Begrippenlijst C
Fysiologie hemodynamiek
Functie cardiovasculaire systeem
Doel cardiovasculaire systeem optimale weefseloxygenatie.
Functie cardiovasculaire system het cardiovasculair systeem zorgt voor het transport van
zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen via het bloed door het hele lichaam. De organen en
weefsels in het lichaam moeten van zuurstof en voedingsstoffen worden voorzien, terwijl
afvalstoffen juist uit het lichaam moeten worden uitgescheiden.
Adequate weefselperfusie
Zuurstoftransport zuurstof wordt in het bloed vervoerd gebonden aan hemoglobine. Omdat
zuurstof slecht in het bloed oplost, wordt op deze manier een zeer kleine hoeveelheid
vervoerd.
Zuurstofaanbod (DO2) de hoeveelheid zuurstof wat aangeleverd wordt naar de weefsels
(normaal = 950-1150 ml O2/min). Waarden < 400 ml/min betekenen een ernstig O2-tekort.
Normaliter wordt 25% door de weefsels verbruikt.
Zuurstof extractie (O2E) de hoeveelheid zuurstof er wordt onttrokken door weefsels. De
weefsels contraheren 25-30% zuurstof uit het arteriële bloed.
Zuurstofverbruik (VO2) de hoeveelheid zuurstof dat opgenomen wordt door de weefsels
(normaal = 200-250 ml O2/min).
Voorwaarden weefseloxygenatie
o O2 sat >90%, Hb >6 mmol/l, C.O >4 ltr /min
o Aeroob: O2 + glucose -> 38 mmol ATP + CO2 (uit 1 mmol glucose)
o Anaeroob: 2mmol ATP + lactaat uit 1 mmol glucose
Invloed cardiovasculair systeem op de weefselperfusie
Bloedvolume het bloedvolume geeft de hoeveelheid bloed in een lichaam weer. Zowel rode
bloedcellen als bloedplasma worden meegerekend.
De hoeveelheid bloed in het menselijk lichaam is 7% van het lichaamsgewicht, en dit bestaat
weer voor ongeveer de helft uit water. Gemiddeld heeft een volwassen vrouw 4,5 liter bloed en
een volwassen man 5,6 liter bloed in het lichaam. Vrouwen hebben over het algemeen minder
bloed dan mannen. Het bloedvolume wordt geregeld door de nieren.
Pompwerking hart
Passieve vulling atria op het tijdstip van rust zijn de wanden ontspannen is de druk overal in
het hart heel laag (diastole). Hierdoor heeft het hart een zuigende werking (door negatieve
druk) en kan er bloed instromen.
De hartkleppen zijn gedeeltelijk open, zodat het bloed vanuit de boezems ook al in de kamers
terechtkomt. De halvemaanvormige kleppen in de slagaders zijn dicht. De kleppen vallen
tegen elkaar aan en sluiten de opening naar de kamers af. Het dichtvallen van de kleppen
veroorzaakt een korte, heldere (eerste) harttoon.
‘Atrial kick’ de sinusknoop wekt een prikkel op die een fractie van een seconde later de
beide boezems doet samentrekken. Dit is de boezemsystole (inspanning). Door de
samentrekking worden de holle aders en longaders dichtgeknepen en wordt het bloed de
kamers in gestuwd.
Door de stuwing worden de hartkleppen meer opengeduwd: ze klappen naar beneden toe. De
kamers zijn nu maximaal gevuld.
Isovolumetrische contractie ventrikel de ventrikel contraheert, de druk in de ventrikel stijgt
maar is nog niet hoog genoeg om de kleppen te doen opengaan; in deze fase verandert het
volume binnen de ventrikel niet, vandaar isovolumetrische fase.
Ejectiefase ventrikel de druk in de ventrikels is zo hoog geworden dat de kleppen opengaan
en bloed in de aorta of A. Pulmonalis wordt uitgepompt.
Relaxatiefase ventrikel de ventrikelwand verslapt, de druk daalt weer zodat de kleppen
sluiten. Tijdens de verdere drukdaling zijn de kleppen gesloten, vandaar isovolumetrische fase.
Passieve vulling de druk in de ventrikels is zo laag geworden dat de A-V kleppen opengaan.
Vanuit de atria worden de ventrikels gevuld in drie fasen
, o Rapid filling phase hierin vindt 60 à 70% van de totale vulling plaats (het bloed had zich,
in de voorafgaande fasen in de atria opgehoopt).
o Diastasis langzame verdere vulling.
o Atriumcontractie (atrial kick) versnelling in de vulling. Dit levert de laatste 15 à 20% van
de vulling.
Een arterieel vaatbed de verdeling van de bloedstroom uit het hart naar het capillaire vaatbed
in de organen. De bloedstroom is afhankelijk van de cardiac output en van de weerstand in het
arteriële vaatbed (afterload), waarbij de kleinere arteriën (arteriolen) de belangrijkste weerstand
factor vormen.
Een capillair vaatbed (mircocirculatie) de arteriolen, de precapillairen en de capillairen, samen
met de venulen. Spelen een belangrijke rol bij de regulering van het milieu interne.
Een veneus systeem het veneuze systeem functioneert als reservoir en bevat ongeveer 75%
van het normale bloedvolume. Het heeft een regulerende functie ten aanzien van het circulerend
bloedvolume afhankelijk van de grootte van de veneuze terugvloed naar het hart.
Een toename van de grootte van het veneuze reservoir leidt tot een verminderde terugstroom van
het bloed naar het hart. Hierdoor een verminderde preload, een kleiner slagvolume dus een lagere
cardiac output.
Hartcyclus
Diastolische fase De relaxatie fase, die diastole wordt genoemd, bestaat uit een
isovolumetrische relaxatie waarbij de druk in het linkerventrikel daalt totdat de druk in het
linkeratrium hoger is dan in het linkerventrikel en de mitralisklep opengaat. Op dat moment
begint de diastolische vullingsfase, waarbij het bloed passief in het linkerventrikel stroomt. Aan
het eind van deze vullingsfase kan door de atrium contractie nog actief bloed verplaatst worden
naar het linkerventrikel. Dit laatste is vooral van belang bij een verhoogde eind diastolische druk
in het linkerventrikel als dit ventrikel slecht functioneert.
Factoren waardoor het hart passief vult door de zuigwerking van het hart en de perifere
veneuze druk (er heerst een onderdruk).
Einddiastolisch volume de hoeveelheid bloed in de ventrikel aan het eind van de diastole
wordt het einddiastolisch volume (EDV) genoemd (normaal 120-140 ml/slag).
Systolische fase de contractiefase, die systole wordt genoemd, bestaat uit een isovolumetrische
contractie waarbij de druk in de linkerventrikel wordt opgebouwd totdat deze hoog genoeg is om
de aortaklep te openen. Daarna begint de systolische ejectie fase waarin het bloed daadwerkelijk
wordt uitgepompt in de aorta.
Eindsystolisch volume het bloedvolume in de ventrikels na afloop van de ventrikelejectie
(normaal 40 ml/slag).
Slagvolume volume dat in één hartslag wordt uitgepompt.
Factoren die slagvolume verhogen en verlagen
o Stijging/daling preload = stijging/daling slagvolume.
o Stijging/daling afterload = daling/stijging slagvolume.
o Stijging/daling contractiliteit = stijging/daling slagvolume.
Ejectiefractie het percentage bloed van het einddiastolisch volume dat in één slag wordt
uitgepompt.
Normaal ejectfractie RV 50% en LV 70%.
Betekenis van een verlaagd ejectiefractie bij een verlaagde ejectiefractie wordt er te weinig
volume vanuit de ventrikels het lichaam in gepompt.
Cardiac Output (bloedflow) het volume dat het hart in één minuut uitpompt.
CO = slagvolume x sl/min.
SV = preload x contractiliteit x afterload.
Gevolgen voor CO bij
o Bradycardie langere vullingstijd, groter slagvolume. Ook juist ontoereikende circulatie.
Door traag ritme zal CO dalen.
o Tachycardie kortere vullingstijd, kleiner slagvolume. HF >150 verlaagd slagvolume en
CO. Hogere zuurstofbehoefte, minder tijd coronaire perfusie.
, o Atriumfibrilleren de ventrikels zullen zich passief vullen tot 60-70%. Echter mis je de
arterial kick dus zullen de ventrikels niet volledig vullen dus zal de CO afnemen.
CO wordt bepaald door
Preload de voorbelasting van het hart, gemiddelde wandspanning op het einde van de diastole
(LV). Volume aan het einde van de vullingsfase.
Frank-Starling mechanisme de relatie tussen de einddiastolische druk in de linkerventrikel
en de grootte van het slagvolume. De preload wordt bepaald door het einddiastolische volume
van de ventrikels. Een toename van preload betekent een toename van de contractiekracht
van de hartspier dus een toename van het slagvolume en dus een toename van de caridac
output.
Parameters/bepaling voor bewaken preload/vullingstoetand
o CVD centraal veneuze druk (de druk in het rechterventrikel).
o Fluidchallange in korte tijd veel vulling geven om bloeddruk en dus ook preload toe
te laten nemen.
Beïnvloeding preload
o Diuretica verlaagd de preload omdat er volume wordt onttrokken.
o Infusievloeistoffen verhoogd de preload omdat er volume wordt toegevoegd.
Afterload de nabelasting van het hart, gemiddelde wandspanning tijdens de systole (LV). De
druk waartegen het hart moet uitpompen.
SVR (Systemic Vasculair Resistance) perifere weerstand in het arteriële vaatbed. SVR is
afhankelijk van diameter vat, compliantie van de systemische circulatie en de bloedviscositeit
en hematocriet.
PVR (Pulmonary Vasculair Resistance) perifere weerstand in het longvaatbed.
Regulatie perifeer vasculair systeem
o Toename van afterload
- Dunne wand gedilateerde ventrikel.
- Aortastenose.
- Hoge SVR.
o Afname afterload
- Ventrikel hypertrofie.
- Afname druk in ventrikel.
o Beïnvloeding afterload
- Vasodilatoren (nitroglycerine) verlagen afterload.
Contractiliteit (hartspierkracht) het vermogen van de hartspier om samen te trekken. Dit is
onafhankelijk van de preload en afterload.
Voorwaarden optimale pompfunctie onbeschadigd myocard, goed functionerende kleppen,
gave coronair arteriën en een onbelemmerde prikkelgeleiding.
Factoren die contractiliteit verhogen toedienen van bètareceptor stimulerende stof
(adrenaline) = positief inotropie.
Factoren de contractiliteit verlagen zuurstofgebrek en stoffen die de instroom van calcium
remmen of de bètareceptor blokkeren.
Hypertrofie hartwand wordt dikker door toename aantal myofibrillen. Dat wordt
gecompenseerd door drukbelasting. De verdikking maakt dat de vezels krachtiger kunnen
contraheren.
Dilatatie hartholte wordt wijder door verlenging van hartspiercellen. Dat wordt
gecompenseerd door volumebelasting. De verlenging van de spiervezels, maakt dat deze
verder kunnen verkorten, zodat er meer bloed kan worden uitgepompt.
Beïnvloeding contractiliteit
o Inotrope middelen
- Digitalis.
- Nor- epinepherine.
- Dobutamine.
- Dopamine.