De mens
Onderwerpen: DM1, ondervoeding/decubitus, oncologie/maagca/darmca/mammaca/longca,
cerebrovasculair accident/parkinson/dementie, heelkunde van het spijsverteringskanaal.
Als diëtist in de rol van behandelaar geef je dieetadviezen aan individuele cliënten/patiënten. Je ziet
de cliënt/patiënt op je spreekuur in je praktijk, op de polikliniek van een ziekenhuis of aan het bed van
de patiënt (in het ziekenhuis, verpleeghuis of andere intramurale instelling).
Onder een dieet verstaan we een voeding die om medische redenen aan specifieke eisen moet
voldoen ten behoeve van een individu. Het dieetvoorschrift is het programma van eisen, dat aan het
dieet ten grondslag ligt. En het dieetadvies is een ‘vertaling’ van het dieetvoorschrift in
voedingsmiddelen. De dieetkenmerken geven informatie over de hoofdlijnen van de behandeling en
het dieetvoorschrift.
Week 1 en 2 Diabetes Mellitus type 1:
Begin 2015 heeft de NDF (Nederlandse Diabetesfederatie) de nieuwe voedingsrichtlijnen diabetes
gepubliceerd. Omdat deze richtlijnen nog niet opgenomen zijn in de Dieetbehandelingsrichtlijnen van
Uitgevers 2010, vervangt de nieuwe voedingsrichtlijn de dieetbehandelingsrichtlijnen 5, 24 en 33.
Voeding en gezond eten zijn extra belangrijk voor mensen met diabetes. Voedingstherapie is een
cruciaal onderdeel van diabetesmanagement. Het bevordert een goede bloedglucoseregulatie,
verlaagt het risico op hart- en vaatziekten en helpt complicaties te voorkomen of uit te stellen.
Onderzoek laat zien dat een gezond voedingspatroon bijdraagt aan de kwaliteit van leven
Van mensen met diabetes, op de korte en langere termijn
De DIO:
- Kan gegevens van de cliënt methodisch registreren.
- Kent de methodiek van het ICF en gebruikt deze bij het formuleren van de diëtistische diagnose
en de behandeldoelen.
- Kent de NDF voedingsrichtlijn diabetes 2015 en kan deze toepassen op alle fases van het
diëtistisch consult bij een patiënt met diabetes mellitus type 1.
Diabetes mellitus type 1:
Disfunctie bètacellen van de eilandjes van Langerhans, waardoor een absoluut tekort aan
insuline ontstaat, ontstaat meestal voor het 30e levensjaar, komt voor bij 15% van alle
mensen met diabetes.
Diabetes mellitus type 2:
Verminderde gevoeligheid voor insuline vaak in combinatie met een vertraagde of
verminderde insulineproductie en/of -afgifte, komt voor bij 85% van alle mensen met diabetes.
Diagnose:
2 keer nuchtere bloedglucosewaarde (veneus) > 7 mmol/l of
2 keer een niet-nuchtere bloedglucosewaarde (veneus) > 11,1 mmol/l met klachten passend
bij een hyperglycemie.
,Pathofysiologie:
Hba1c
Oorzaken hypoglykemie
Te weinig (kh) of niet op tijd gegeten.
Er wordt extra lichamelijke inspanning verricht zonder extra kh te eten of de hoeveelheid
insuline te verminderen.
Te veel insuline gespoten.
Stapeling van insuline, omdat de insuline van de laatste toediening nog niet goed is
uitgewerkt.
Verkeerde spuittechniek waardoor de insuline te snel in het bloed komt.
Te veel bloedglucoseverlagende geneesmiddelen ingenomen.
Er wordt alcohol gebruikt zonder daarbij iets te eten of er wordt te veel alcohol gebruikt.
Vertraagde maag-darmontlediging.
Symptomen hypoglykemie
Duizeligheid, beven, wazig zien, bleekheid, zweten, hoofdpijn, honger, wisselend humeur.
Behandeling DM1
Glucosemeter, insulinepen, insulinepomp
Insulinepreparaten
,Complicaties DM1
Hoog glucose:
Glucose in urine, microangiopathie (retina, nieren en zenuwstelsel), trombus en
atherosclerose (macroangiopathie van hart, hersenen en benen), doorbloeding en
zenuwwerking minder (diabetische voet) en doorbloeding en immuunwerking minder;
wonderherstel langzaam.
Epidemiologie:
Het aantal Nederlanders met diabetes is tussen 2000 en 2011 met ruim de helft gestegen. Met
daarnaast een onbekend aantal mensen bij wie het nog niet is ontdekt. Ruim 1 miljoen Nederlanders
hebben diabetes. 834.100 Nederlanders weten dat ze diabetes hebben. Zo’n 200.000 mensen hebben
diabetes maar weten het nog niet. 52.700 Nederlanders per jaar horen dat ze diabetes hebben.
Ongeveer evenveel mannen als vrouwen. Dat is 1.000 per week. Negen op de tien mensen met
diabetes hebben diabetes type 2. Als het zo doorgaat, zullen in 2030 ruim 1,2 miljoen Nederlanders de
diagnose diabetes hebben.
750.000 Nederlanders lopen groot risico om diabetes te krijgen: ze hebben een verstoorde
suikerhuishouding. Van hen krijgt een derde binnen zes jaar diabetes.
Diabetes is - naast astma - de meest voorkomende chronische ziekte bij kinderen. Bijna alle kinderen
met diabetes hebben diabetes type 1. Hoeveel dat er zijn weten we niet precies. Naar schatting
hebben ongeveer 6.000 kinderen tussen de 0 en 18 jaar en ongeveer 10.000 tot 12.000 kinderen van
0 tot 25 jaar diabetes type 1. Volgens een enquête onder kinderartsen hadden 60 kinderen en
jongeren diabetes type 2 in 2004.
Bij sommige bevolkingsgroepen komt diabetes naar verhouding vaker voor dan bij autochtone
Nederlanders. Bij mensen van Hindoestaans-Surinaamse afkomst komt diabetes het vaakst voor. Van
de mensen boven de 60 jaar heeft zelfs 37% diabetes. Bij mensen van Turkse, Marokkaanse en
Surinaamse afkomst komt diabetes twee tot drie keer vaker voor dan bij autochtone Nederlanders.
Marokkaanse kinderen hebben meer kans op diabetes type 1. Kinderen van Surinaamse en Turkse
afkomst hebben juist minder kans.
,Zo’n 40 tot 56% van de mensen met diabetes heeft last van een of meerdere chronische complicaties
van diabetes. Vaak al vóórdat de diagnose diabetes wordt gesteld. Want veel mensen lopen eerst
jaren ongemerkt rond met diabetes voordat de ziekte wordt ontdekt.
10 tot 43% van de mensen met diabetes krijgt hart- en vaatziekten.
1 op de 10 sterfgevallen aan hart- en vaatziekten komt door diabetes.
4 tot 46% van de mensen met diabetes heeft oogproblemen. Na 20 jaar diabetes type 1 is dit 82%.
5 tot 40% van de mensen met diabetes heeft nierschade, afhankelijk van het aantal jaren diabetes.
6 tot 34% van de mensen met diabetes heeft aangetaste zenuwen, afhankelijk van het aantal jaren
diabetes.
Tot 8% van de gevallen van dementie komt door diabetes. Mensen met diabetes hebben tot twee keer
zoveel kans op dementie en schade aan het brein.
1 op de 6 mensen met diabetes lijdt aan depressie. Dat is twee keer vaker dan bij de algemene
bevolking.
Oorzaak:
We weten niet precies waardoor diabetes type 1 ontstaat. Het begint met aanleg voor diabetes type 1,
ook zonder diabetes in de familie. Vervolgens raakt het afweersysteem uit evenwicht, waardoor het de
cellen aanvalt die insuline maken. Misschien heeft het te maken met: gluten, dat zijn eiwitten in graan
Of koemelk in flesvoeding voor baby’s of een virus, zoals verkoudheid of buikgriep.
Om de oorzaken van diabetes type 1 te achterhalen, is onderzoek nodig. Want als we weten waar het
vandaan komt, kunnen we diabetes voorkomen en beter behandelen.
Pathofysiologie:
Mellitus (DM), diabetes of gewoon diabetes is een chronische ziekte waarbij het lichaam niet
voldoende insuline produceert of niet normaal reageert op insuline manier. Algemeen bekend als
syndroom wordt diabetes geclassificeerd in drie typen, namelijk type 2 diabetes type 1, diabetes en
zwangerschapsdiabetes. Het eindresultaat van de drie types van diabetes, glucose is te hoog. De
pathofysiologie van diabetes mellitus is zeer complex, aangezien deze ziekte wordt gekenmerkt door
verschillende etiologieën zij soortgelijke symptomen, de symptomen en complicaties delen.
De pathofysiologie van alle typen diabetes is gerelateerd aan het hormoon insuline, dat wordt
afgescheiden door de bètacellen van de pancreas. In een gezond persoon, wordt de insuline in
antwoord op de verhoogde concentratie van glucose in het bloed, en de belangrijkste functie is het
niveau van glucose in het bloed te controleren. Wat is insuline, waardoor de cellen en weefsels van
het lichaam om glucose als primaire energiebron. Bovendien is het hormoon verantwoordelijk voor de
omzetting van glucose in glycogeen voor opslag in spier- cellen en lever. Daarom wordt de
suikerspiegel onderhouden door een stabiele hoeveelheid. In een diabetische persoon is er een
veranderd metabolisme van het hormoon insuline. De echte reden hiervoor storing verschilt
afhankelijk van het type van diabetes. Ongeacht de oorzaak, kan de lichaamsweefsels en cellen geen
glucose gebruiken in het bloed, wat leidt tot verhoogde bloedglucose (typisch symptoom van diabetes
wordt hyperglykemie genoemd). Deze toestand wordt nog verergerd door de omzetting van
opgeslagen glycogeen in glucose, dwz toename in leverglucoseproductie. In een periode van tijd, kan
een hoge bloedsuikerspiegel leiden tot ernstige complicaties zoals oogaandoeningen, hart- en
vaatziekten, nierschade, zenuw problemen en complicaties.
Bij type 1 diabetes, is de pancreas niet in staat om voldoende hoeveelheden insuline te synthetiseren.
De pathofysiologie van type 1 diabetes mellitus suggereert dat het een auto-immuunziekte is waarbij
het immuunsysteem stoffen produceert die de bètacellen van de pancreas aanvallen. Daarom
produceert de alvleesklier weinig of geen insuline. Het type 1 diabetes komt vaker voor bij kinderen en
jonge volwassenen (20s).
Symptomen:
Merkbare symptomen zijn onder meer dorst (polydipsie), vaak plassen (polyurie) en verhoogde eetlust
(polyfagie). Andere tekenen en symptomen van diabetes zijn overmatige vermoeidheid, de
aanwezigheid van suiker in de urine (glucosurie), onverklaarbaar gewichtsverlies en uitdroging. Hoge
bloedsuikerspiegel en glucosurie gecorreleerd zijn, en wanneer de hoeveelheid suiker in het bloed te
hoog is, wordt de reabsorptie van de niertubuli verminderd, waardoor een aantal urine glucose te
behouden.
Behandeling:
De behandeling bestaat uit dieet- en/of medicamenteuze therapie en leefstijlaanpassingen.
,Deze laatste zijn gericht op lichaamsbeweging en niet roken of stoppen met roken. De diëtist werkt bij
voorkeur in diabetesteamverband. De samenstelling van een diabetesteam kan variëren, maar bestaat
intramuraal in ieder geval uit de volgende disciplines: een behandelend arts, een
diabetesverpleegkundige en een diëtist. Bij extramurale teams is er meestal een praktijkassistent en/of
praktijkondersteuner in plaats van een diabetesverpleegkundige. Ook een psycholoog en apotheker
kunnen deel uitmaken van het team.
Het doel van de dieetbehandeling maakt deel uit van het doel van de totale multidisciplinaire
behandeling: normaliseren van de bloedglucosewaarden; preventie of uitstel van diabetes
gerelateerde complicaties; optimaliseren of handhaven van het lichaamsgewicht;verbeteren van
bloeddruk en lipidenprofiel.
Dieetadvies (aan de hand van glucosewaarden, anamnese, risicoprofiel):
• het dieetvoorschrift wordt individueel vastgesteld;
Bij mensen met diabetes type 1 ligt de nadruk op de afstemming tussen het voedingspatroon, de
koolhydraatverdeling en het insulinewerkingsprofiel om een optimale diabetes regulatie na te
streven en daarmee complicaties te voorkomen of uit te stellen.
,Eerste consult
Mondeling:
• Anamnese. • Diëtistische diagnose. • Behandelplan, inclusief doelen. • Eerste uitleg over
diabetes en het dieet. •Instructie (eet)dagboek.
Schriftelijke informatie:
• Meegeven of binnen één week opsturen.
Vervolgconsulten
• Dieettoepassing bespreken en tussentijdse evaluatie. • Volgen van effect van het dieet. • Zo
nodig dieetadvies bijstellen. • Nadere educatie en instructie. • Begeleiding bij
gedragsverandering.
Laatste consult
Evaluatie en advisering voor de lange termijn. Patiënt wijzen op jaarcontrole.
Consult na één jaar
Afhankelijk van hulpvraag of eventuele problematiek (ten aanzien van glucoseregulatie,
gewicht, lipiden, nierfunctie, bloeddruk) dieetadvies herhalen of nadere educatie en instructie.
Totale behandeltijd is 20 kwartier. Aantal consulten totale behandeling eerste jaar is 4 tot 8 consulten.
Daarnaast een jaarlijkse follow-up van 1 tot 3 consulten. Het gaat hierbij om maximaal 10 kwartier per
jaar.
Verwijsindicaties:
• na diagnose; • overgewicht (BMI ≥ 25 kg/m2 ) en/of verhoogde middelomtrek (≥ 102 cm bij mannen,
≥ 88 cm bij vrouwen), ondergewicht of ongewenste gewichtstoename of -verlies (meer dan 5 kg in 3
maanden); • hypertensie; • afwijkende lipidenwaarden in plasma; •indien het wenselijk is een optimaal
effect te behalen door middel van zelfcontrole; •indien onderzocht moet worden of de
voedingsgewoonten een optimale regulatie in de weg staan; • niet optimale diabetesregulatie;
•relevante wijzigingen in bloedglucoseverlagende medicatie (soort, dosis, toedieningsvorm); • maag-
darmproblematiek; • complicaties, waarbij de aanpassing van de voeding zinvol is (bijvoorbeeld
nefropathie, gastroparese); • zwangerschap of zwangerschapswens; • wijziging persoonlijke situatie
(leef-/werkomstandigheden); • verstoord eetgedrag; •indien andere hulpverleners problemen
signaleren bij het integreren van de adviezen in het dagelijks leven; • bij vragen of problemen met
betrekking tot voeding.
Behandeling van overgewicht bij diabetes:
,- Bij mensen met recent gediagnosticeerde diabetes en overgewicht moet gestreefd worden naar
minimaal 5-10% gewichtsreductie. Op korte termijn (< 1 jaar) is er relatief overtuigend bewijs dat
koolhydraatbeperking bij diabetes mellitus type 2 met overgewicht gunstiger is wat betreft
lichaamsgewicht, lipiden en cardiovasculair risico dan vetbeperking. Er zijn onvoldoende
gegevens om datzelfde te concluderen voor effecten op de langere termijn. Intensieve
leefstijlprogramma’s met professionele begeleiding op het gebied van voedingstherapie,
lichaamsbeweging en gedragsverandering hebben bij de behandeling van overgewicht/ obesitas
de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is, streef dan naar een variant waarin zoveel mogelijk van de
genoemde elementen aan de orde komen. Bij BMI > 30 kg/m2, een of meerdere co-morbiditeiten
en/of slechte glykemische regulatie kunnen Low Calorie Diet (1000 kcal/dag) of Very Low Calorie
Diet (500 kcal/dag (maaltijdvervangers)) overwogen worden. Deze kunnen leiden tot snel
gewichtsverlies, verbetering van glykemische regulatie en reductie van cardiovasculaire
risicofactoren. • minimaal 50 gram eiwit per dag • vitamines/mineralen/sporenelementen volgens
Richtlijnen goede voeding • resultaten lange termijn zijn klein, niet langer dan 1 jaar gebruiken •
intensieve medische en voedingsbegeleiding en tijdige aanpassing van diabetesmedicatie Onder
bepaalde voorwaarden is bariatrische chirurgie bij mensen met diabetes en een BMI > 35 kg/m2
aan te bevelen. Na de ingreep is stapsgewijze uitbreiding van de voeding volgens de daartoe
geëigende richtlijn en multidisciplinaire levenslange nazorg aan te bevelen. Bij langer bestaande
diabetes kan in overleg met de patiënt de aandacht verschuiven van gewichtsreductie naar het
voorkomen van gewichtstoename.
Prognose:
Patiënten met DM 1 werden, voordat insuline werd ontdekt, gemiddeld vijf jaar oud. Door alle huidige
behandelingsmogelijkheden is de levensverwachting van patiënten met DM 1 nu tien jaar korter dan
niet-diabetes patiënten. Dat deze patiëntengroep nog altijd eerder overlijdt komt met name door de
lange termijn complicaties van DM 1. Het zo vroeg mogelijk starten van de insulinebehandeling met
als doel een goede glykemische controle is daarom essentieel. Ook het vroegtijdig opsporen van
complicaties is erg belangrijk om de levensverwachting te verlengen.
Complicaties:
De meeste mensen met type 1 diabetes krijgen na een aantal jaren te maken met macro- en
microvasculaire complicaties. Hart- en vaatziekten zijn veel voorkomende macrovasculaire
complicaties. De kans op het krijgen van complicaties als gevolg van doorbloedingsstoornissen in het
hart (hartinfarct), hersenen ( beroerte) en ledematen (pijn bij lopen) is bij type 1 diabetes twee tot vier
maal zo groot als onder patiënten zonder diabetes mellitus. Ook microvasculaire complicaties als
gevolg van schade aan de kleine bloedvaatjes (micro-angiopathie) van de ogen (diabetische
retinopathie, blindheid), nieren (nefropathie) en zenuwen (neuropathie) treden vaak op. De mate
waarin is afhankelijk van de duur van de diabetes mellitus en de kwaliteit van de bloedsuikerregulatie.
Sociale wetenschappen:
- Zelfmanagement:
Dankzij zelfmanagement kunnen patiënten hun chronische ziekte beter inpassen in hun leven. Het
veronderstelt dat ze weten wat hun ziekte inhoudt, wat de consequenties zijn en waar ze de juiste zorg
kunnen ontvangen. Essentieel hierbij is de patiënt de mogelijkheid te bieden om de regie te nemen in
het eigen zorgproces. Daarbij wordt uitgegaan van de kracht van de patiënt: de patiënt neemt een
actieve rol waar hij/zij dat wil èn kan!
- Aanbevelingen van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS)
o Verbeteren betrouwbaarheid van algemene gezondheidsinformatie
o Verbeteren toegankelijkheid van specifieke gezondheidsinformatie
o Opnemen van keuzemomenten en keuzeopties en de voor- en nadelen daarvan in
richtlijnen
o Vertaling in patiëntenversies
o Ontwikkeling en implementatie van keuzehulpen
o Het recht om een individueel zorgplan te eisen
- 3 fasen van Shared Decision Making (SDM)
o Choice talk; uitwisselen van informatie, aanbieden keuzemogelijkheiden
o Option talk; beschrijven en overwegen van alle opties met de voor- en nadelen
o Decision talk; na fase 2 komen patiënt en dookter eventueel ondersteunend door
keuzehulpen tot besluitvorming
- Praktisch stappenplan SDM
o Voorbereidend; eerdere afspraken (heeft de patiënt al eerder iets vastgelegd),
probleemanalyse (is de patiënt functioneel in kaart gebracht)
, o Doelen-gesprek; leg aan de patiënt uit dat voordat er (medische) keuzes gemaakt
kunnen worden eerste een aantal belangrijke zaken moeten worden besproken.
Bepaal besluitvormingspartner. Identificeer belangrijke waarden en levensdoelen van
de patiënt.
o Keuze-gesprek; geef een samenvatting van de voorbereidende fasen en leg uit dat
de patiënt keuze heeft. Nodig de patiënt uit om behandeldoelen te formuleren.
Controleer of de patiënt alles heeft begrepen en vat zo nodig nogmaals samen.
o Opties-gesprek; stel aan de hand van de bovenstaande geïndividualiseerde lijst met
behandelopties voor aan de patiënt en bespreek deze.
o Besluitvormingsgesprek; neem samen met de patiënt een besluit over het te volgen
beleid.
o Evaluatie gesprek; bespreek hoe de besluitvorming is verlopen en stel een zorgplan
op.
- Hulpmiddel om doelen te identificeren
o Als er een ding zou zijn wat we voor u kunnen doen om uw situatie te verbeteren, wat
zou dat dan zijn?
- Mogelijke vragen voor doelformulering:
o Wat denkt u dat er aan de hand is?
o Hoe kijkt u tegen deze situatie aan (omstandigheden, problemen)?
o Wat wilt u zelf graag (weer) gaan doen?
o Waar maakt u zich het meeste zorgen over?
o Zijn er nog andere zaken waar u zich zorgen over maakt?
o Wat weet u over de wijze van behandeling en over zelfmanagement?
- Wat maakt SDM (in complexe situaties) lastig?
o Taal en spreken; geen neutrale uitwisseling
o Organisatie en systemen; niet alle informatie is bij de juiste hulpverlener terecht
gekomen
o Zorgen dat of zorgen voor; perspectief verschil tussen de patiënt in zijn context en de
hulpverlener die een behandeldoel realiseert
- 3 fasen model