Basisgroep 6
Diagnostiek
Klinische kenmerken van autisme
Autisme is een ontwikkelingsstoornis die wordt gekarakteriseerd door repetitieve of stereotiepe
gedragspatronen en handicaps in communicatie en sociale interacties.
Symptomen verschijnen geleidelijk in de eerste 3 levensjaren:
Niet kunnen spreken op 16 maanden
Slecht oogcontact
Onvermogen met speelgoed te spelen
Obsessieve gehechtheid aan een voorwerp
Niet kunnen glimlachen
Klinische kenmerken geassocieerd met autismespectrumstoornis
Abnormaliteiten in gedrag en ongewenste sensitiviteit voor het milieu
Gestoorde sociale interactie en communicatie
Moeite met veranderingen, niet flexibel
Echolalie, neologismen, in derde persoon praten, mutistisch, onbegrip van sarcasme
Heel goed geheugen hebben voor feitelijke kennis en bijzondere vaardigheden
Fysieke (bijv. iets aaien) of intellectuele interesses
Gebrek aan interesse in anderen
Geen behoeften aan sociaal contact met leeftijdsgenoten
Sterke behoefte aan routine
Weerstand tegen lichamelijk contact
Verklaringsmodellen voor contactproblemen
Vertraagde ontwikkeling van theory of mind en snappen anderen niet goed.
Centrale cohesietheorie: beperking tot het kunnen komen tot een samenhangend beeld. Dit
is belangrijk om binnenkomende informatie in context te kunnen plaatsen en te verwerken.
Executieve functietheorie: moeite met plannen, wisselen van aandacht en flexibel denken
en handelen.
Autismespectrumstoornis syndromen
Autistische stoornis
Stoornis van Asperger: beperkte patronen van interesse en gedrag, ongestoorde
taalontwikkeling, grote problemen met wederkerige communicatie.
Pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven (PDD-NOS): gebrek aan sociale
sensitiviteit en eenzijdige starheid
Syndroom van Rett: genmutatie bij meisjes. Na eerste maanden regressie op taal en
communicatieve vaardigheden.
Desintegratieve stoornis: eerst normaal ontwikkeling, daarna plots verlies van sociale en
cognitieve vaardigheden. Zeldzaam.
Differentiaaldiagnostiek
Persoonlijkheidsstoornissen (schizoïde, ontwijkende, dwangmatige, schizotypische), negatieve
symptomen van schizofrenie, OCD, ADHD, Sociale fobie.
Ontwikkelingsanamnese is doorslaggevend in de diagnostiek!
Comorbiditeit
, Verstandelijke beperking (40-60%), ernstige angstklachten, ADHD, OCD, stemmingsstoornissen,
middelenmisbruik en -afhankelijk, ontwikkeling psychose in adolescentie, automutilatie.
Predisponerende factoren
Genetische kwetsbaarheid, vroege omgevingsfactoren, chromosomale afwijking, prenatale infectie
of pathologie van CZS voor de geboorte of gedurende het eerste levensjaar.
Luxerende factoren
Nieuwe onbekende situaties, migratie, mishandeling, misbruik, minderheidsgroepen, urbaniteit,
cannabis, alcohol, disfunctionele opvoeding door ouders.
Onderhoudende factoren
Intelligentie
Diagnostiek borderline persoonlijkheidsstoornis
Minstens 5 van de volgende criteria:
Verlatingsangst (krampachtig)
Instabiele en intense relaties met anderen, wisselend idealiseren-kleineren
Identiteitsstoornis, wisselend zelfbeeld en zelfgevoel
Impulsiviteit met negatieve gevolgen voor zichzelf (geld, seks, middelen, rijgedrag)
Terugkerende pogingen tot zelfdoding of dreigingen tot zelfverwonding
Sterk wisselende stemming als reactie op gebeurtenissen (periodiek)
Chronisch gevoel van leegte en eenzaamheid
Inadequate, intense woede of moeite boosheid te beheersen (driftbuien, vechten)
Paranoïde ideeën of dissociatieve verschijnselen
Daarnaast moet er voldaan worden aan de diagnostische criteria van een persoonlijkheidsstoornis:
Duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen, afwijkend van
verwachtingen binnen cultuur. Zichtbaar op >2:
o Cognitie
o Affect
o Functioneren in contact met anderen
o Impulsbeheersing
Duurzame patroon is star en uit zich breed in persoonlijke situaties
Het leidt tot lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig leven en functioneren
Het is stabiel en van lange duur. Begin in adolescentie/vroege volwassenheid
Behoort tot Cluster B: dramatische persoonlijkheidsstoornissen.
Als kind vaak al theatraal en heftig temperament. Vaak (seksueel) geweld in jeugd.
Predisponerende, uitlokkende en onderhoudende factoren van BP
Geslacht: gelijkmatig verdeeld. Mannen vaker middelen, vrouwen eten.
Leeftijd: Pas diagnose > 20 jaar. Stabilisatie op latere leeftijd.
Individuele kwetsbaarheid: chromosoom 9, emotioneel kwetsbaar, neuroticisme en
ontremming. Door jeugdtrauma ontregelde stresshormonen.
Omgeving: Vaak weinig sociale contacten
Levensgebeurtenissen: trauma in VG
Alcohol en cannabis
Onveilige hechting: leren reguleren van affect, gevoelens en zelfbeeld. Mentalisatie.