Begrippenlijst Inleiding Rechtspsychologie
begrip definitie
soorten fouten
Fout-positief Verdachte wordt wel aangewezen of veroordeeld terwijl deze de dader niet is.
Fout-negatief Verdachte wordt niet aangewezen of veroordeeld terwijl hij de dader wel is.
psychologische mechanismen, het geheugen
Compliance Neiging tot bewust meegaan met het meerderheidsstandpunt, zelfs als het glashelder
Groepsconformiteit is dat deze onjuist is, aangetoond in het lijnen-experiment van Asch.
Meegaandheid
Inschikkelijkheid
Tunnelvisie Men kiest in een pril stadium van het onderzoek en op grond van nog onvolledige en
onzekere informatie een mogelijke verdachte waarna de focus gelegd wordt op het
rondkrijgen van belastend bewijs tegen de verdachte.
Suggestibiliteit Neiging of mate van ontvankelijkheid om onbewust informatie uit een suggestieve
boodschap in het eigen geheugen te incorporeren, terwijl deze onjuist is.
Acquiscence Neiging om bevestigend te antwoorden op vragen die de verhoorder stelt.
Naysaying Neiging om ontkennend te antwoorden op vragen die de verhoorder stelt.
Bronverwarring Een geheugenfout waarbij de bron van een herinnering onterecht wordt toegeschreven
Source monitoring error aan een specifieke ervaring, terwijl deze is ontstaan door een andere ervaring zoals
bijvoorbeeld een verhoor, imaginatie of eerdere Oslo-confrontatie. Kan ook optreden
wanneer een getuige niet meer weet waarvan hij de verdachte kent.
Verwachtingseffect Een scenario creëert een dermate sterke verwachting, dat het onderzoek en de
analyse van bijvoorbeeld een deskundige hierdoor wordt gestuurd.
Pseudo-herinnering Een herinnering die in strijd is met de waarheid, een herinnering aan een gebeurtenis
die nooit heeft plaatsgevonden of een vervormde herinnering aan iets dat
daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, ontstaan door bijvoorbeeld internalisatie,
hypnose of suggestie.
Suggestie Het bewust of onbewust opdringen van een mening, denkbeeld of verklaring aan
iemand, bijvoorbeeld om de verdachte aan te wijzen of een bekentenis te verkrijgen.
Attitude De houding van iemand tegenover een attitude-object, zoals bijvoorbeeld een
Attitude-object persoon, groep, idee of actie (bv een bekentenis), gecreëerd door de som van de
Attitudeverandering waargenomen negatieve en positieve aspecten. Het attitudeveranderingsmodel
illustreert dat de combinatie van de negatieve waarneming van veel bewijs en de
positieve waarneming van een minder ernstig delict (met dus een minder erge
strafbedreiging) ertoe leidt dat verdachten sneller geneigd zijn een bekentenis af te
leggen.
Schema Deze bestaan uit samenhangen die wij in het verleden op grond van een ervaring
Prototype gevormd hebben en vervolgens hebben opgeslagen in ons geheugen. Deze
Script samenhangen vormen een interpretatiekader voor soortgelijke sociale gebeurtenissen
en dienen als een soort cognitief woordenboek. Ze kunnen ervoor zorgen dat wij
weten wat ons te wachten staat in een bepaalde situatie. Wanneer iets niet in ons
schema past, zijn wij geneigd deze informatie weg te laten en wanneer iets wel in ons
schema past, maar niet werkelijk is gebeurd, zijn wij geneigd dit aan te vullen. Dit
mechanisme bestaat omdat wij anders de controle verliezen over onze fysieke en
sociale omgeving; schema’s geven ons een soort grip. Er zijn verschillende soorten
schema’s, zoals egoschema’s, persoonsschema’s en gebeurtenissenschema’s.
Attributie Mensen schrijven sociale gebeurtenissen en gedrag toe aan een onderliggende
, Attributietheorie oorzaak, om hun sociale omgeving te kunnen begrijpen en grip te krijgen op de wereld
Theorie van sociale om hen heen door gedrag te kunnen voorspellen. Bij een interne attributie wordt de
informatieverwerking onderliggende oorzaak aan de actor zelf toegeschreven en bij een externe attributie
Naïeve psychologie wordt de onderliggende oorzaak aan een omgevingsfactor toegeschreven. Deze
Extern en intern oorzaken kunnen zowel stabiel als instabiel zijn. Differentiatie (mate van
Stabiel en instabiel verscheidenheid), consistentie (mate van samenhang) en consensus (mate van
Differentiatie overeenstemming) worden als criteria gebruikt om intern of extern te attribueren. De
Consistentie fundamentele attributiefout (een misattributie) houdt in dat mensen geneigd zijn
Consensus gedrag van anderen intern te attribueren en gedrag van zichzelf extern te attribueren.
Fundamentele Wanneer een gedrag niet past binnen ons schema (een stereotype), zijn wij geneigd
attributiefout dit te attribueren aan een externe of tijdelijke factor.
Misattributie
Colg cognitions Fouten bij informatieverwerking die ontstaan, omdat het ego daarbij belang heeft, door
bijvoorbeeld meer grip te hebben op de wereld en het cognitief systeem stabieler lijkt.
Hot cognitions Fouten bij informatieverwerking die ontstaan, omdat het systeem nou eenmaal niet
Self-serving biases onder alle omstandigheden foutloos functioneert, bijvoorbeeld dat er verschillende
accenten van dezelfde gebeurtenis worden opgeslagen, omdat de aandacht op
verschillende aspecten gericht wordt.
Just world hypothesis Deze hypothese stelt dat iedereen krijgt wat hij verdient, omdat wij leven in een
Persoonlijk contract rechtvaardige wereld. Een mens dat een persoonlijk contract is aangegaan, stelt de
directe bevrediging van zijn lust verder uit naar een langetermijnperspectief met meer
bevrediging, wat een investering met frustratie is. Door dit contract vindt een mens het
rechtvaardig als je na deze lange termijn een grotere beloning krijgt dan bij een directe
bevrediging. Wanneer wij iets niet rechtvaardig vinden, zoeken wij een oplossing om
dit op te lossen: attribueren, waarnemingen toevoegen of weglaten en waarnemingen
hervormen.
Intuïtie Geautomatiseerde kennis die per definitie inferieur is aan expliciete en rationele
Fingerspitzengefühl kennis. Professionele intuïtie speelt bij rechterlijke beslissingen ook een rol, wat dan
het fingerspitzengefühl wordt genoemd en hebben in wezen dezelfde werking als een
heuristiek.
Overtuigingsparadox Een rechter is geneigd met minder bewijs genoegen te nemen als het een ernstig
Conviction paradox misdrijf betreft dan als het een minder ernstig misdrijf betreft, uit angst voor de
potentiële gevolgen als hij de verdachte vrijspreekt. Dit is een paradox, omdat men
juist zou verwachten dat de rechter bij een ernstig delict, met een zware straf,
nauwkeuriger is met het bewijs, omdat er meer op het spel staat. Echter vreest de
rechter blijkbaar meer voor de gevolgen van een fout-negatief, waarbij de
maatschappij een gevaar zou kunnen lopen.
Compensatoir straffen Een rechter is geneigd zijn twijfel over de schuld van de verdachte en zijn potentiële
Compensatory paradox spijt over deze beslissing, te compenseren in de straftoemeting en een lagere straf op
te leggen. Deze fenomeen kan optreden door de grote discretionaire bevoegdheid van
de rechter, waarbij hij maar weinig gebonden is aan regels rondom de straftoemeting.
Echter geeft de OvJ een bandbreedte aan, vindt er collegiale rechtspraak plaats en de
maatschappij heeft een mening, wat deze bevoegdheid enigszins inperkt.
Prosecutor’s fallacy Het interpreteren van de kans van schuld op basis van bewijsmateriaal op een voor de
verdachte nadelige manier. De kans op onschuld gegeven het bewijs, wordt ten
onrechte verondersteld gelijk te zijn aan een oneindig kleine kans dat dat bewijs zou