Mechanismen van Gezondheid en Ziekte | Joris van Doremalen
De Gezonde Cel (MGC)
De cel bestaat uit een nucleus (kern) met cytosol dat celorganellen bevat. Het cytosol is omgeven
met een membraan dat alles bij elkaar houdt en selectief moleculen doorlaat. Bij cellen bepaalt de
vorm de functie. De vorm is dan weer afhankelijk van het cytoskelet van de cel. Om dit allemaal te
kunnen waarnemen zijn er verschillende vormen van microscopie, waarmee alle componenten van
een cel te observeren zijn. Daarnaast kan zelfs de activiteit van een cel bepaald worden.
Membraan
Het membraan wordt gevormd door een
fosfolipide dubbellaag, bestaande uit
glycerol, een kopgroep en twee
vetzuurketens: Een hydrofiele kop (polair)
en twee hydrofobe staarten (apolair). In
deze flexibele membraan kunnen
bepaalde moleculen zitten, zoals een
hoop verschillende eiwitten, cholesterol,
sphingolipiden, glycoproteïnen en
glycolipiden (zie plaatje rechts). Dit wordt
dan ook het ‘Fluid mosaic model’
genoemd.
De vloeibaarheid van het membraan is
het gemak waarmee lipiden kunnen
bewegen. Dit is belangrijk voor de
doorlaatbaarheid, de interactie tussen membraan en cytoskelet en het doorgeven van signalen.
Wanneer er veel cholesterol of fosfolipiden met onverzadigde vetzuren in het membraan zitten,
wordt de vloeibaarheid minder.
Membraaneiwitten
Het membraan vormt een barrière, waarbij alleen kleine ongeladen moleculen (O2 en CO2) vrij
kunnen passeren. De andere moleculen moeten door kanaal- of transporteiwitten. De eiwitten in de
membraan kunnen ook dienen als anker, receptor of enzym. De functie van een eiwit wordt bepaald
door de secundaire en tertiaire structuur.
Transporteiwitten transporteren ionen en kleine moleculen op een passieve of actieve manier.
Passief is met de concentratiegradiënt mee: kanalen voor ionen en transporters voor glucose en
aminozuren. Actief is tegen de concentratiegradiënt in: kost energie (ATP) en houd concentratie-
/ladingsverschillen in stand. Voor actief transport kan ook gebruik gemaakt worden van symport en
antiport, waarbij een co-getransporteerd molecuul meespeelt (met
getransporteerde molecuul mee, of er tegenin).
Membraaneiwitten ontvangen, vertalen, versterken en integreren
signalen zodat cellen adequaat kunnen reageren op veranderingen in
hun omgeving. Dit wordt gestimuleerd door extracellulaire
signaalmoleculen. Ook zorgen membraaneiwitten voor de dynamische
celmorfologie doordat zij het cytoskelet verankeren aan de
celmembraan en de cel aan de extra extracellulaire matrix (ECM). Een
voorbeeld hiervan zijn integrines, deze verankeren het actine
cytoskelet aan de ECM.
51
, Mechanismen van Gezondheid en Ziekte | Joris van Doremalen
Organellen
Een organel is een subcompartiment van een eukaryote cel (met celkern), met een specifieke functie.
Deze organellen liggen in het cytoplasma (cytosol) en zijn vaak omgeven door een membraan.
Ribosomen
Ribosomen bestaan uit ribosomaal RNA en twee eiwitten. Deze kleine organellen zijn
verantwoordelijk voor de eiwitsynthese in de cel. Ribosomen komen vrij voor of gebonden aan het
ruw endoplasmatisch reticulum (RER). Vrije ribosomen produceren eiwitten die een functie in de cel
vervullen, terwijl gebonden ribosomen eiwitten produceren voor in membranen of voor vesiculair
transport binnen de cel of voor extracellulaire doeleinden.
Endoplasmatisch reticulum
Dit zijn afgeplatte zakken (cisternen) en buizen (tubuli) rondom de celkern en zijn te onderscheiden
in het RER (ruwwandig) en SER (gladwandig). Het RER is bezet met ribosomen. Deze maken van een
mRNA molecuul een peptideketen. Die gaat via een translocatiekanaal het lumen in, waarna er
suikermoleculen aan worden gebonden en het in de juiste configuratie wordt gevouwen. Deze
glycoproteïnen worden door afsnoering van blaasjes (budding) vervoerd naar het Golgi-complex of
targetorganellen. Het SER is niet bezet met ribosomen, maar is betrokken bij stofwisselingsprocessen
(verschillend per celtype). Denk hierbij aan synthese van glycogeen of steroïden. Lipiden of glycogeen
kunnen worden gekoppeld aan eiwitten om naar het cytosol te komen. Ook worden eiwitten in
transportblaasjes vervoerd naar het Golgi-complex.
Golgi-complex
Het Golgi-complex is ook een systeem van mebraanzakken (cisternen), maar dan voor modificatie
van eiwitten. In de 1e en 2e cisternen vindt hydrolyse van suikerketens plaats. In de 3e cisterne vindt
definitieve specialisatie van de glycoproteïnen plaats, door verandering van terminale sequenties in
de suikerketens (glycosylering, fosforylering en sulfatering). In de transzijde krijgt elk eiwit een
marker d.m.v. membraangebonden receptoren. Het Golgi-complex bestaat uit een cis-zijde en een
trans-zijde. In de cis-zijde komen de transportblaasjes van het ER aan en aan de trans-zijde worden
nieuwe transportblaasjes afgesnoerd voor verder vervoer door de cel. Vervolgens kunnen de
eiwitten gesecreteerd worden of in plasmamembraan of lysosomen komen. Secretie van de
transportblaasjes kan gebeuren op twee manieren: gereguleerd of constitutief.
Lysosoom
Het lysosoom zorgt voor de vertering
binnen een cel m.b.v. hydrolasen. Een
primair lysosoom is een blaasje dat net van
het Golgi-complex afgesnoerd is. Een
secundair lysosoom is een versmelting van
een primair lysosoom met te verteren
materiaal: een heterofagosoom bevat
materiaal van een bacterie o.i.d. terwijl
een autofagosoom afgeschreven
organellen bevat.
Peroxisoom
Een peroxisoom ontstaat door uitstulping van SER-membraan en bevat enzymen uit het RER:
peroxidases, uraatoxidases en katalases. Katalase kan substraten oxideren met H2O2 splitsing. De
enzymsamenstelling verschilt per orgaan en celfunctie. Ze komen vooral voor in lever- en niercellen.
52