Week 1A: Introductie van het strafrecht en het legaliteitsbeginsel
- HR 23 mei 1921, NJ 1921, 564 (Elektriciteit)
- HR 2 april 1985, NJ 1985, 796 (Onbehoorlijk gedrag)
Week 2A: Voorwaarden voor strafbaarheid en wederrechtelijkheid
- HR 14 februari 1916, NJ 1916, 681 (Melk en Water)
- HR 20 februari 1933, NJ 1933, 918 (Veearts)
- HR 9 februari 1971, NJ 1972, 1 (Dreigbrief)
Week 3A: Opzet en schuld
- HR 19 februari 1985, NJ 1985, 633 (Aanmerkelijke kans)
- HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 (Porsche)
- HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552 (HIV-I)
Week 3B: Causaliteit
- HR 13 januari 1970, NJ 1970, 144 (Etalageruit)
- HR 12 september 1978, NJ 1979, 60 (Letale longembolie)
- HR 25 juni 1996, NJ 1997, 563 (Niet-behandelde longinfectie)
Week 4A: Strafuitsluitingsgronden
- HR 15 oktober 1923, NJ 1923, 1329 (Opticien)
- HR 23 oktober 1984, NJ 1986, 56 (Bijlmer noodweer)
- HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 511 (Ruzie te Loon op Zand)
- HR 22 maart 2016, NJ 2016, 316 (Overzichtsarrest noodweer(exces) (alleen §
3.1.1 t/m
3.6.1)
Week 4B: Poging, voorbereiding en deelneming
- HR 24 oktober 1978, NJ 1979, 52 (Uitzendbureau Cito)
- HR 8 september 1987, NJ 1988, 612 (Grenswisselkantoor)
- HR 17 november 1981, NJ 1983,84 (Containerdiefstal)
- HR 20 februari 2007, RvdW 2007, 241 (Samir A.)
Week 5A: Beslissingsmodel art. 348-350 Sv. en verdachtebegrip
- Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978, 601 (Hollende kleurling)1
- HR 14 januari 1975, NJ 1975, 207 (Ruimte)
- HR 2 februari 1988, NJ 1988, 820 (Stormsteeg)
- HR 1 november 2016, NJ 2017, 84 (Dynamische verkeerscontrole)
- HR 9 oktober 2018, NJ 2019/24 (Moelander) (mist)
Week 5B: Beginselen en uitgangspunten van het strafprocesrecht en het EVRM
- EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214 (Salduz)
Week 6B: Vervolging
- HR 26 april 2016, RvdW 2016, 597 (Checkpoint-II)
Week 7A: Sancties en strafdoelen
- HR 19 december 2017, NJ 2019, 326 (Levenslang II)
Week 7B: Onderzoek ter terechtzitting
- HR 20 december 1926, NJ 1927, 85 (De auditu)
- EHRM 8 februari 1996, NJ 1996, 725 (John Murray)
Stap 1: Hoe is de uitspraak opgebouwd?
Stap 2: Wat zijn de juridisch relevante feiten van de zaak?
,Stap 3: Wat was de beslissing van de feitenrechter?
Stap 4: Wat is de rechtsvraag?
Stap 5: Wat is het antwoord op de rechtsvraag? Betrek bij je antwoord het
advies van de advocaat-generaal en de uitspraak van de Hoge Raad.
Stap 6: Hoe waardeer je het belang van deze uitspraak?
HR 23 mei 1921, NJ 1921, 564 (Elektriciteit)
,Hoe is de uitspraak opgebouwd?
Art 310 sr.
Kan elektriciteit worden aangemerkt als “een goed”, en specifieker “een zaak” in de zin
van het Burgerlijk Wetboek.
Hoge Raad: Artikel 310 Sr heeft ten doel het vermogen te beschermen. Het duidt op
geenerlei wijze nader aan wat onder “enig goed” verstaan moet worden. Electrische
energie moet op grond van haar eigenschappen daartoe worden gerekend. (…) De
omstandigheden, waaronder requirant zich de electrische energie heeft toegeëigend,
stempelen het feit tot diefstal: eerst doordat hij een lamp of motor inschakelde ging de
electrische energie in zijn macht over. Het tot zich nemen van electrische energie in strijd
met de voorwaarden waaronder de gemeente daartoe het recht gaf, levert
wederrechtelijke toeëigening op.”
Hoge Raad vond namelijk dat elektriciteit een vermogensobject is, omdat het
economische waarde heeft.
Hoe waardeer je het belang van deze uitspraak?
310 sr
Sprake van extensieve interpretatie? Analogie verbod?
HR 2 april 1985, NJ 1985, 796 (Onbehoorlijk gedrag)
Stap 1: Hoe is de uitspraak opgebouwd?
Stap 2: Wat zijn de juridisch relevante feiten van de zaak?
I. Anja heeft haar voeten op een stoel gelegd en een agent en een adspirant-agent bij de
spoortweg uitgescholden.
II. Anja heeft na aanwijzing van de agent, geweigerd het station te verlaten
Stap 3: Wat was de beslissing van de feitenrechter?
De klacht van het tweede middag betreft dat de feitenrechter Anja haar gedrag als
onbehoorlijk heeft herkent. Dit zou volgens het verweer in strijd zijn met Europees
Verdrag Mensenrechten omdat de term ‘onbehoorlijk gedrag’ te vaag zou zijn.
Stap 4: Wat is de rechtsvraag?
, Is de term onbehoorlijk gedrag uit art. 4 ARV te vaag en daarmee strijdig met art. 7 EVRM
en art. 1 SR?
Stap 5: Wat is het antwoord op de rechtsvraag? Betrek bij je antwoord het
advies van de advocaat-generaal en de uitspraak van de Hoge Raad.
Het gedrag van Anja valt onder onbehoorlijk gedrag. Niet alle gedragingen kunnen
opgesomd worden, maar sommige vallen onder algemene verbodsbepaling. Dit is een
grens geval omdat het op het station plaats heeft gevonden. Op de openbare weg zou dit
niet zo beoordeeld worden.
De cassatie is verworpen omdat alle vier de middelen vergeefs zijn voorgesteld
“6.3 Anders dan het middel stelt is deze bepaling [art. 4 par 3 aanhef en onder d
Algemeen Reglement Vervoer], ook voor wat betreft het verbod zich op de stations en de
treinen (…) onbehoorlijk te gedragen, niet onverenigbaar met de in het middel bedoelde
bepalingen [art. 1 Sr en art. 7 EVRM]. Daarbij is van belang dat evenbedoelde norm in
zoverre is geconcretiseerd dat het gaat om gedrag op de stations en in de treinen, en dat
het voorts betreft een norm die, in de bewoordingen van het Europees Hof voor de
rechten van de mens in zijn arrest van 26 april 1979, NJ 1980, 146 [Sunday
Times/Verenigd Koninkrijk], is “inevitably couched in terms which, … are vague and
whose interpretation and application are questions of practice”.”
AG: onbehoorlijk gedrag op openbare weg zou te vaag zijn geweest, maar het was een
station
Stap 6: Hoe waardeer je het belang van deze uitspraak?
Legaliteitsbeginsel: wetten moeten duidelijk zijn
HR 14 februari 1916, NJ 1916, 681 (Melk en Water)
Stap 1: Hoe is de uitspraak opgebouwd?
Stap 2: Wat zijn de juridisch relevante feiten van de zaak?
Een knecht in Amsterdam verkocht melk voor een boer in de stad. De knecht wist niet dat
de melk die hij verkocht, vermengd was met water. Melk met water vermengen was
strafbaar gesteld in de Algemene Politie Verordening. De delictsomschrijving van art. 303
APV Amsterdam luidde als volgt: “Het is verboden melk af te leveren onder de benaming
melk/volle melk, indien daaraan iets is toegevoegd of onttrokken.” De knecht vervulde
deze delictsomschrijving.
De boer stond terecht voor het doen plegen van uitventen van melk. Voor doen plegen is
het noodzakelijk dat de materiële dader zelf niet strafbaar is. De knecht was in dit geval
wel strafbaar, dus kon de boer niet worden veroordeeld voor het ten laste gelede feit.
Stap 3: Wat was de beslissing van de feitenrechter?