Vijf eeuwen opvoeden in Nederland
Idee en praktijk 1500-2000
Deel I – Pedagogische stromingen
Hoofdstuk 1 – Humanisme, Hervorming en Verlichting
De moderne pedagogische wetenschap is pas 100 jaar uit. De pedagogische
reflectie is echter al zo oud als de mensheid. Plato wordt gezien als de eerste
grote pedagoog. Maar dit boek gaat alleen over de ideeën vanaf 1500.
1.1 Renaissance en Humanisme
De Renaissance begon rond 1500. Geleidelijk is dit gegroeid. Geschriften uit de
Oudheid werden teruggevonden en hierdoor kwam er veel kennis van de
Oudheid. Alle wijsheden, zo meende men, waren al eens in fraaie Latijnse
formuleringen gevat. Men wilde dit ook met de eigen taal kunnen. In de
Renaissance komt de waardering voor de natuur, met name de mens, naar voren.
De mens is geniaal in aanleg en in staat de wereld met de rede te doorvorsen.
Het Humanisme valt onder de Renaissance: het Humanisme is een intellectuele
stroming. Kenmerkend is de hoge waardering voor de mens en zijn
mogelijkheden. Vermogen om de wereld om zich heen te kennen én vermogen
tot zedelijk handelen. De mens is redelijk en zedelijk te vervolmaken
ontwikkeling en opvoeding zijn centrale categorieën in het humanistisch denken.
Door de rede te gebruiken, ga je kritiek zien. Humanisten voelen zich verplicht
hier iets mee te doen. Hierdoor botsten ze met de Rooms-Katholieke Kerk. Ze
bestudeerden de originele Bijbel. Hoofddoel: geleerdheid.
Erasmus (1469-1536) is een humanist. Hij was tegen de traditionele
scholastiek. Zijn boeken zijn erg belangrijk voor de Reformatie. Zelf werd hij
gedwongen te kiezen en hij koos toch voor de Katholieke Kerk. Verdraagzaamheid
vond hij heel belangrijk, vooral het verdragen van andere geloven. Lezing van de
klassieke literatuur zou leiden tot zedelijk gevoel, volgens humanisten. Men had
meer cultuur nodig, de klassieke culturele opvoeding was voor Erasmus de kern
van alle echte opvoeding. Dit vereiste een radicale onderwijshervorming: liefde
tussen leraar en leerling is van belang. Lessen worden leuk als je de docent mag.
Erasmus was sterk tegen fysieke straffen. Het prestige van de leraar moest
toenemen. Onderwijs moest niet langer in handen zijn van de kerk, maar van de
overheid. Erasmus was echter wel eenzijdig: onderwijs voor de intellectuelen en
alleen voor jongens. Erasmus geloofde dat de mens van nature tot het goede
geneigd was. Kinderen kunnen al jong wennen aan studeren. De mens is zonder
vorming slechter dan een dier, omdat een dier tenminste nog geleid wordt door
instinct. Erasmus was voor leren door studeren, niet voor leren door doen. Ook
vond Erasmus dat kinderen beter maar helemaal geen moderne talen konden
leren, Latijn is immers de taal van de wetenschap.
De humanist Montaigne (1533-1592) was erg beïnvloed door Erasmus,
maar hij was het niet helemaal eens met het doel van de mens. Hij vond iets
anders belangrijker dan wetenschap en kennis, namelijk zelfstandig leren
oordelen. De mens moet zich verzetten tegen dogma’s en intellectuele
afhankelijkheid. Het ideaal om naar te streven is het worden van ‘de oprechte
mens’. Zijn leerling moest een man van de wereld zijn: lichamelijk gehard. Ook
moest hij kunnen converseren en discussiëren. Dit komt overeen met de leefwijze
van de adel. Nadruk ligt op deugd en wijsheid (wijsheid is anders dan slechts
weten). Bij de opvoeding hoort geen verwennerij.
De humanist Vives (1492-1540) had wel oog voor de opvoeding van
meisjes en het normale volk. Hij had dan wel aandacht voor de opvoeding van de
vrouw, maar het werd gekleurd door het specifieke karakter van
meisjesopvoeding, namelijk het moederschap. Geen aandacht voor culturele
1
,opvoeding, vroomheid en ingetogenheid. De ideeën van Vives lijken verder erg
op die van Erasmus. Wel was hij ook voor leren door doen. Ook had hij aandacht
voor het psychologische proces van kennisverwerving. Hierdoor had hij aandacht
voor de leerling als individu, ook voor gehandicapte kinderen. Vives wilde arme
mensen verheffen door onderwijs en scholing. Hij zag de oorzaak van armoede
dus bij de mens zelf.
1.2 Hervorming
Men was het niet langer eens met hoe de Kerk handelde. Het optreden van
Luther en Calvijn in de 16e eeuw betekende een kerkscheuring (de
Hervorming/Reformatie) met bloedige godsdienstoorlogen als gevolg. Het
Protestantisme vroeg, anders dan de Katholieke Kerk, om een grote mate van
zelfstandigheid. In Nederland werd het Calvinisme de dominante godsdienst. De
uitvinding van de boekdrukkunst was erg belangrijk voor het Protestantisme. Het
hoofddoel was: persoonlijke geloofsbeleving. Volgens de calvinistische leer is de
mens uit zichzelf tot niets in staat, alleen in het geloof ligt de redding. In de
Hervorming ligt een sterke nadruk op de menselijke zondigheid: de mens móet
opgevoed worden tot godzaligheid (= deugd en vroomheid) om de ziel te redden.
Iedere gelovige moet zelf de Bijbel kunnen lezen (het Humanisme was ook voor
het lezen van de oorspronkelijke tekst). De calvinist Marnix van Sint Aldegonde
(1540-1598) is beïnvloed door Montaigne. Hij was voor intellectuele ontwikkeling,
vroomheid en lichamelijke oefening. Hij was erg kindgericht (moedertaal
belangrijk). De gehele opvoeding moest verder gericht zijn op praktische kennis
en vaardigheden die onmisbaar zijn voor handel, bestuur of diplomatie.
Belangrijkste deugden waren: soberheid, gematigdheid en bescheidenheid. De
reactie van de Katholieke Kerk op de Reformatie was de Contrareformatie.
1.3 Pedagogisch realisme en piëtisme in de 17 e eeuw
In de 17e eeuw kwamen het empirisme en het rationalisme, deze 2 richtingen
hebben bijgedragen aan de verwetenschappelijking van het wereldbeeld. Ook
voor de ontwikkeling van de pedagogiek zijn ze erg belangrijk geweest: het
ontstaan en de aard van de menselijke kennis staan centraal. Ze denken er alleen
verschillend over. Het empirisme gelooft dat het fundament van alle kennis de
zintuiglijke waarneming is. Systematisch en doelbewust experimenteren is van
belang. Volgens het rationalisme is de rede de meest betrouwbare bron van
kennis. Trek alles in twijfel en zo vindt je zekerheid. Beide richtingen geloven dat
traditie en vooroordeel de menselijk vooruitgang in de weg staat. Beide
stromingen zijn belangrijk geweest voor het Pedagogisch realisme.
Comenius (1592-1670) is de belangrijkste aanhanger van het Pedagogisch
realisme. Comenius vond kennis van de wereld om zich heen (=zaakkennis) voor
kinderen van primair belang. Deze gedachte sluit aan bij het empirisme: kennis
van de zintuiglijke ervaring. Comenius vond de godsdienstige verdeeldheid iets
slechts, het zou leiden tot verwarring en vertwijfeling. Comenius heeft het eerste
schoolboek gemaakt die plaatjes bevat. Het hoofddoel van opvoeding, volgens
Comenius, is: pansofie (= alwijsheid). Hiermee bedoelde hij geen veelweterij,
maar inzicht in de universele ordeningsbeginselen waarvan de gehele
werkelijkheid is doortrokken. Hij maakte in zijn boeken veel vergelijken tussen
opvoedingsprocessen en processen die elders in de natuur voorkomen. Dit komt
omdat voor hem de menselijke natuur en de natuur buiten de mens dezelfde
ordeningsbeginselen hebben. Die beginselen zijn universeel. Hij maakte gebruik
van de ‘natuurlijke’ methode, gericht op wat kinderen met elkaar gemeen
hebben. Comenius wilde onderwijs voor elk kind. Hij geloofde dat dit mogelijk
was met een goede methode. Ook hield hij rekening met de beperkte vermogens
van kinderen: hij waarschuwde tegen overlading (anders dan humanisten). 2 uur
les in de ochtend en 2 uur les in de middag was het maximum.
2
, Locke (1632-1704) vertegenwoordigde ook een natuurlijke pedagogiek,
maar dan zonder het hoofddoel pansofie. Hij had veel aandacht voor gezondheid
en hygiëne. Hij zag de menselijke geest bij de geboorte als een tabula rasa
(=ongeschreven blad). Door waarneming zal de geest gevuld worden en dus door
opvoeding gevormd. Ook Locke vond dat kinderen veel lichamelijke activiteiten
moesten ontplooien. Zijn ideale leerling was de toekomstige gentleman: redelijk
en zedelijk, energiek, pragmatisch en stijlvol. Een beschaafd man bezit deugd,
verstand, welgemanierdheid en kennis, waarbij deugd belangrijker is dan kennis.
Deugd is te verkrijgen door helder godsbesef. Eerlijkheid en betrouwbaarheid zijn
belangrijker dan kennis. Opvoeding moest volgens hem volgens een natuurlijke
methode: een onbedwongen stijl. Dwang is niet nodig en slaan is het slechtste
dat je kan doen. Een gezonde geest in een gezond lichaam. Het kind moet je
behandelen als kind en als individu. Geen kind moet je hetzelfde opvoeden.
Fénélon (1651-1715) vond het belangrijk dat vooral de jongste kinderen
zouden leren door te spelen. Onderwijs kan ook leuk zijn. Comenius, Locke en
Fénélon waren hun tijd ver vooruit. Ze waren alle 3 op hun eigen manier wel
humanist, maar hun pedagogische programma’s waren, anders dan die van de
humanisten, praktisch en zakelijk. Het bood een voorbereiding op het
toekomstige leven als burger, zij het vooral als burger van stand.
Een ander stroming die in de Nederlandse pedagogiek van belang is
geweest, is het piëtisme. Deze stroming begin in Engeland. Het hoofddoel van
deze stroming is: persoonlijke vroomheid (=pietas). Zowel het geloof, als het
leven zelf moesten gezuiverd worden. Nadruk ligt op de beleving van het geloof.
Het piëtisme heette in Nederland de Nadere Reformatie. De klemtoon lag op de
praktijk van het alledaagse leven, meditatie en persoonlijke godservaring. Ze
gaven adviezen aan ouders over opvoeding van hun kinderen. Het gezin stond
centraal. Stond weinig vrije tijd en vrolijkheid toe. De eigen wil moest gebroken
worden (met het oog op de geneigdheid het slechte te doen door de erfzonde).
Kinderarbeid hoorde was een ideaal, stil zitten mocht absoluut niet.
1.4 De Verlichting en de 18e eeuw
In de 18e eeuw begon de Verlichting. Tijdens deze stroming geloofde men dat de
rede het uiteindelijk criterium is bij het zoeken naar waarheid. Men was tegen
vooroordelen, bijgeloof en geloof in autoriteiten. De Verlichting is door het
Humanisme voorbereid. De natuur is te verklaren met het menselijk intellect. De
enige grens was dat de rede zijn eigen bestaan niet kan verklaren. De rede is het
enige wonder en er moet dus wel een God bestaan die het gemaakt heeft.
Deïsme = God heeft de wereld geschapen, maar grijpt niet meer rechtstreeks in.
De natuur wordt heilig verklaard. Normen en waarden moeten overeenkomen
met de natuur, bijvoorbeeld: de ongelijkheid van de mens heeft niet altijd al
bestaan, het is iets onnatuurlijks en dus iets onredelijks (Rousseau). Men was
tegen absolutisme en voor democratie, want de mens is van nature gelijk en vrij.
Men was ervan overtuigd dat kennis leidt tot deugd. Opvoedbaarheid en de
maakbaarheid van de samenleving zijn sleutelbegrippen van het verlichte
denken.
In deze eeuw ontstonden een hoop genootschappen met als doel de
bevrediging van intellectuele belangstelling. Er ontstond ook een honger naar
meer kennis: men ging meer lezen en anders lezen. Er kwamen spectatoriale
geschriften (= tijdschrift) waarin de misstanden van de tijd gehekeld werden. Zo
werden verlichte ideeën snel verspreid. Genootschappen schreven prijsvragen uit
over wetenschappelijke en maatschappelijke thema’s. De winnaar werd
gepubliceerd. Vooral het genootschap ‘Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’ was
heel belangrijk voor het hervormen van Nederland. Zij kwamen ook met veel
pedagogische prijsvragen. Ze schreven boekjes voor scholen voor alle lagen van
de bevolking en opende scholen, bibliotheken en spaarbanken.
3