Mechanismen van Gezondheid en Ziekte | Joris van Doremalen
Nature en Nurture (MAA)
Ziektes krijg je niet zomaar, een ziekte bij iemand ontstaat door een combinatie van nature
(aangeboren) en nurture (opvoeding) factoren, dit heet multifactorieel. Niet alleen het ontstaan van
een aandoening is hier door beïnvloedbaar, maar ook de ernst van een aandoening.
- Anticipatie: de ernst van de aandoening neemt toe per generatie, dit komt voor bij meerdere
soorten van overerving.
- Prevalentie (incidentie): hoe hoger de prevalentie, hoe kleiner de kans op een erfelijke
aandoening.
- Heritabiliteit: een maat voor genetische bijdrage aan de variatie van een kenmerk in
welbepaalde omstandigheden.
- Penetrantie: of iemand wel of niet ziek wordt is afhankelijk van de penetrantie, bij volledige
penetrantie wordt iemand zeker ziek, bij onvolledige penetrantie hoeft dat niet.
- Expressie: gaat over hoe de ziekte tot uiting komt, wanneer en wat voor symptomen.
- Mozaïcisme: mutatie vlak na bevruchting. Deel van het lichaam is aangedaan, deel niet.
Mutatie vindt plaats na klievingsdelingen.
- Consanguïniteit (incest): menging van bloedverwanten. Verhoogd risico op (zeldzame)
autosomaal recessieve aandoeningen.
- De-novo-mutaties: mutaties die plotseling ontstaan, de drager van deze mutatie is dan ook
de eerste in lijn.
- Concordantie: kijken hoe groot het genetische aandeel is bij een aandoening. Dit wordt
getest met monozygote tweelingen en dizygote tweelingen. Stel dat een aandoening een
hogere concordantie heeft, dan komt deze vaker voor bij monozygote dan dizygote.
- Imprinting: veroorzaakt inactivatie van genen in geslachtscellen. Bij maternale imprinting
wordt het moederlijk gen inactief gemaakt en komt dat
van vader juist tot uitdrukking.
Overervingspatronen
Overerving kan op mendeliaanse wijze gebeuren, maar ook mitochondriaal. Bij mitochondriale
overerving wordt een aandoening altijd overgeërfd van de moeder. Hierbij is de ernst van de
aandoening afhankelijk van de verhouding tussen heteroplasmie en homoplasmie in het mtDNA.
Verder zijn de meeste aandoeningen multifactorieel, dus niet volledig te bepalen aan de hand van
mendeliaanse overerving. Let bij een stamboom altijd op prevalentie, frequentie en geslacht.
Bij autosomaal dominante aandoeningen zijn vaak meerdere generaties aangedaan en moet een van
de ouders de aandoening ook hebben. Er kan wel een generatie over worden geslagen door
onvolledige penetrantie of variabele expressie. Het nageslacht heeft normaal 50% kans om de
aandoening over te erven. Autosomaal recessieve aandoeningen komen ongeveer evenveel bij
mannen als bij vrouwen voor en er is vaak maar één generatie aangedaan. Consanguïniteit vergroot
de kans op de aandoening.
Bij geslachtsgebonden dominante aandoeningen hangt het van de ouder met de mutatie af wie van
de kinderen de mutatie krijgt. Zowel mannen als vrouwen kunnen de aandoening hebben, maar
aangedane vrouwen zijn meer frequent en ook ernstiger aangedaan. Komt in de meeste generaties
voor en er is nooit vader op zoon overerving. Geslachtsgebonden recessieve aandoeningen komen
meestal alleen bij mannen voor. Geen vader op zoon overerving, maar mannen met de aandoening
kunnen via hun dochters, kleinzonen krijgen die de aandoening wel hebben.
30