KE2 Maag – darm – lever – nier en endocrinologie
Het spijsverteringstelsel is het orgaanstelsel dat zorgt draagt voor de verwerking van
voedsel. Het bestaat uit de mond, keelgat, slokdarmhoofd, slokdarm, maag, dunne darm,
dikke darm, lever, galblaas en alvleesklier. Het spijsverteringsstelsel is als volgt opgebouwd:
- Vanaf het lumen: mucosa, muscularis mucosa, submucosa, muscularis propria,
serpse
- De mond, keel, slokdarm en anus zijn bedekt met meerlagig niet verhoornd
plaveiselepitheel
- De overige onderdelen zijn bedekt met eenlagig cilindrisch epitheel (absorptie) met
klieren (verdediging en vertering).
De oesophagus (slokdarm) is 25 centimeter lang en heeft als functie passage. De
peristaltische golf zorgt ervoor dat voedsel in de maag komt. De oesophagus heeft een
upper en een lower esophageal sfincter (sfincter = kringspier). De bovenste esophagus
sfincter is een bewust gecontroleerde band van spieren, gelegen aan het boveneinde van de
slokdarm. De onderste esophagus sfincter is een onbewust gecontroleerde band van spieren
tussen de slokdarm en maag. De banden zorgen ervoor dat het voedsel niet terug kan
stromen.
De maag heeft als functie secretie en verdediging. De maag is
onderverdeel is verschillende delen:
- Cardia; de slokdarm mond uit in de cardia. De bovenste
sfincter is hier gelegen en voorkomt dat maagsap
terugvloeit in de slokdarm.
- Fundus en corpus; het verwijde bovenste gedeelte van
de maag zorgen voor het toevoegen van maagsap aan
de voedselbrij. De fundus en corpus bevatten pariëtale
cellen die HCI (zoutzuur) produceren. Het hormoon
gastrine stimuleert de secretie van zoutzuur.
- Antrum; zorgt voor het kneden, mixen en malen van de
voedselbrij.
- Pylorus; loopt over in de twaalvingerige darm (het
duodenum van de dunne darm). De onderste sfincter is
hier gelegen en laat voedsel wat verwerkt is door maagsappen door naar het
duodenum.
De maag kenmerkt zich door plooien, waardoor de maag zich kan uittrekken indien deze
gevuld is door de plooien te verstrijken. De maagwand heeft uitmondingen van
trechtervormige kanalen, foveolae. Deze monden zich uit in de maagbodem en hebben
afhankelijk van de plaats verschillende functies. De oppervlakkige slijmcellen van foveolae
produceren alkalisch slijm als bescherming tegen de zuren en verterende actie van
maagsap. De maagwand produceert pepsinogeen wat onder de invloed van zuur peptase
wordt; voor de afbraak van eiwitten.
In het duodenum (de twaalvingerige darm) wordt de voedselbrij vanuit de maag met gal en
alvleessap gemengd. De belangrijkste functie is secretie en absorptie. Hier bevindt zich de
papil van Vater, de uitmonding van d. choledochus (de afvoerbuis van gal) en d. pancreatis
(de afvoerbuis van de exocriene verteringssappen van de alveesklier). Het duodenum is de
start van de dunne darm. De dunne darm is een lange buis van zes meter lang en bestaat
verder uit;
- Het jejunum (nuchtere darm), zorgt voor het onttrekken van voedingsstoffen uit de
vloeistof van de maag en het duodenum.
, - Het ileum (kronkeldarm), zorgt voor opname van diverse voedingsstoffen door
bepaalde enzymen uit het darmsap.
Door de villi (vingervormige uitsteeksels) is er een oppervlakte van 300 m2. De villi zorgen
ervoor dat de voedingsstoffen worden opgenomen in het lichaam. Ook worden er hormonen
in de dunne darm geproduceerd als GIP, GLP1 en GLP2,
secretine en motiline.
Het colon (dikke darm) is ongeveer 1,5 tot 1,8 meter lang.
Het colon absorbeert water en elektrolyten en stuwt de
darminhoud voor. Het mucosa van de colon is glad en
bevat geen vili. Er vinden zich 100 tot 600 soorten bacteriën
in de dikke darm met de functie het afbreken van
onverteerd voedsel en synthese van stoffen. Het colon
bestaat uit;
- De klep van Bauhin; de uitmonding van het laatste
deel van de dunne darm en is een functionele klep.
De klep zorgt ervoor dat de darminhoud niet
terugstroomt en regelt wat er vanuit het ileum in de
dikke darm terecht komt.
- Caecum met appendix; een zakachtig deel van de
dikke darm dat helpt plantaardig voedsel te verteren.
- Colon ascendens; het eerste deel van de dikke darm
- Colon transversum; het dwarse deel van de dikke darm
- Colon descendus; afdalende deel van de dikke darm
- Sigmoïdeum; het S-vormige deel van dikke darm, zorgt ervoor dat
spijsverteringsresten geportioneerd en getransporteerd worden naar het rectum. Het
sigmoïdeum kan water, vitamines en andere voedingsstoffen nog uit de
spijsverteringsresten onttrekken.
- Rectum; is het einde van het spijsverteringskanaal en leidt de spijsverteringsresten
naar het anale kanaal.
De pancreas (alvleesklier) heeft een rol bij de spijsvertering, de bloedsomloop en het
endocriene- en hormonale stelsel. De pancreas is ongeveer 15 cm lang en bestaat uit kop,
corpus en staart. De pancreas heeft twee functies;
- Exocriene functie (afscheiden); de pancreas produceert per dag ongeveer 1,5 tot 3
liter sap met inactieve spijsverteringsenzymen. Deze enzymen worden in het
duodenum geactiveerd bij een hoge pH. Het sap neutraliseert maagzuur van de
voedselbrij uit de maag in het duodenum door de productie van bicarbonaat. De
pancreas produceert alkalische, sereuze vloeistof met de volgende
spijsverteringsenzymen:
Amylase; vertering van suikers
Lipase; vertering van vetten
Trypsine; vertering van eiwitten
- Endocriene functie (verzamelen en scheiden van stoffen); de pancreas heeft een
regulerende functie van de glucose spiegel. De eilandjes van Langerhans, bevatten
bèta-cellen(80% insuline), alfa-cellen (glucagon en gamma-cellen (somatostatine).
De lever bestaat uit een grote rechter-, en een kleine linkerkwab met acht segmenten. De
lever bestaat voornamelijk uit hypatocyten (levercellen), die duizenden kleinecelformaties,
ook wel kwabjes genoemd vormen. Ieder kwabje wordt omringd door aftakkingen van
bloedvaten en de galbuis. De lever kan zich zelfs deels regeneren. De lever heeft
verschillende functies:
- Vorming van gal; dit wordt opgeslagen in de galblaas tot dat er veel vet in de
voedselbrij zit. De galblaas zal dan het gal in de dunne darm los laten.
, - Koolhydraatstofwisseling; koolhydraten worden niet direct
verbruikt waardoor het overschot in de lever wordt
opgeslagen als glycogeen. Dit kan tijdens inspanning weer
omgezet worden in koolhydraten als brandstof.
- Eiwitstofwisseling; bij de vertering van voedsel ontstaan
aminozuren, deze worden naar de lever getransporteerd om
nieuwe eiwitten aan te maken.
- Vetstofwisseling; bij de vertering van voedsel komen ook vetzuren vrij. Er bestaan
verzadigde en onverzadigde vetzuren; de lever zet verzadigde vetzuren om naar
onverzadigde vetzuren die gebruikt worden in de stofwisseling of als brandstof.
- Ontgiften en reinigen; de lever maakt schadelijke stoffen onschadelijk en vervoert dit
af via de ontlasting of urine bijv. omzetten van ammoniak in ureum.
- Afbraak van rode bloedcellen
De hepatocyten produceren de belangrijkste bestanddelen van gal, welke via intercellulaire
ruimtes naar de cholangiolen worden vervoerd en vervolgens naar de galwegen. Via de
ductus cysticus (afvoergang van de galblaas) en d. hepaticus communis (leverbuis) bereikt
de gal de galblaas. De lever produceert ongeveer een halve liter gal per dag, met als functie
het emulgeren van vetten. Via de gal wordt bilirubine, cholesterol en galzouten afgevoerd
naar het duodenum.
Lichamelijk onderzoek van de buik
Bij het onderzoek van de buik is het belang dat de buik ontbloot is van de processus
xiphoudeus tot aan de symfyse. De volgende systematiek wordt gehanteerd: inspectie,
auscultatie, percussie en palpatie. Er wordt geëindigd met palpatie om voor geleidelijke
gewenning te zorgen en bij patiënten met veel pijn kan palpatie leiden tot het overmatig
aanspannen van de buikspieren, wat het onderzoek bemoeilijkt.
De patiënt ligt in rugligging, met de armen gestrekt en ontspannen langs het lichaam. De
benen zijn gestrekt, maar mogen bij hevige buikpijn iets opgetrokken zijn. Het onderzoek
wordt aan de rechterzijde van de liggende patiënt uitgevoerd.
→ Bij niet obese-patiënt ligt het niveau van de buikwand lager dan de thoraxwand.
→ Bij chachectische patiënten is de buik sterk ingezonken, waarbij de symfyse,
bekkenkammen en ribbenboog omhoog steken.
Inspectie van de buik
- De huid en navel;
In zeldzame gevallen zijn uitgezette venen zichtbaar op de buikhuid rondom de navel bijv.
bij portale hypertensie (levercirrose) of een afsluiting van de vena cava.
Vaker voorkomende buikhuidafwijkingen zijn exantheen, spider naevi of littekens van
operaties.
→ Let ook op de navel; een verstreken of uitpuilende navel kan wijzen op een verhoogde
intra-abdominale druk (gasophoping, ascitus, tumor of zwangerschap), terwijl een diep
verzonken navel vaker voorkomt bij adipositas.
- Lokale of diffuse zwellingen;
Adipositas; sprake van ophoping van vet, zowel in de subcutis als intra- en
retoperithoneaal.
Gasophoping in de darmen (meteorisme) of ernstige obstipatie
Ophoping van vrij vocht in het abdomen (ascitis). De flanken zijn hierbij meestal
uitgezet, dit kan ook bij ouderen als gevolg van een slappe buikwand
Bij vrouwen kan door omvangrijke uitzetting van de uterus of het ovarium de hele
buik opgezet zijn.
Bij een over gevulde blaas is er vooral zwelling in de onderbuik.