Hoofdstuk 12: de vroege Romeinse geschiedenis
12.1: de gebieden rondom het westelijke bekken van de Middellandse Zee
Eerste beschavingen ontstonden hier tussen ca. 800-500 v. Chr.
De Etrusken
• Leefden in welvarende stadstaten
• Dreven veel handel met Middellandse Zeegebied; metaal & metaalwaren als
belangrijkste exportproducten
• Mengcultuur: zowel oosterse, Italische als Griekse elementen → debat over oorsprong
• Bloeitijd: ca. 6e – 7e eeuw v. Chr.
Carthago
• Steunpunt & handelspost van Fenicische stad Tyrus
• Assyrische invallen in Fenicië → macht Fenicië neemt af → Carthago neemt
Fenicische handelsposten & steunpunten over
• Zeehandel + goudimport + hoogontwikkelde landbouwproductie → welvaart
• Monopoliepositie in zuidwesten Middellandse Zee → oorlog met Grieken & later
Romeinen om steunpunten te behouden
• Bestuur door grootgrondbezitters & rijke kooplieden
12.2: het ontstaan van Rome
• Stam van de Latijnen woont sinds ca. 2e millennium v. Chr. in Latium (plek waar
Rome zou ontstaan)
• Legende: Romulus sticht Rome in 753 v. Chr. op de Palatijnheuvel aan de Tiber;
werd eerste van serie koningen
• Archeologie: voor die tijd waren er al huttendorpjes van boeren die samenwerkten
• Ca. 7e -6e eeuw v. Chr.: monumentalisering van bebouwing + Etruskische & Griekse
invloeden → Rome wordt echte stad
12.3: staat en maatschappij in het vroegste Rome
Er was al een maatschappelijke hiërarchie:
• Koning: opperpriester, opperrechter, legeraanvoerder; heeft imperium,
• Bovenlaag van aristocraten (patriciërs, afstammelingen van heroïsche figuren) &
grootgrondbezitters: adviseren koning in Senaat & kunnen volksvergadering
(comitia centuriata) bijeenroepen
• ‘gewone volk’: kwam bijeen in comitia centuriata:
o Volk verdeeld in 30 curiae (e.v. curia)
o Iedere curia bestond uit een aantal gentes (e.v. gens): groepen familiae (man,
vrouw, kinderen, maar ook slaven & cliënten) met dezelfde stamvader
o Koning wordt er gekozen (1 stem per curia)
Leger en de comitia centuriata
• Servius Tullius verdeeld (waarschijnlijk in 509) het volk in vermogensklassen; werd
gebruikt voor oprichting nieuwe volksvergadering, de comitia centuriata
o Er waren 5 vermogensklassen onderverdeeld in centuriae (in totaal 193)
o Rijkste vermogensklassen hadden samen 98 centuriae, de bezitlozen slechts 1
o Stemmen gebeurde per centuria → rijken domineerden vergadering
o Vermogensklassen gebaseerd op militaire indeling: rijkste burgers dienden in
de ruiterij, armste burgers waren lichtbewapende soldaten; bezitlozen zaten
niet in het leger, konden geen wapens betalen
,12.4: De vroege republiek: staat en maatschappij
• Angst voor te veel Etruskische invloed + angst voor te sterke, machtige koning →
laatste koning Tarquinius Superbus verjaagd rond 500 v. Chr.
• Rome oriënteert zich meer op stam Latijnen, wordt belangrijk lid van bond van
Latijnse stadstaten waarvan inwoners gemeenschappelijk burgerrecht hebben
• Staatsindeling vroege republiek: jaarlijks wisselende magistraten gekozen door
comitia centuriata:
o Consuls: 2, hebben imperium en kunnen elkaars handelingen vetoën
o Quaestor: 2, schatmeesters
o Senaat: adviseert magistraten, bekrachtigt beslissingen volksvergadering
o Priestercollege o.l.v. Pontifex Maximus
o Dictator: 1 persoon krijgt volledige macht gedurende 6 maanden (alleen in
noodsituaties)
! alle functies werden gedomineerd door patriciërs; ook waren veel boeren van
hen afhankelijk (omdat ze cliënt waren of schulden hadden)
12.5: de Romeinse expansie in Italië
• Strijd tussen Latijnen, Etrusken en andere stammen om landbouwgrond &
handelswegen van ca. 509-265 v. Chr.
• Vanaf 4e eeuw: Keltische invallen + rebellerende Latijnse stammen → Rome krijgt het
moeilijker
• Vanaf ca. 350 v. Chr.: Romeinen onderwerpen Latijnse stammen & sluiten verdragen
met hen: ze moeten troepen leveren, maar behouden zelfbestuur over interne zaken;
Latijns burgerrecht blijft wel bestaan
• 326-290 v. Chr.: coalitieoorlogen tussen meerdere stammen → Rome heerser over
bijna heel Italisch schiereiland
• 282-275: Rome onderwerpt ook Griekse steden in Zuid-Italië ondanks hulp Pyrrhus
van Epirus aan Grieken
Kolonisatie
• Latijnse kolonies (coloniae Latinae):
o Land gepacht door Latijnse & Romeinse boeren
o Intern zelfbestuur
o Kolonisten hadden Latijns burgerrecht; konden Romeins burgerrecht krijgen
als ze naar Rome gingen
• Romeinse kolonies (coloniae Romanae)
o Romeinen uit Rome pachten staatsland; behouden volledig Romeins
burgerrecht
o Kleiner, meestal aan zee
• Voordelen:
o Netwerk van strategisch gelegen versterkte plaatsen
o Belastinginkomsten
o Bezitloze burgers kregen land en kwamen zo terecht in de vermogensklassen
→ meer soldaten
• Municipia
o Bestaande Romeinse steden buiten Rome zelf
o Rome kon deze status verlenen aan steden; burgers kregen dan Romeins
burgerrecht
• Gevolgen:
o Romanisering (aanpassing aan Romeinse taal & cultuur), vooral onder de elite
o Italië wordt lappendeken van staatjes die verschillende relaties met Rome
hebben
o Bergstammen raken nog meer geïsoleerd
, Militair karakter van Romeinse samenleving
• Oorlog werd normaal gevonden; manier om roem & buit te verwerven
• Wel werden oorlogen gelegitimeerd; het was belangrijk om een goede reden te hebben
• Romeinen zagen oorlog als vorm van verdediging, tegen bijv. bedreigingen van
buitenaf
12.6: de standenstrijd
• Ontstaan verzet tegen macht patriciërs door plebejers:
o Rijke plebejers wilden toegang tot bestuurlijke ambten
o Arme plebejers wilden afschaffing van schuldgebondenheid
o Allemaal willen ze optekening van het gewoonterecht
• Plebejers hadden machtspositie, want ze leverden groot deel van zware infanterie
Verloop van de standenstrijd
• 494 v. Chr.: volk trekt zich terug vanwege uitblijven van verbetering in de positie
van plebejers na verjaging van de koning → probleem →
o Plebejers krijgen eigen volksvergadering (concilium plebis) zonder
patriciërs
o Oprichting 10 volkstribunen (jaarlijks gekozen door concilium plebis) met
vetorecht over beslissingen van senaat & hoogste magistraat (consul)
• 451 v. Chr.: rechtspraak is nog steeds in handen van patriciërs → ontevredenheid →
o 12 tafelen, waarin wetten werden opgetekend → adellijke willekeur
tegengaan, wetten meer algemeen raadpleegbaar
• 367 v. Chr.: plebejers hebben nog geen toegang tot magistratenambten →
o Licidisch-Sextische wetten: min. 1 van de 2 consuls is plebejer
o Nieuw ambt ingesteld, nl. dat van praetor
• 287 v. Chr.: concilium plebis nog te weinig macht → ontevredenheid → plebejers
trekken zich weer terug -->
o Lex Hortensia: besluiten concilium plebis worden bindend voor alle burgers
& concilium plebis wordt officieel erkend
o Einde standenstrijd: ontstaan van nieuwe politieke klasse van rijke patriciërs
& plebejers (‘nobilitas’), vormen regentenoligarchie
12.7: na de standenstrijd: staatsinstellingen en sociale structuren
• Magistraten steeds belangrijker; worden jaarlijks herkozen
• Iedere magistraat kan besluit van collega-magistraat in zelfde functie vetoën
• Overzicht magistraten:
o Consuls (2; hebben ‘imperium’): gekozen in comitia centuriata
o Praetoren (1, vanaf 367 v. Chr. 6; hebben ‘imperium’): gaan over rechtspraak
in Rome & vervangen consuls; gekozen in comitia centuriata
o Volkstribunen (10; allemaal plebejers): hadden vetorecht over alle andere
magistraten, gekozen in concilium plebis
o Aedielen (4, 2 patriciërs & 2 plebejers): handhaving openbare orde,
brandweer, politie, markt
o Quaestoren (2, na 81 v. Chr. 20): beheer staatskas
o Censor: 2 ex-consuls, voeren volkstelling uit & delen volk in in
vermogensklassen; iedere 5 jaar gekozen voor max. 18 maanden
o Dictator: aangesteld voor max. 6 maanden in tijden van chaos/gevaar
• Cursus honorum: traditionele loopbaan van ambten; iemand begint als quaestor
en wordt uiteindelijk consul
• Voor hoogste ambten moest je heel rijk zijn; je was er nl. al je tijd aan kwijt & kreeg
geen salaris