Biologie samenvatting VWO 5
HOOFDSTUK 10: Voeding en vertering
Paragraaf 1: Je lichaam en je voedsel
Je hebt 500-1000 verschillende darmbacteriën, darmflora. Een goede darmflora is belangrijk
voor een goede vertering, stimuleert de ontlasting en speelt een rol bij afweer. Met voedsel
krijg je nuttige bacteriën binnen. Bacteriën die je gezondheid bevorderen zijn probiotica
(yoghurt, melk). En bij prebiotica wordt de groei van gunstige darmbacteriën gestimuleerd
(groente en fruit – vezels). Maar je krijgt ook schadelijke bacteriën binnen, die meestal in het
maagzuur dood gaan. Een goede hygiëne verkleint de kans dat je te veel van deze micro-
organismen binnenkrijgt.
Voedingsminddelen bestaan uit de volgende voedingsstoffen:
1. Koolhydraten dienen als brandstof (ATP) en als bouwstof (onderdeel van receptor-
eiwitten). Glycogeen is een reservestof.
2. Vetten dienen als brandstof en als bouwstof voor membranen/hormonen + warmte-
isolatie. Vetten worden opgeslagen onder de huid.
3. Eiwitten zijn bouwstoffen (spiereiwitten, hemoglobine en antistoffen) en brandstof.
Je kunt ze niet opslaan.
4. Water is een bouwstof voor je cellen + transportmiddel en warmtebuffer.
5. Mineralen zijn bouwstof (kalkzouten bij botten) en spelen een rol bij verschillende
processen in je lichaam (Na + K zenuwcellen). Type + hoeveelheid verschilt voedings-
middel Van sommige mineralen heb je maar heel weinig nodig -> spoorelementen.
6. Vitaminen zijn essentiële voedingsstoffen die het lichaam in kleine hoeveelheden
gebruikt. Bij een tekort ontstaan gebreksziekten.
- Voedingsvezels zijn onverteerbare plantaardige koolhydraatmoleculen (cellulose,
pectine). Hun functie is bijvoorbeeld het stimuleren van darmperistaltiek en daarmee
een goede doorstroming. Ze nemen veel water op, zodat het volume van
darminhoud toeneemt en ontlasting soepel blijft.
De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH). Volwassen mensen hebben ongeveer 10.000
kJ per dag nodig. Maar jongvolwassenen gebruiken meer energie dan kinderen en
volwassenen, mannen meer dan vrouwen, grote mensen meer dan kleine mensen en
activiteit speelt ook een grote rol.
In voedingsmiddelen kunnen ook conserveringsmiddelen en kleur-, geur- en smaakstoffen
zitten. Al deze stoffen zijn goedgekeurd en hebben een E-nummer gekregen. Het zijn
additieven: stoffen die zijn toegevoegd om het voedingsmiddel aantrekkelijker of langer
houdbaar te maken. Om problemen te voorkomen is van veel een maximale hoeveelheid
bepaald, de ADI, aanvaardbare dagelijkse inname. Je lichaam heeft additieven meestal niet
nodig. Mensen met obesitas kunnen een allel hebben dat het eetgedrag beïnvloed.
Een voedselallergie is een heftige reactie op de normale voedingsstof. Eten mensen deze
voedingsmiddelen, dan komt er histamine vrij, wat zorgt voor bijvoorbeeld opzwelling.
Paragraaf 2: Verteringsstelsel -> BINAS 82
De afbraak van moleculen uit het voedsel door enzymen heet vertering.
, De reis van je voedsel begint in de mond. De mechanische verkleining (kauwen) maakt
vertering gemakkelijker; door oppervlaktevergroting kunnen de enzymen uit het speeksel de
voedingsstoffen beter bereiken. Er zijn 6 grote speekselklieren. Daarnaast zijn er heel veel
kleinere kleurtjes, die in de wangen en in het slijmvlies onder de tong liggen. Speeksel bevat:
1. Het enzym amylase: breken zetmeelmoleculen af
2. Slijm waardoor je voedselbronnen makkelijker kunt doorslikken
3. Eiwitten met een mondbacterie- en schimmeldodende werking (niet alles gaat dood)
Tijdens slikreflex duwt je tong het voedsel
de slokdarm in. Het strotklepje sluit de
luchtpijp en de huig de neusholte. Spieren
in de wand van je slokdarm duwen het
voedsel met peristaltische bewegingen
naar beneden. De lengtespieren vóór de
brok trekken samen, waardoor er ruimte
ontstaat. Daarna trekken kringspieren achter het voedsel samen. De lengte- en kringspieren
ontspannen. Daarna herhaalt het proces zich. Het voedsel blijft maar korte tijd in de
slokdarm, maar reis door de andere organen duurt ongeveer een dag.
Dan komt het voedsel in de maag, waar het met sterke spieren wordt gekneed en
vermengde met maagsap, uit de maagsapklieren in de maagwand. Het maagsap bestaat uit:
- Zoutzuur (HCl) afgescheiden uit dieper gelegen cellen van de maagsapklieren. PH is
laag: 1,5 – 3,5. Het zoutzuur laat eiwitten opzwellen, zodat enzymen er beter bij
kunnen. En het activeert eiwitsplitsende enzymen + doodt veel bacteriën.
- Pepsinogeen (inactief) ontstaat ook in dieper gelegen cellen. Samen met zoutzuur
ontstaat het actieve peptase (pepsine) dat eiwitten afbreekt tot polypeptiden.
- Slijm wordt gemaakt door cellen dichtbij de uitgang van maagsapklieren. Het
maagslijmvlies bedekt de maagwand + beschermt die cellen tegen zoutzuur/peptase.
Aan de bovenkant sluit een kringspier de maag af van de slokdarm en aan de onderkant door
de kringspier van de maagportier. Dit voorkomt dat het zure voedsel zo maar naar de
slokdarm of twaalfvingerige darm gaat. Vertering van koolhydraten door amylase stopt bijna
helemaal in de maag door de te zure pH-waarde en peptase die het sowieso zal afbreken.
Zo nu en dan ontspant de maagportier en stroomt een beetje van de zure Maagdenhuis het
lumen van de twaalfvingerige darm in: het eerste deel van de dunne darm. Hierin mondt de
gezamenlijke afvoerbuis van lever/galblaas en alvleesklier (pancreas) uit. Het pancreassap
bevat HCO3- waardoor de pH tot 8 stijgt. Ook bevat het enzymen, zoals amylase, tryptase en
lipase, die grote koolhydraten, eiwitten of vetten afbreken. Voor vetvertering is ook gal
nodig.
De vertering wordt voltooid in de rest van de dunne darm. Hier geven darmsapklieren veel
enzymen af die koolhydraten, polypeptiden, DNA, RNA of vette verteren waardoor er
moleculen ontstaan die klein genoeg zijn om een celmembraan de passeren.
Die opname van voedingsstoffen gebeurt vooral in de dunne darm. Het grote oppervlak
ontstaat daar doordat het aan de binnenkant sterk geplooid is. Die darmplooien bevatten
uitstulpingen, villi (darmvlokken). De dekweefselcellen hebben aan de buitenkant veel
membraanuitstulpingen, microvilli.