld plaatsvindt in lijn met de systematiek van Boek 2 BW
verplaatst naar art. 2:191a lid 4 BW (voorstel) (par. 2.4).
De vragen in de literatuur en consultatiereacties naar aanleiding van het Voorontwerp over
de regeling van bestuursverboden zijn onzes inziens niet geheel weggenomen. De
toelichting geeft enkele handvatten voor de controle door de notaris, maar het belangrijkste
punt van kritiek blijft de effectiviteit van de regeling. Het ziet bijvoorbeeld niet op de
‘klassieke’ wijze van oprichting bij de notaris op kantoor en voorkomt evenmin dat personen
aan wie in een andere lidstaat een bestuursverbod is opgelegd na online oprichting van de
BV alsnog tot bestuurder worden benoemd (par. 2.3).
Hoewel de precieze waarborgen afhankelijk zijn van de (bij ons) nog niet bekende door de
KNB op te stellen richtlijnen (par. 3.1), kiezen de Conceptverordening en het
Conceptreglement met de eis van een gekwalificeerde handtekening (par. 3.3) en de
aanwijzing van PDF/A-2 als documentstandaard (par. 3.4) voor een hoog niveau van
cybersecurity. Deze waarborgen komen bovenop de wettelijke eis om een elektronisch
identificatiemiddel met het betrouwbaarheidsniveau hoog te gebruiken (par. 3.2). Het
Nederlandse recht stelt hiermee relatief strenge cybersecurityeisen aan de online oprichting
van een BV. Punt van aandacht blijft echter dat deze eisen voor een groot deel afhankelijk
,zijn van de keuzes van de KNB. Deze keuzes kunnen op een later moment worden
aangepast.
Week 2 (20 sept).
Asser/Kroeze 2-I 2021, nrs. 290-325.
Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIb 2019, nr. 219-231.
K.A.M. van Vught, ‘Externe besluiten en derden’, WPNR 2015/7085.
Een besluit van het bestuur, de algemene vergadering of een ander orgaan heeft geen
gevolgen buiten de sfeer van de rechtspersoon (interne werking). Na de besluitvorming is
daarom i.b. vertegenwoordiging nodig. Vertegenwoordiging is een afzonderlijke
rechtshandeling die zich tot de derde richt en de rechtspersoon extern bindt. De
vertegenwoordigingsbevoegdheid is onbeperkt en onvoorwaardelijk. Dit betekent dat de
vertegenwoordiging niet afhangt van een daaraan voorafgaand besluit. Besluiten en
vertegenwoordigen staan los van elkaar. Bestaat een besluit niet of wordt het vernietigd, dan
heeft dat geen gevolgen in de rechtsverhouding tussen de rechtspersoon en de derde.
Dit alles ligt anders waar een besluit externe werking heeft. Een ‘extern besluit’ richt zich
direct tot een derde (direct externe werking) of vormt een noodzakelijke voorwaarde voor
een daaropvolgende uitvoeringshandeling (indirect externe werking). Een gebrek in een
extern besluit tast de rechtsverhouding met de derde aan.
Besluiten kunnen direct of indirect externe werking hebben.
1. Direct externe werking = art. 2:16 lid 2 BW -> ‘een rechtshandeling, die tot een
wederpartij is gericht.’ Heeft het besluit een adressant en heeft het een eenzijdige
rechtshandeling op het oog, dan sprake van externe werking (art. 3:32 lid 2 en 3:34
lid 2 BW).
a. Toets: moet kijken wat de bedoeling van het bestuur met het genomen besluit
was én naar wat de derde omtrent die bedoeling heeft mogen aannemen
(notulen, uitlatingen en latere gedragingen). Heeft het bestuur alleen bedoeld
te besluiten of heeft het tevens beoogd de rechtspersoon te
vertegenwoordigen?
b. Is er een ander orgaan dat een besluit kan nemen dan is sprake van direct
externe werking indien de wet een vertegenwoordigingsregel geeft waardoor
het besluit is gericht tot een adressant.
c. Een besluit met direct externe werking richt zich rechtstreeks tot een
ontvanger, waarna tussen hem en de rechtspersoon een rechtsbetrekking tot
stand komt, zich wijzigt of tenietgaat.
2. Indirect externe werking = de besluiten die een vereiste zijn voor een
daaropvolgende, tot een derde gerichte rechtshandeling (sluit aan bij art. 2:16 lid 2
BW).
a. Louter wanneer de wet bepaald dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid
geen onvoorwaardelijk karakter heeft (art. 2:130 jo. 2:240 lid 3 BW), heeft het
besluit indirect externe werking. Dan is de vertegenwoordigingsbevoegdheid
afhankelijk van een voorafgaand besluit.
b. De wet eist dwingend een besluit voordat een bepaalde rechtshandeling kan
worden uitgevoerd.
, Gebrekkig besluit dan nietig (art. 2:14 BW) of kan het door de rechter worden vernietigd (art.
2:15 BW). Blijkens art. 2:16 lid 2 BW tast een gebrek in een extern werkend besluit niet
alleen het besluit zelf aan. Als gevolg van de externe werking komt met het wegvallen van
het besluit ook de vertegenwoordigingshandeling te ontbreken.
Derdenbescherming via art. 2:16 lid 2 BW ‘indien deze het gebrek dat aan het besluit
kleefde, kende noch behoefde te kennen’.
- Tgt (zowel in subjectieve zin (“kende”) als in objectieve zin (“behoefde te kennen”).
- Uitzondering in art. 2:16 lid 2 BW voor de benoeming van een bestuurder of
commissaris. De rechtspersoon kan gebreken in het benoemingsbesluit altijd
tegenwerpen, zelfs aan een wederpartij te goeder trouw. Wel moet de rechtspersoon
de schade vergoeden.
- Beschermd eenieder die partij is bij een rechtshandeling waaraan een extern
werkend besluit ten grondslag ligt.
- Art. 2:16 lid 2 BW ziet op de relatie tussen de rechtspersoon en de wederpartij in
privéhoedanigheid. Hier wordt gewezen op de dubbele band,
rechtspersonenrechtelijk en contractuele band.
Wie behoort tot de kring van art. 2:8 BW, moet uit hoofde van zijn functie binnen de
rechtspersoon van de hoed en de rand weten. Bestuurders, commissarissen en andere
‘vertrouwelingen van de rechtspersoon’ kunnen zich daarom niet beroepen op de
bescherming van art. 2:16 lid 2 BW. Datzelfde geldt voor aandeelhouders in een
vennootschap met een besloten karakter. Ook hen moet de rechtspersoon gebreken in een
extern werkend besluit kunnen tegenwerpen. Slechts voor werkelijke buitenstaanders
beperkt de onderzoeksplicht zich tot evidente twijfelgevallen.
Derden:
1. Willekeurige derden.
2. Personen die daardoor in een nauwe band tot de rechtspersoon komen te staan.
3. Pseudoderden = personen die als gevolg van het direct of indirect tot hen gerichte
besluit toetreden tot de kring van betrokkenen in de zin van art. 2:8 lid 1 BW.
De nietigheid of vernietiging van een extern besluit tre niet alleen dat besluit zelf, maar tast
ook een daarop gebaseerde rechtshandeling aan. Art. 2:16 lid 2 BW beschermd de
onwetende derde. Zo kan de rechtspersoon een gebrek in een extern besluit niet
tegenwerpen aan de aandeelhouder die niet hoefde te weten dat een emissiebesluit niet
deugde.
G.J.C. Rensen & P.H.N. Quist, 'De Wet bestuur en toezicht rechtspersonen in de
praktijk (I)', WPNR 2021/7327.
Veranderingen door de Wbtr:
1. Zowel voor de vereniging (art. 2:44a BW) als voor de stichting (art. 2:291a BW) bevat
de wet een regeling voor het monistisch bestuursmodel (one tier board).
a. Door schakelbepaling art. 2:53a lid 1 BW is de regeling ook van toepassing
op de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij.
2. Coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen die zijn onderworpen aan het
structuurregime moeten verplicht een raad van commissarissen instellen, art. 2:63f