Examen keuzedeel C
Ouder wordende mensen met een verstandelijke beperking.
Naam: Sonja
Opleiding: Mbo- verpleegkundige niveau 4
Praktijkbegeleidster:
Docent: Ilona
Datum: 10-07-2020
Sonja Bouman
,Examenopdracht onderdeel 1:
Inhoud:
1) Zorgvragers in de gehandicaptenzorg
2) Het zorg en begeleidingsproces
3) Ondersteunen bij levensloop en bijzonder gedrag
4) Mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking
5) Ondersteunen van mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking
6) Bijzondere zorg en begeleidingsvragen bij een verstandelijke beperking
7) Wonen, werken en dagbesteding
1) Zorgvragers in de gehandicaptenzorg:
Wie zijn de zorgvragers in de gehandicaptenzorg. Gehandicaptenzorg is een verzamelterm voor
alle zorg gerelateerd aan mensen met een lichamelijke, verstandelijke, meervoudige beperking.
Zorgvragers in de gehandicaptenzorg krijgen begeleiding op het gebied van onderwijs, werk,
wonen en dagbesteding. Het mee draaien in de maatschappij en het gevoel geven zoals ieder ander
mens dat zij ertoe doen is belangrijk.
In het dagelijks leven worden de termen, handicap, stoornis en beperking door elkaar gebruikt.
Ieder geeft er weer een andere betekenis aan. Wat de een stoornis noemt kan de nader een
handicap noemen. In de beroepspraktijk moeten deze begrippen duidelijk zijn.
Handicap: Bij een handicap gaat het om een nadelige positie van iemand met een beperking. Een
handicap is dus een participatieprobleem. Door een stoornis of een beperking is iemand niet in
staat om goed aan de samenleving deel te nemen.
Niet iedereen met een stoornis, (die een beperking veroorzaakt) heeft het gevoel een handicap te
hebben. Mensen voelen zich gehandicapt als zij problemen ervaren bij de deelname aan de
samenleving.
Vandaar dat je het een participatieprobleem noemt. Participatieprobleem kunnen zich voordoen op
het gebied van scholing, arbeid en het sociale leven en vrijetijdsbesteding.
Stoornis: Een stoornis is een defect of ontbreken van een orgaan of een orgaanfunctie. Een
stoornis is dus een afwijking op orgaanniveau. Een stoornis is altijd objectief. Een stoornis kan
worden vastgesteld door een arts of een psycholoog. Een zorgvrager met een stoornis heeft te
maken met tekorten in het uitvoeren van vaardigheden. Het functioneren is verstoord.
Een stoornis kan optreden op het gebied van cognitie, zintuigen, taal, organen en ledematen.
Sonja Bouman
, Mogelijke oorzaken van een aangeboren stoornissen zijn:
• Erfelijke/genetische oorzaken zoals een chromosoomafwijkingen.
• Stofwisselingstoornissen en andere aanlegstoornissen, met als gevolg misvormingen van
in ieder geval het zenuwstelsel.
• Stoornissen tijdens de zwangerschap door invloeden van buitenaf, zoals infectieziekte bij
de moeder, bijvoorbeeld rodehond of toxoplasmose. Medicijngebruik of straling.
• Stoornissen tijdens de geboorte, bijvoorbeeld zuurstoftekort of een hersenbloeding.
• Stoornissen direct na de geboorte, bijvoorbeeld zuurstoftekort, hersenbloedingen, direct
ontstane ernstige geelzucht.
• Stoornissen in het eerste levensjaar, bijvoorbeeld een hersen(vlies)ontsteking,
zuurstoftekort, trauma, hersenbloeding.
Mogelijke oorzaken niet aangeboren stoornissen:
• Ziektes, bijvoorbeeld polio, hersen(vlies)ontsteking, kwaadaardige tumoren.
• Een ongeval, bijvoorbeeld een bijna verdrinking of een verkeersongeval.
• Ernstige mishandeling, bijvoorbeeld: Shaken babysyndroom.
• Ernstige en langdurige ondervoeding
• Vaatstoornissen, bijvoorbeeld een CVA.
Beperking: Een beperking kan het vervolg zijn van een stoornis. Beperkingen zijn de
moeilijkheden die iemand heeft ten aanzien van het uitvoeren van activiteiten en/of gedrag.
Dit kan op verschillende gebieden zijn zoals:
• Cognitie (begrijpen en communiceren)
• Mobiliteit, het zich kunnen verplaatsen en bewegen. Een voorbeeld hiervan is het niet
kunnen bukken om iets van de grond op te pakken.
• Zelfverzorging
• Omgaan met anderen
• Activiteiten (werk en studie)
• Participatie (deelnemen aan de samenleving)
Voor deze bovengenoemde beperkingen zijn tot op een zekere hoogte te compenseren met
hulpmiddelen. Denk hier bijvoorbeeld aan visuele auditieve hulpmiddelen. Denk hierbij aan een
bril, leesloep of een hoorapparaat of orthesen.
Orthesen, dan kan je denken aan beugels, spalken en steunzolen. Ook kan je denken aan
aanpassingen in de woning. Hulpmiddelen voor in de woning kan zijn een traplift. Hulpmiddelen
voor de mobiliteit. Zoals een looprek of een rolstoel.
Sonja Bouman