Oefententamen Rechtsfilosofie B 2020-2021
Meerkeuze vragen gedeelte: 15 vragen
Vraag 1:
In zijn Van Gend & Loos-arrest stelt het Europese Hof van Justitie het volgende:
‘dat (…) de opdracht aan het Hof van Justitie, om door middel van artikel 177 de eenheid in
de uitlegging van het Verdrag door de nationale gerechten te verzekeren, bewijst dat de
Staten ervan zijn uitgegaan, dat de gelding van het gemeenschapsrecht door hun ingezetenen
voor deze gerechten kan worden ingeroepen’.
Waarom zou het Bundesverfassungsgericht (hierna: BVerfG) deze overweging betwisten?
Omdat:
a) het Hof van Justitie vooronderstelt wat het moet bewijzen.
b) het Hof van Justitie ondergeschikt is aan de hoogste nationale gerechten, niet
andersom.
c) het Hof van Justitie en de nationale rechters gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor
de eenheid in de uitlegging van het Verdrag.
Vraag 2:
In zijn artikel, ‘Constitutionalism and the Many Faces of Federalism’, stelt Koen Lenaerts dat
de EU en haar Lid-Staten een ‘multi-sovereign constitutional order’ zijn, waarbij zowel de EU
als de Lid-Staten soeverein zijn in hun eigen taakgebieden.
Welke van de volgende stellingen is juist?
a) Joschka Fischer zou het oneens zijn met Lenaerts omdat Fischer voorstander is van ‘a
constituent treaty’ als ‘precondition for full integration’ (Fischer, Rede, pagina 30 van
de syllabus), waarbij de Lid-Staten deelstaten worden van een Europese Federatie.
b) Het Bundesverfassungsgericht zou het oneens zijn met Lenaerts omdat een ‘multi-
sovereign constitutional order’ alleen mogelijk is in de vorm van een bondstaat, niet
als statenverbond.
c) MacCormick zou het oneens zijn met Lenaerts omdat, volgens MacCormick, the EU
geen soevereine gemeenschap is en de Lid-Staten niet meer soeverein zijn.
,Vraag 3:
In zijn Maastricht-arrest stelt het BVerfG dat, conform het democratiebeginsel, de
(grond)wet materieel, dus niet alleen formeel, toegerekend moet kunnen worden aan
een volk. Waarom?
Omdat:
a) de legaliteit van (grond)wetgeving ondergeschikt is aan de legitimiteit van het
vertegenwoordigde volk.
b) er anders geen principieel onderscheid te maken valt tussen democratische en
dictatoriale besluitvorming.
c) het volk zowel materieel (dus politiek) alsook formeel (dus juridisch) een eenheid
moet zijn, vóór het vertegenwoordigd kan worden.
Vraag 4:
Th. Koopmans stelt het volgende:
‘Federalism is not only constitutional theory; it is a theory on levels of government activity
generally’.
Waarom wil hij ‘a theory on levels of government activity generally’ onderscheiden van
‘constitutional theory’?
Omdat:
a) ‘constitutional theory’ een theorie is van politieke macht is, terwijl ‘a theory on levels
of government activity generally’ een theorie van rechtsmacht is.
b) federalisme, in het licht van huidige ontwikkelingen, een bottom-up, niet meer een
top-down, benadering tot soevereine macht is.
c) de EU constitutionele Lid-Staten kent, geen deelstaten.
Vraag 5:
Neil MacCormick stelt het volgende:
‘The principle of “popular sovereignty” has two applications. One is in the context of an
established constitutional order, and here the claim is that the constitution must always be
subject to adoption, confirmation, or revision by processes involving the whole people. The
second is where a group or community of people seeks to exercise self-determination by
,constituting itself into a legal and political rather than simply a cultural or ethnic or religious
community’.
Zou het BVerfG deze stelling opvatten als een bevestiging van zijn visie op
volkssoevereiniteit in het Maastricht-arrest?
a) Ja, omdat voor MacCormick de soevereiniteit van het volk primair politiek van aard
is, dus niet verbonden met zijn culturele, etnische or religieuze karakter.
b) Nee, omdat MacCormick voor een procedurele opvatting van democratie kiest: de
‘adoption, confirmation, or revision [of a constitution] by processes involving the
whole people’.
c) Ja, omdat voor MacCormick zelfbeschikking berust op een inhoudelijke bepaling van
wat het volk tot een rechts- en politieke gemeenschap maakt.
Vraag 6:
In zijn kritiek op de rede van Joschka Fischer stelt Joseph Weiler het volgende:
‘There are, it seems to me, two basic human strategies of dealing with the alien and these
two strategies have played a decisive role in Western civilisation. One strategy is to remove
the boundaries. It is the spirit of “come, be one of us” (…)The alternative strategy of dealing
with the alien is to (…)acknowledge and respect difference, and what is special and unique
about ourselves as individuals and groups; and yet we reach across differences in
recognition of our essential humanity’.
Zou MacCormick het eens zijn met Weiler, bezien vanuit MacCormick’s opvatting van een
commonwealth?
a) Ja, omdat de notie van een commonwealth ruimte biedt voor een ‘civic demos’ zoals
de EU, dus niet alleen een ‘ethnic demos’, zoals bij de Lid-Staten.
b) Nee, omdat er bij de notie van een Europese commonwealth sprake is van eenheid in
verscheidenheid.
c) Ja, omdat een commonwealth juist de politieke organisatievorm is die de ‘recognition
of our essential humanity’ mogelijk maakt, met behoud van verschil.
Vraag 7:
Ernst-Wolfgang Böckenförde, een van de rechters van het Maastricht-arrest van het BVerfG,
heeft in een bijdrage aan het Duitse Handbuch des Staatsrechts gesteld dat, in een democratie,
de uitoefening van overheidsbevoegdheden terug te voeren moeten zijn naar het volk in de
vorm van een ‘ononderbroken legitimatieketen’.
, Waarom zou men ook van een ononderbroken representatieketen kunnen spreken, vanuit het
perspectief van het Maastricht-arrest bezien?
Omdat:
a) de kiezers de grondslag zijn van een legitieme rechtsorde.
b) een rechtsorde de uitdrukking dient te zijn van de grondwet.
c) democratische representatie het volk aanwezig stelt.
Vraag 8:
Democratie wordt doorgaans opgevat als zelf-(grond)wetgeving door een volk.
Welke van de volgende stellingen is juist, vanuit de standaard-opvatting van representatie
bezien?
a) Het volk is er, maar het moet worden gevonden door middel van (grond)wetgeving.
b) (Grond)wetgeving is alleen democratisch gelegitimeerd wanneer zij via een
grondwetgevend referendum dan wel via verkiezingen tot stand komt.
c) Er is een identiteit tussen het volk als politieke en als juridische eenheid.
Vraag 9:
In Costa v. ENEL stelt het Europese Hof van Justitie dat de (toenmalige) Europese
Economische Gemeenschap een ‘eigen’ rechtsorde is.
Wat is ervoor nodig dat de EEG een ‘eigen’ rechtsorde is, vanuit de standaard-opvatting van
representatie bezien?
Dat:
a) iedere Lid-Staat als pouvoir constituant optreedt bij het tot stand brengen van een
grondwet voor Europa.
b) de Europese instellingen zoals de Commissie, het Parlement en het Hof van Justitie de
Europese volkeren in hun diversiteit op legitieme wijze afbeelden.
c) datgene wordt vertegenwoordigd wat iedere Lid-Staat tot Europees maakt.
Vraag 10:
In welke zin is de standaard-opvatting van representatie kritisch over politieke
representatie?
Omdat: