100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Biologie hoofdstuk 2 cel en leven (nectar 4e editie 4 vwo) €3,48   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Biologie hoofdstuk 2 cel en leven (nectar 4e editie 4 vwo)

 12 keer bekeken  1 keer verkocht

Samenvatting biologie hoofdstuk 2 cel en leven van nectar 4e edie (vwo 4)

Voorbeeld 2 van de 6  pagina's

  • 6 januari 2023
  • 6
  • 2021/2022
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (5521)
avatar-seller
GwenMoelard
Biologie hoofdstuk 2
Paragraaf 1
Suiker, cellen en je lichaam
Suiker glucose  brandstof
Glucosemoleculen opnemen  insuline  bloed vervoerd de insuline van de alvleesklier samen met
glucose uit je darmen  naar de cellen  hoeveelheid glucose in je bloed daalt  cellen kunnen
doorwerken
Cellen  basiseenheden van je lichaam
Organisme  bestaat uit een of meer cellen
Organisatieniveau  begrensde biologische structuren, met een duidelijke samenhang tussen de
onderdelen, waarbij elk niveau voortbouwt op de onderliggende niveaus.
Van molecuul naar systeem aarde
- Molecuul
- Organel  deel van de cel met eigen bouw en functie
- Weefsel  groep cellen met dezelfde vorm en functie
- Orgaan  deel van een organisme met een specifieke bouw en functie
- Orgaanstelsel  groep samenwerkende organen die samen een functie uitvoeren
- Organisme
- Populatie  groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied
- Levensgemeenschap  populaties van verschillende soorten samen
- Ecosysteem  levensgemeenschap met daarbij de abiotische factoren
- Systeem aarde
Emergente eigenschap  een nieuwe eigenschap op een hoger organisatieniveau die ontstaat door
interactie van delen van een lager organisatieniveau (‘kunnen sporten’, ‘kunnen denken’)
Levenskenmerken  alle kenmerken, eigenschappen en processen die typisch zijn voor het leven.
Cellen  erfelijk materiaal
stofwisseling  chemische omzetting van moleculen door cellen, opbouw proces of afbouw proces
leven met diabetes
diabetes type 1  er word geen insuline aangemaakt  afweersysteem vernielt de cellen die
insuline aanmaken
diabetes type 2  er word te weinig insuline aangemaakt  problemen op celniveau 
diabetespatiënt krijgt klachten
- hyper  te hoog glucosegehalte in het bloed  veel plassen dorst en vermoeidheid 
insuline spuiten(onder de huid buik), transplantatie van de alvleesklier of eilandjes
Langerhans, gebruik van stamcellen  die hebben het vermogen om zich te blijven delen en
kunnen differentiëren in gespecialiseerde celtypen  als de dochtercellen uit de patiënt
komen is de kans op afstoting erg klein.
- hypo  te laag glucosegehalte in het bloed  zweten, trillen, duizeligheid en honger  eten
van suiker helpt vaak
Actieve cellen in weefsels
cel differentiatie  ontstaan van cellen die verschillen in grootte, vorm en functie
gedifferentieerde cellen  verschillende eiwitten  organische stoffen, opgebouwd uit aminozuren
(cellen eilandje Langerhans maken eiwit insuline, spiercellen spiereiwitten)

cellen  hebben energie nodig  hoe groter de inhoud, hoe groter de energiebehoefte  via het
celmembraan kunnen stoffen de cel binnen  grootte oppervlak bepaald hoeveel glucose en
zuurstof de cel tegelijk kan opnemen  heeft invloed op de snelheid van energieproductie

verhouding oppervlak/inhoud beperkt de maximale grootte die cellen kunnen hebben

, - kleine cellen  groot oppervlak, klein volume  kunnen snel stoffen uit hun omgeving
opnemen of afstaan.
- grote cellen  klein oppervlak, groot volume  kunnen niet snel stoffen uit hun omgeving
opnemen of afstaan
weefselvloeistof  vloeistof in ruimte tussen de cellen in de weefsels  stoffen en glucose komen
via de bloedbaan in het weefselvloeistof  dat is de omgeving waaruit cellen zuurstof en
voedingsstoffen opnemen en koolstofdioxide en afvalstoffen afgeven

paragraaf 2
mensen en dierlijke cellen
menselijke en dierlijke cellen  heterotroof  organisme dat leeft van organische stoffen,
koolstofverbindingen van andere organismen of resten daarvan.
Cellen  maken eiwitten  bouwstenen eiwitten  aminozuren  uit voedsel  bloed vervoert
aminozuren van darmen naar cellen.
Eukaryoot  organismen waarvan cellen een celkern hebben

- celmembraan  bestaat uit fosfolipiden, cholesterol en eiwitten
- grondplasma  waterige inhoud van de cel  samen met organellen in het cytoplasma
- celkern  kernmembraan, DNA moleculen (bouwstenen om eiwitten te maken)
- ribosoom  bestaat uit eiwitten en rRNA (ribosomaal RNA)  organellen die aminozuren
aan elkaar koppelen tot eiwitten  los in het grondplasma of gebonden aan het ER
- endoplasmatisch reticulum (ER)  netwerk van membranen  ruw ER (met ribosomen) en
glad ER (zonder ribosomen) ruw ER bewerkt en transporteert eiwitten die door ribosomen
zijn gemaakt  glas ER maakt vetachtige stoffen zoals fosfolipiden en maakt giftige stoffen
onschadelijk (lever)
- transportblaasje  vervoeren eiwitten van organel naar organel en naar het celmembraan
- Golgi-systeem  bestaat uit platte membraanzakken  eiwitten en vetachtige stoffen uit
het ER gaan via transportblaasjes naar het Golgisysteem  die de stoffen bewerkt, sorteert
en in transportblaasjes verpakt .
- Mitochondrium  bestaat uit buiten membraan en geplooid binnen membraan  breken
glucose af met O2  levert energie voor het functioneren van een cel
- Lysosoom  blaasjes met verteringsenzymen uit het Golgi-systeem  breken versleten
organellen en opgenomen stoffen binnen de cel af
- Celskelet  bestaat uit een netwerk van eiwitdraden  geeft de cel stevigheid en vorm 
langs deze draden verplaatsen organellen
- Centrosoom  bestaat uit 2 loodrecht op elkaar staande buisjes van eiwitten  centriolen
 hieraan hechten eiwitdraden die nodig zijn voor de splitsing van DNA-moleculen bij een
celdeling
Plantcellen
Autotrofe  organisme dat zelf organische stoffen kan maken uit anorganische stoffen
Verschillen plantcellen en dierlijke cellen:
- Celwand
- Vacuole  gevuld met water en opgeloste stoffen
- Bladgroenkorrels (chloroplasten)  hierin vind fotosynthese plaatst
- Chromoplasten  kleurstofkorrels in het grondplasma (geven kleur)
- Amyloplasten  zetmeelkorrels, plastiden zonder kleur in het grondplasma
- Plastiden  gekleurde en ongelkleurde korrels in het grondplasma
Bacteriecellen
Bacteriecellen  heterotroof, geen celkern  ziekteverwekker of voedselbederver  nadeel voor
andere organismen
Prokaryote  eencellige organismen met cirkelvormig DNA los in de cel

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper GwenMoelard. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,48. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 71184 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,48  1x  verkocht
  • (0)
  Kopen