Vergrijzing
Hoofdstuk 1. Perspectieven op sociaal werk in een ouder wordende samenleving
1.1 inleiding
Mensen met een verhaal
Sociaal werk dat wil inspelen op ontwikkelingen in een ouder wordende samenleving is gebaseerd
op kennis van de levensloop. Mensen zijn mensen met een verhaal, een geschiedenis. Met het oog
op waardige zorg en menselijke maat is het belangrijk dat jij als sociaal werker zo naar ouderen
kijkt.
Eigen regie
We worden allemaal ouder en doen dat op onze eigen manier. De opgave van levensloopbewust
sociaal werk is om mensen in alle levensfasen te ondersteunen bij het (zo lang mogelijk) behouden
van eigen regie en keuzemogelijkheden, ook als zij kwetsbaar zijn of worden. Levensloopbewust
sociaal werk is gericht op het versterken van de individuele mogelijkheden van mensen, zodat zij
zich in alle fasen van het leven optimaal kunnen ontplooien en kunnen meedoen in de samenleving.
Centraal staat de mens als ontwerper en regisseur van zijn eigen bestaan, zijn eigen levensloop.
Sociaal werkers moeten maatwerk leveren en moeten niet uitgaan van stereotiepe beelden over
ouder worden.
Verouderde visies
Er zijn wel verouderde visies op de levensloop.
Three boxes of life: daarin waren leren en persoonlijke groei het voorrecht van de jeugd, werken en
zorgen plicht van de volwassenen, en uitrusten en terugblikken op het geleefde leven de
resterende levenstaken in de ouderdom. Moderne levens passen niet meer in dat patroon.
Levensloopperspectief
Het geschreven voor levensloopbewuste sociaal werkers, die hun praktijk willen baseren op kennis
van de levenslooptheorie en de daarop gebaseerde levensloopbenadering gebruiken als verbinden
en dynamisch perspectief op ouder worden:
- Verbindend: we zien ouderen niet als een aparte categorie; het ouder worden is niet iets
van de ouderen, maar iets van ons allemaal
- Dynamisch: we gaan ervan uit dat ontwikkeling een voortdurend proces is van inspelen op
verandering. Dat proces houdt niet bij een zekere leeftijd op; mensen kunnen zich tot in de
hoge ouderdom blijven ontwikkelen.
1.2 Beeldvorming en leeftijdsnormen
In de levenslooptheorie worden maar liefst vier soorten ‘leeftijd’ onderscheiden die alle resulteren
in een ander antwoord op de vraag naar onze leeftijd. Ieder mens, zo stelt de levenslooptheorie,
heeft behalve een chronologische of kalenderleeftijd ook een biologische leeftijd, een
psychologische leeftijd en een sociale leeftijd.
Chronologische leeftijd: onze chronologisch leeftijd is onze kalenderleeftijd, die vaststaat vanaf
onze geboorte dag. Chronologische leeftijd is echter niet de oorzaak van verandering of
veroudering. Je hebt geen rimpels omdat je 65 jaar bent.
Biologische leeftijd: Belangrijker is hier de biologische leeftijd als verklaringsgrond. De
biologische leeftijd heeft te maken met fysieke kenmerken. Daarin zien we de grote verschillen,
ook tussen mensen van dezelfde leeftijd. Zo kan iemand van 70 dip gerimpeld zijn en tegelijkertijd
het hart en de longen hebben van een 50 jarige. De biologische leeftijd zegt iets over onze
levensverwachting: het ene lichaam veroudert sneller dan het andere. De belangrijkste biologische
verandering die in de westerse wereld is opgetreden, is de toegenomen levensduur van de
bevolking. Mensen worden steeds ouder.
Volgens de Leidse Hoogleraar ouderengeneeskunde Rudi Westendorp (2014) is het einde van de
levensverwachting nog niet in zicht. Westendorp stelt dat in het menselijk DNA geen maximale
leeftijdsgrens is vastgelegd. Elke week wordt ons leven met een weekend verlengd, zegt
Westendorp, en het einde van deze ontwikkeling is nog niet in zicht. Kinderen die anno 2015
geboren worden, maken een goede kans om de leeftijd van 130 jaar te bereiken. Westendorp is
pleitbezorger van de gedacht dat veroudering een ziekte is, die met gezonde leefgewoonten en
medicijnen te bestrijden is. De vraag die dit oproept is wat we als samenleving willen met al die
extra jaren. Willen we alleen maar jaren toevoegen aan het leven, of willen we graag leven
,toevoegen aan de jaren? We zullen dus niet alleen moeten nadenken over onze biologische leeftijd,
maar ook over onze psychologische en sociale leeftijd.
Psychologische leeftijd: de psychologische leeftijd is de leeftijd zoals wij die zelf ervaren. Een
mens is zo oud als hij zich voelt. Een 80 – jarige kan zich 50 voelen en omgekeerd. Jong blijven is
onmogelijk; jong van geest blijven is daarentegen wat velen graag willen en wat ook mogelijk is.
Sociale leeftijd: tot slot is er de sociale leeftijd. Onze sociale leeftijd zegt iets over de mate
waarin we voldoen aan de verwachtingen die de samenleving van ons koestert op grond van onze
kalenderleeftijd. We spreken hier ook wel van leeftijdsnormen (age norms). Deze leeftijdsnormen
reguleren de toegang die mensen van een bepaalde leeftijd hebben tot rollen en
gedragsmogelijkheden in de samenleving. Leeftijdsnormen kunnen bescherming bieden; we
hebben bijvoorbeeld allemaal recht op een ouderdomsuitkering vanaf het 65 e levensjaar.
Leeftijdsnormen kunnen ook resulteren in leeftijdsdiscriminatie. Zo is het in Nederland verboden
om bij sollicitaties onderscheid te maken op grond van leeftijd. Toch denken veel werkgevers dat
ouderen slechter presteren dan jongeren. Leeftijdsnormen zien we dagelijks om ons heen en niet
alleen bij ouderen. Op een bepaalde leeftijd worden kinderen geacht niet meer met poppen te
spelen. Jongeren worden geacht te gaan studeren na de middelbare school. Leeftijdsnormen zijn
cultureel overgeleverde opvattingen uit een voorbije periode, die daarom niet overeen hoeven te
komen met de aspiraties van mensen in de huidige tijd.
De trap des ouderdoms: neerwaarts na het vijftigste levensjaar
In de westerse samenleving hebben steeds twee tradities in het denken over de ouderdom met
elkaar gestreden: ‘wijsheid’ versus ‘aftakeling’. In zijn boek Politeia beschrijft de Griekse filosoof
Plato de ideale staat. Daarin regeren de oudste mannen, die door hun ouderdom voldoende
wijsheid hebben verworven. Plato’s leerling Aristoteles schrijft echter dat ouderdom geen garantie
is voor wijsheid. Naar zijn mening bestaat er een hechte eenheid van lichaam en geest en zet
omstreeks het 49e levensjaar het lichamelijk en geestelijk verval in.
De hoge leeftijd van Methusalem, 969 jaar, wordt in de bijbel beschouwd als een teken van
goddelijke zegen, maar in het boek Prediker lezen we; ‘Ge moet uw schepper gedenken in de jonge
jaren van uw jeugd: straks komen de kwade dagen, de jaren waarvan men zegt: ‘ze smaken niet
meer’.
Vanaf het einde van de zestiende eeuw worden de levensstadia door tal van kunstenaars afgebeeld
in de vorm van een trap, de trap des ouderdoms. Met 50 jaar wordt het hoogste punt bereikt.
Merkwaardig is wel dat in die tijd maar weinigen daadwerkelijk die leeftijd bereikten.
1.3 Het ontstaan van de keuzebiografie
In de statische, premoderne samenleving speelde het maatschappelijk leven zich af volgens een
vast en overzichtelijk stramien. Leren deed je in je jeugd, wreken en zorgen waren taken voor
mensen in de middenfase, en uitrusten van de gedane arbeid was het domein van de
ouderdomsfase. Deze driedeling in de levensloop heeft zich gedurende eeuwen vastgezet in onze
hoofden en leeft als beeld nog altijd voort, ondanks het feit dat het leven inmiddels veel complexer
is geworden. Moderne burgers zijn steeds minder geneigd om zich te laten opsluiten in dit patroon
van de three boxes of life. In de moderne, geïndividualiseerde samenleving willen mensen in iedere
levensfase zo veel mogelijk zelf uitmaken hoe ze hun leven inrichten. In plaats van genieten van de
welverdiende rust na een hard werkend bestaan, is rust roest inmiddels de gangbare opvatting. De
meeste ouderen willen tot op hoge leeftijd een actief en sociaal productief leven leiden.
In de breedte leven: toenemende diversiteit
In de moderne tijd willen mensen in iedere fase van het leven taken als leren, werken, zorger, vrije
tijd en reflectie (terugblikken) combineren. De standaard biografie is een keuzebiografie geworden.
Daarbij worden leeftijdsgrenzen minder belangrijk als juridische en normatieve kaders voor ons
gedrag. Zo is het stoppen met betaald werk al geruime tijd niet meer aan een vaste leeftijd
gebonden. Sommigen zijn reeds voor het 60e jaar uit het arbeidsproces, anderen werken nog door
na hun 75e. Door de opkomst van de keuzebiografie, mogelijk gemaakt door de toegenomen
welvaart, laat het leven op latere leeftijd steeds meer variatie zien; de diversiteit onder ouderen is
groot. Ouderen willen zelf uitmaken wat voor hen het goede leven inhoudt. Of het nu gaat om
onderwijsdeelname, arbeidsparticipatie, woonvoorkeuren of vrije tijd, de chronologische leeftijd
heeft steeds minder voorspellende waarde ten aanzien van gedrag. Ook het toenemende
multiculturele karakter van de samenleving en de vrijere opvattingen rond seksuele geaardheid
dragen eraan bij dat de diversiteit van levenslopen groter wordt.
,Keuzestress
Meer keuzevrijheid wordt doorgaans beschouwd als iets moois, als een verworvenheid van deze
tijd. Toch hoeft de keuzebiografie niet voor iedereen als een aangename ontwikkeling te voelen.
Veel mensen, jong en oud, ervaren zelfs ´keuze stress´ bij zoveel mogelijkheden. Voor hen is
genieten van een vrij leven in de breedte een stuk moeilijker.
Als we alles voor het kiezen hebben, is het ook onze eigen schuld als we de verkeerde keuzes
maken.
Sociaal werk heeft onder meer tot doel om mensen te ondersteunen bij het maken van keuzes, bij
het vinden en vasthouden van een eigen koers, ook als mensen door ouderdom of beperkingen
afhankelijker worden van instituties of van mensen in hun omgeving. Het aanboren van
hulpbronnen en het ontdekken en ontwikkelen van competenties kunnen keuzevrijheid helpen
vergroten en keuzestress helpen verminderen. Daarbij is ook het leggen van verbindingen tussen
mensen (een belangrijke voorwaarde voor solidariteit) een taak van het sociaal werk. Als mensen
elkaar (opnieuw) weten te vinden, kunnen zij ook de betekenis ontdekken die zij voor elkaar
kunnen hebben als bondgenoten op het levenspad.
1.4 van drie naar vijf levensfasen
Tegenwoordig gaan de meeste studies en beleidsrapporten uit van vijf levensfasen: de vroege
jeugd, de jongvolwassenheid, de volwassenheid, de jonge ouderdom en de hoge ouderdom. De
daarbij genoemde leeftijden moeten als indicaties worden opgevat en niet als strakke grenzen.
Eerste levensfase: 0 – 15 jaar
Dit is de vroege jeugd. Hier vinden de primaire leerprocessen plaats in een omgeving van
verzorging en bescherming door volwassenen.
Tweede levensfase: 15 – 30 jaar
De fase van jongvolwassenheid. Deze fase kenmerkt zich door een snel toenemende
zelfstandigheid in leer – en opleidingskeuzen, in woon – en leefstijl, in recreatie en in
relatievorming. Het is een periode van verkenning, van oriëntatie op de samenleving, veelal nog
zonder zorgverantwoordelijkheid voor anderen.
Derde levensfase: 30 – 60 jaar
De fase van volwassenheid. In deze fase staan voor veel mensen arbeid en/of de zorg voor
kinderen centraal. Voor vrouwen is betaalde arbeid vanzelfsprekender geworden, zij het veelal in
deeltijdbanen. In dit spitsuur van het leven kan de combinatie van werk en opleiding, opvoeding en
soms ook mantelzorg voor een zorgbehoevende ouder leiden tot overbelasting.
Vierde levensfase: 60 – 80 jaar
Actieve ouderdom. Begin jaren negentig noemde de historicus Peter Laslett deze levensfase een
nieuw historisch fenomeen. Hij sprak over a fresh map of life, een nieuwe landkaart van het leven.
Nooit eerder in de geschiedenis zijn er zoveel mensen geweest die belangrijke levenstaken als het
opvoeden van kinderen en het verrichten van betaalde arbeid achter de rug hebben, terwijl zij nog
vele jaren in goede gezondheid kunnen leven. Laslett noemde deze nieuwe levensfase een kroon
op het leven, vol mogelijkheden om zich sociaal- productief in te zetten en bezig te zijn met het
behoud van cultureel erfgoed.
Vijfde levensfase: vanaf ongeveer 80 jaar
Hoge ouderdom. De laatste levensfase treedt in als mensen geestelijk of fysiek zodanig raken
aangewezen op blijvende intensieve zorg van anderen dat hun mogelijkheden om aan andere
levenssferen (zoals werk en onderwijs) deel te nemen sterk afnemen. Ook mogelijkheden voor
eigen regie en zelfmanagement kunnen zodanig onder druk komen te staan dat anderen dit (deels)
moeten gaan overnemen. De laatste jaren worden de criteria voor wonen in een instelling
aangescherpt en raken ouderen meer aangewezen op gecombineerde zorg van familie, buren,
vrijwilligers en professionele zorgverleners in de wijk.
Begrippen derde en vierde levensfase
De vierde levensfase in dit overzicht wordt in veel gerontologische en ontwikkelings theoretische
studies aangeduid met ‘the third age’, of wel de derde levensfase. Zij beschouwen de vroege jeugd
en de jongvolwassenheid als één fase, namelijk die van de jeugd. Om verwarring te voorkomen
sluit dit hoofdstuk aan bij deze gangbare formulering: we spreken dus van de derde levensfase in
de actieve ouderdom en van de vierde levensfase in de hoge ouderdom.
De winst van het onderscheiden van vijf (in plaats van drie) levensfasen is dat we niet meer
spreken over ‘de ouderdom’ en daarmee alle ouderen over één kam scheren. Op zijn minst moeten
,we rekening houden met twee verschillende levensfasen in de ouderdom: de derde levensfase
(actieve ouderdom) en de vierde levensfase (hoge ouderdom). Het onderscheiden van levensfasen
moet overigens niet doorschieten in een nieuw soort hokjes denken: het is een model, een sociale
constructie.
1.5 Verschillende levensfasen, verschillende opgaven voor sociaal werk.
Sociaal werk en de derde levensfase
In de derde levensfase zijn eventuele hulpvragen te overzien. Dit is de periode waarin algemene
preventieve maatregelen, gericht op sociale, educatieve en maatschappelijk participatie, een
belangrijke rol kunnen spelen om een positieve balans in het leven vol te houden. Centraal staan
persoonlijke belangstelling en behoefte.
Sociaal werkers kunnen voortijdige maatschappelijke uitsluiting en sociaal isolement helpen
voorkomen door mensen in deze leeftijdsfase in kennis te stellen van het aanbod van activiteiten
op het gebied van zelfontplooiing en maatschappelijk participatie. Ouderen kunnen daarin ook zelf
als producent van diensten actieve rollen vervullen, bijvoorbeeld als vrijwilliger op scholen, in
buurthuizen en in de zorg voor kwetsbare groepen. Een mooi voorbeeld is het Almelose project
Senioren maken school, waarbij ouderen leerkrachten in het basisonderwijs assisteren met
niveaulezen. De prestaties van kinderen zijn dankzij de inzet van de ouderen aantoonbaar
verbeterd. Ook het bieden van faciliteiten en ondersteuning bij eigen initiatieven van ouderen,
zoals aan woongroepen en zelf gerunde vrijwilligersprojecten en zorgcollectieven, kan een rol zijn
voor het sociaal werk. Deze ondersteunende en faciliterende rol ten behoeve van vrijwilligerswerk
en burgerinitiatieven zal de komende jaren meer op de voorgrond treden; daarom is er een apart
hoofdstuk aan gewijd (hoofdstuk 5).
Sociaal werk en de vierde levensfase
Kenmerkend voor de vierde levensfase is dat er op heel veel gebieden tegelijk iets moet gebeuren:
aan het huis, aan de regeling van het dagelijks leven, aan de persoonlijke zorg. Sociaal werk is heir
gericht op het bieden van een gegarandeerd en compleet dienstenpakket op het gebied van wonen,
zorg en welzijn. Denk aan praktische dienstverlening, zoals de maaltijdvoorziening, vervoer op
maat en personenalarmering. Denk ook aan goede informatievoorziening en advisering door een
WMO – adviseur, ouderenadviseur of wijkverpleegkundige. Daarnaast kunnen sociaal werkers een
gevarieerd pakket aan sociaal – culturele activiteiten en dagbesteding aanbieden. Daarmee kunnen
zij mensen met elkaar in contact brengen, persoonlijke ontplooiing bieden, onderlinge hulp en
dienstverlening stimuleren en bijdragen aan het sociale klimaat in de woonomgeving. Zingeving
blijft belangrijk voor ouderen. Uiteindelijk kunnen sommige ouderen in de situatie komen dat zij
door een slechte lichamelijke en/of geestelijke conditie de zorg voor hun dagelijks bestaan meoten
overlaten aan anderen. In de thuissituatie zal steeds meer huishoudelijke hulp, persoonlijke
verzorging en verpleging nodig zijn, tot het moment dat volledig zelfstandig wonen, ook met veel
zorg aan huis, niet langer mogelijk is. Sommige families kiezen er voor de oudere dan op te nemen
in de privehuishouding of te laten wonen in een speciale woning op het erf, de zogenoemde
mantelzorgwoning. Voor een klein deel van de ouderen is opname in de een kleinschalige,
beschutte woonvorm, een verzorgings – of een verpleeghuis de enige resterende mogelijkheid.
1.6 de ontwikkelingsstadia van Erikson
De in de vorige paragraaf genoemde vijf levensfasen zijn een eerste correctie op de traditionele
visie op de levensloop. Hoewel die niet meer past bij de realiteit van het moderne leven, speelt zij
in de hoofden van veel mensen nog altijd een rol. Dit fenomeen waarbij bepaalde cultureel
overgeleverde opvattingen uit het verleden niet meer passen bij de maatschappelijke dynamiek
van het heden, wordt cultural lag genoemd. Zo werd lange tijd gedacht dat mensen zich alleen in
de jeugdfase konden ontwikkelen: voor ontwikkeling op latere leeftijd was geen aandacht.
Ontwikkeling van de identiteit
Een van de eerste levenslooppsychologen die de menselijke ontwikkeling ook na de adolescentie
hebben bestudeerd en beschreven, is Erik Erikson. Vooral de leerprocessen die samenhangen met
de ontwikkeling van de identiteit worden door hem benadrukt. Volgens Eriksons model van
ontwikkelingsstadia kenmerkt ieder stadium in de menselijke levensloop zich door een specifieke
ontwikkelingscrisis. Een positieve oplossing van zo’n crisis is een voorwaarde voor persoonlijk groei
naar een nieuw stadium. Indien een conflict niet positief opgelost kan worden, kan dit een bron van
geestelijke stilstand zijn of zelfs aanleiding geven tot psychopathologie.
- Baby (0-1 jaar)
- Peuter (1 – 3 jaar)
, - Kleuter (4 – 5 jaar)
- Schoolleeftijd (6 – 12 jaar)
- Puberteit en adolescentie (13 – 20 jaar)
- Vroege volwassenheid (18 – 30 jaar)
- Volwassenheid (30 – 60 jaar)
- Ouderdom (60 jaar en ouder)
1.7 Ouder worden en generativiteit
Het stadium van volwassenheid bij Erikson staat in het teken van het conflict tussen generativiteit
en egocentrisme. Generativiteit betekent letterlijk de wil of het vermogen om iets te genereren of
voort te brengen. Generativiteit verwijst naar de diep menselijke behoefte om zorg te dragen voor
de huidige en komende generaties. Het basiskenmerk is volgens Erikson dat groei en ontwikkeling
in deze periode vooral tot uiting komen in een toenemende sociale productiviteit en creativiteit en
in een dienstbare opstelling tegenover de naaste omgeving en de samenleving. Het gevoel hebben
dat je de volgende generatie iets meegeeft, is het centrale kenmerk van generativiteit. Zijn
belangrijkste boodschap is dat er stagnatie kan optreden in de menselijke ontwikkeling als er in de
school van het leven geen ervaring is opgedaan met generativiteit, of wanneer dit slechts heeft
plaatsgevonden is de smalle, functionele betekenis van werken om de kost te verdienen.
1.8 Levensgebeurtenissen en veranderingen in de levensloop
Voor Erikson zijn conflicten die samenhangen met ontwikkelingsstadia in het leven, aanjagers van
persoonlijke groei en verandering. Ook ingrijpende gebeurtenissen kunnen die rol vervullen. De
behoefte of noodzaak om te veranderen en zich te ontwikkelen voelen mensen vaak het sterkst na
een ingrijpende gebeurtenis. Er zijn drie soorten levensgebeurtenissen:
1. Leeftijds normatieve gebeurtenissen
2. Historisch – normatieve gebeurtenissen
3. Niet – normatieve gebeurtenissen
1.9 Verlieservaringen bij ouder worden.
Vaak is de aanleiding voor een toenemende kwetsbaarheid bij het ouder worden een
opeenstapeling van ingrijpende gebeurtenissen en verlieservaringen: verlies van inkomen, van
zinvolle maatschappelijke rollen, van vrienden, lichamelijke en geestelijke spankracht. Mensen
kunnen dan uit balans raken, maar er kunnen ook nieuwe mogelijkheden ontstaan voor
persoonlijke groei.
1.10 Omgaan met ingrijpende levensgebeurtenissen
Coping houdt in: omgaan met of het hoofd bieden aan een probleem of ingrijpende gebeurtenis.
In de levenslooptheorie vinden we verschillende manieren waarop mensen omgaan met ingrijpende
gebeurtenissen en de daarmee verbonden normatieve kaders. Als manieren van omgaan met de
levensgebeurtenissen onderscheidt de levenslooptheorie achtereenvolgens de
disengagementtheorie, de activiteitentheorie en de continuïteitstheorie. Ook is er de recentere
theorie van de selectieve optimalisatie met compensatie, ook wel aangeduid als het SOC – model.
1. Disengagement: een wederzijds loslaten tussen mens en samenleving. Door zich los te
maken van zijn sociale omgeving (disengagement) bereidt de oudere mens zich voor op
het naderende einde.
2. Activiteit: succesvol ouder worden als we ons verzetten tegen inkrimping van onze sociale
wereld.
3. Continuïteit: bouwt voort op de activiteitentheorie. Wijst erop dat mensen bij het ouder
worden er veelal voor kiezen om meer tijd te gaan besteden aan rollen die zij ook voor de
pensionering vervulden.
4. Soc model: selectie, optimalisatie en compensatie.
1.11 ontwikkelingsbehoeften bij oudere volwassenen: een breed spectrum
1. coping needs. Dit zijn behoeften aan vaardigheden om te overleven, om je bestaan goed te
organiseren en je te kunnen aanpassen aan veranderde fysieke, psychische en sociale
omstandigheden.
2. Expressive needs. Zijn behoeften om je eigen mogelijkheden verder uit te bouwen, jezelf
uit te drukken, plezier te beleven in allerlei uitingen en daarin je zelfbeeld te versterken.
3. Contribution needs. Zijn de behoeften om een bijdrage te leveren aan het welzijn van
anderen en om een maatschappelijke bijdrage te leveren.
4. Influence needs. Belangrijk hierbij is om aan maatschappelijke veranderingen bij te kunnen
dragen, dus mogelijkheden hebben om de belangen van de eigen groep te behartigen en
de behoefte om anderen te overtuigen van de eigen visie.
, 5. Transcedence needs. Dit zijn behoeften die voortkomen uit het verlangen naar een dieper
begrijpen van het leven..
1.12 nieuwe inzichten: de U – curve van Stone
Stone concludeerde dat geluk in een mensenleven een U – curve vertoont: rond ons 18 e op ons
best, vervolgens bergafwaarts om vanaf 50 weer omhoog tot 80 jaar.
1.13 de levensloop benadering: introductie
De levensloop theorie heeft inzicht gebracht in de patronen van menselijke ontwikkeling bij het
ouder worden. Een belangrijke conclusie is dat we ouder wordende mensen kunnen beschouwen
als zelfsturende actor, een persoon die eigen levenskeuzes maakt. In samenspraak met zijn sociale
en maatschappelijke omgeving geeft de oudere zin en richting aan het leven, ook als hij kwetsbaar
wordt. Sociaal werk is erop gericht om ouderen met weinig hulpbronnen te ondersteunen bij hun
levensplan en om verbindingen te leggen tussen ouderen en anderen, zodat zij voor elkaar als
hulpbron kunnen fungeren bij het uitstippelen van het levenspad. Een volgende stap is het
benutten van deze inzichten en het vertalen ervan in aanknopingspunten voor de praktijk van het
sociaal werk in een ouder wordende samenleving. In Nederland hebben diverse auteurs
bijgedragen aan de ontwikkeling van zo’n handelingskader: de levensloop benadering.
1.14 Stuurvaardigheden bij het ouder worden.
Zelfsturing is een belangrijke voorwaarde om in de moderne netwerksamenleving te kunnen
meedoen en goed oud te kunnen worden. Stuurvaardigheden gebaseerd op het kunnen verrichten
van neurofysieke taken nemen af (hoofdrekenen etc.). Stuurvaardigheden gebaseerd op
persoonlijke ontwikkeling en levenservaring nemen juist toe (omgaan met emoties). De mate
waarin ouderen hun stuurvaardigheden op peil kunnen houden is sterk afhankelijk van de kansen
en uitdagingen die de omgeving hun biedt. Een teveel aan uitdagingen kan echter leiden tot
overbelasting en stress = te grote omgevingsdruk. Ook te weinig uitdaging kan leiden tot stress. Er
moet sprake zijn van de juiste fit tussen individu en omgeving. Een vergelijkbare theorie is die van
de naaste ontwikkeling. Een leertheorie die met behulp van de juiste prikkels uit zijn comfortzone
wordt gehaald. Sociale professionals kunnen eraan bijdragen dat de wijk aan oudere bewoners een
inspirerende omgeving biedt en tegelijk mogelijkheden schept om zich veilig te voelen en tot rust
te komen. Levensloopbewuste sociaal werkers denken inclusief en verbindend. Ze leggen
dwarsverbindingen tussen verschillende maatschappelijke en institutionele domeinen. Stuurkracht
in vijf levensdomeinen.
1. Lichaam en geest : gezondheid, energie, ontspanning, nachtrust, sport
2. Sociale relaties : partner, familie, vrienden, clubs, vereniging, collega’s
3. Materiele situatie : inkomen, sociale zekerheid, huis en tuin, mobiliteit, kleding
4. Arbeid en activiteiten : presteren, beroep, werksituatie, mantelzorg, vrijw.werk, hobby’s
5. Waarden en inspiratie: waarden en normen, levensbeschouwing, politieke ideologie,
spirituele activiteiten, kunst en natuur
Wanneer een van de levensdomeinen desondanks onder hoge druk staat, komt het aan op de juiste
kennis, netwerken en copingvaardigheden om hier op tijd op te anticiperen en er goed mee om
te gaan. De levensloopbenadering onderscheidt daarvoor drie manieren:
1. Compenseren binnen hetzelfde levensdomein: wie bijvoorbeeld zijn partner verliest, zal na
verloop van tijd willen investeren in nieuwe sociale contacten. We noemen dit compensatie
binnen het zelfde domein.
2. Compenseren tussen een of meer levensdomeinen: energie ergens anders in steken wil
bijvoorbeeld vrijwilligerswerk gaan doen.
3. Druk verminderen binnen een of meer levensdomeinen: een andere strategie is om de druk
in een bepaald levensdomein enigszins weg te nemen door wensen en ambities zodanig bij
te stellen dat de ervaren druk minder wordt. Herkennen hier elementen van SOC – model
in. Er is selectie, optimalisatie en compensatie op alle levensdomeinen.
1.15 een integraal balansmodel voor goed oud worden
De draaglast wordt bepaald door levenstaken en risicofactoren, terwijl de draagkracht afhangt van
de aanwezigheid van competenties en beschermende factoren. Het wordt problematisch als
risicofactoren zich gaan opstapelen en er weinig beschermende factoren zijn. Dan is er verstoring
in de balans. Hoe langer deze verstoring in de balans is, hoe groter de kans dat het niet zonder
professionele hulp kan hersteld worden. Door draagkracht – en draaglastfactoren zowel op micro,
meso en macro niveau in beeld te brengen, kan worden voorkomen dat de verantwoordelijkheid
voor goed oud worden uitsluitend bij het individu wordt gelegd. We noemen dat een
personalistische visie op ouder worden. Ook kan voorkomen worden dat juist alleen sociale en
maatschappelijk omstandigheden als determinanten van persoonlijk succes of falen worden gezien.
,Dat noemen deterministische visie op ouder worden. In drie opzichten bruikbaar namelijk op micro,
meso, macroniveau.
, 1.16
Het uitgangspunt van de levensloopbenadering is dat moderne burgers (dus ook ouderen) vrij van
maatschappelijke dwang en stereotypering willen leven en in iedere levensfase een mix van
levenstaken en levensdoelen willen realiseren, passend bij een ‘persoonlijk levensplan’. Voor het
sociaal werk betekent dit dat maatwerk moet worden geboden. De tijd van grootschalige
voorzieningen, steunend op de gedachte van one size fits all, is voorbij. De opgave van het sociaal
werk is ouderen waar nodig te ondersteunen bij hun persoonlijke levensopgaven, bij het behoud
van eigen regie en bij een besef van eigen kracht. Het gaat erom mensen te helpen om tegenslag
boven te komen, hen te inspireren om iets te maken van het leven en daaraan als zelfsturende
actor zin en richting te geven, ook als dit moeilijker wordt door toenemende kwetsbaarheid.
Centraal staat het zich ontwikkelende individu, in relatie tot zijn omgeving. In die omgeving vinden
ouderen hulpbronnen en steun. Op zijn beurt kan de oudere zelf ook hulpbron en steun zijn voor
zijn omgeving. Dat laatste wordt nog weleens vergeten; we zijn dan geneigd om ouderen
uitsluitend als cliënt of zorgbehoevende te zien. Een besef van wederkerigheid in sociale relaties,
ook in de ouderdom, is cruciaal voor een professionele visie op goed oud worden en voor de
effectiviteit van de daaraan verbonden interventiepraktijken.
Kennis over de menselijke ontwikkeling en de dynamiek en de thema’s van de achtereenvolgende
levensfasen helpt professionals om dit maatwerk te leveren in passende sociale praktijken. Zij
zetten ouderen niet weg als een aparte categorie, maar hebben oog voor de grote diversiteit onder
ouderen. Zij zijn zich ervan bewust dat we allemaal ouder worden en zien dit als een dynamisch
proces. Een boeiend proces ook, waarin ieder mens op eigen wijze vorm geeft aan zijn persoonlijke
ontwikkeling. Die ontwikkeling houdt niet op bij een zekere leeftijd. Integendeel, we beginnen
ermee bij onze geboorte en we gaan ermee door tot we onze laatste adem uitblazen.