Mechanismen van Gezondheid en Ziekte | Joris van Doremalen
Groei en ontwikkeling (MGO)
De groei en ontwikkeling van een (ongeboren) kind wordt opgedeeld in twee onderdelen: intra-
uteriene groei en extra-uteriene groei. Hoewel intra-uteriene groei de groei van het ongeboren kind
betreft, kunnen afwijkingen in intra-uteriene groei gevolgen hebben voor het verdere leven. Intra-
uteriene groei staat onder invloed van meerdere factoren van zowel de moeder, het kind en de
placenta. Extra-uteriene groei betreft groei en puberteit, deze vormen een essentieel onderdeel van
de ontwikkeling van een kind.
Intra-uteriene groei
Fysiologie van de zwangerschap
Een zwangerschap is een fysiologisch proces van de aanstaande moeder die het mogelijk maakt dat
het ongeboren kind zich in haar lichaam ontwikkeld. De fysiologische processen bestaan uit
psychische (stemmingswisselingen en de ontwikkeling tot ouder) en fysieke aanpassingen. De fysieke
aanpassingen zijn essentieel voor de groei en ontwikkeling van het kind, maar kunnen ook voor
klachten zorgen bij de moeder.
Hormonen
Het zwangerschapshormoon hCG houdt na de ovulatie het corpus luteum in stand. Het corpus
luteum produceert progesteron. Na verval van het corpus luteum (week 8 na bevruchting) neemt de
placenta deze productie over. Dit wordt de luteoplacentaire shift genoemd. De hogere concentraties
hCG (lijkt op schildklierhormoon TSH) en progesteron zorgen voor misselijkheid, stemming, moeheid
en smaakverandering.
Circulatie
Door het groeiende embryo is er meer bloed nodig in
het lichaam van de zwangere. Het bloedvolume (BV)
neemt hierdoor toe met 50%. Hoewel de bloeddruk
(MAP) en polsfrequentie redelijk gelijk blijven, neemt
het hartminuutvolume (HMV) sterk toe (4,5 → 6,0
L/min) en de systemische vaatweerstand (SVR) sterk
af (30%). Voornamelijk de perifere vaten verwijden,
doorbloeding van uterus neemt toe en men heeft
meer extracellulair vocht. Dit leidt tot een blozend
gelaat, vermoeidheid en het vasthouden van vocht.
Daarnaast zorgen deze veranderingen in de circulatie
voor een betere doorbloeding van de placenta
(foetus), nieren (uitscheiding), huid
(temperatuurregulatie) en borsten (lactatie).
Onder invloed van progesteron neemt al vroeg in de zwangerschap de SVR af door vasodilatatie. Als
reactie hierop nemen vrijwel direct de hartfrequentie (HF) en het slagvolume (SV) toe om het HMV te
verhogen. Door deze compensatie daalt de MAP maar 10% (van 100 naar 90 mmHg). Tegen het eind
van de zwangerschap verminderd de vasodilatatie en is het bloedvolume toegenomen, waardoor de
waardes weer enigszins normaliseren. Ook wordt er vaak gesproken over een ‘mid-pregnancy drop’,
dit is een geleidelijke daling van de MAP met het dieptepunt halverwege de zwangerschap.
De toename van het bloedvolume wordt vooral veroorzaakt door een toename van het
plasmavolume. Het rode bloedcel volume neemt in mindere mate ook toe. Hierdoor treedt er een
verdunning van het Hb op in het bloed (hemodilutie), waardoor bloedverlies bij de bevalling minder
271
, Mechanismen van Gezondheid en Ziekte | Joris van Doremalen
grote impact heeft op de moeder. Daarnaast wordt de normaalwaarde van Hb tijdens de
zwangerschap naar beneden bijgesteld tot een ondergrens van 6,3 mmol/L.
Nieren en urinewegen
Voor goede ontgifting en afvoer van de urine treden er ook veranderingen op in zowel de nieren als
urinewegen tijdens de zwangerschap. De belangrijkste verandering in de nieren is een toename van
de GFR (glomerulaire filtratie snelheid) met circa 50%. Dit hangt samen met de toegenomen
doorbloeding en zorgt voor betere ontgifting van het bloed. De terugresorptie in de nieren is
daardoor verminderd, dit resulteert in een iets groter verlies van allerlei stoffen met de urine.
Glucosurie (verhoogde glucose uitscheiding) is daarom niet klinisch relevant bij een zwangere. De
uterus druk op de ureters, waardoor urine slechter weg kan uit het bovenste deel van de ureters en
het nierbekken. Ook drukt de uterus op de blaas, waardoor de plasfrequentie toeneemt
(pollakisurie). Richting het eind van de zwangerschap wordt de blaas omhooggetrokken en neemt de
blaashalshoek af, waardoor makkelijker urineverlies optreedt bij een verhoogde buikdruk (hoesten,
niezen of lachen). Dit type incontinentie heet stress-incontinentie.
Respiratie
Tijdens de zwangerschap treden er zowel mechanische als biochemische veranderingen op die leiden
tot veranderingen in het longvolume en de ademhaling. Progesteron maakt het ademcentrum
gevoeliger voor CO2. Hierdoor neemt bij geringe stijging van het pCO2 de ventilatie al sterk toe, wat
ook tot hyperventilatie van de zwangere kan leiden. De arteriële pCO2 neemt af van 40 naar 30
mmHg, waardoor de foetale CO2 makkelijker kan diffunderen naar de moeder. Daarnaast neemt de
zuurstofconsumptie met 20% toe. Het teugvolume neemt met 40% toe door hoogstand van het
diafragma en toename van thoraxomvang. De zwangere gaat van een buikademhaling naar thoracale
ademhaling, waardoor dit een subjectief gevoel van benauwdheid kan geven.
Spijsvertering en metabolisme
Progesteron zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen in onder andere het spijsverteringsstelsel.
Hierdoor verminderd de darmmotiliteit en lediging met als gevolg een vertraagde spijsvertering. FSH
stimuleert de schildklier en verhoogd hiermee het metabolisme. Verder neemt het gewicht en de
inhoud van de buik toe. Er kan een fysiologische insulineresistentie ontstaan, ook wel
zwangerschapsdiabetes (diabetes gravidarum) genoemd. Zwangerschapsdiabetes komt bij 5% van de
zwangeren voor. Het placenta hormoon hCS/hPL is een antagonist van insuline. De insuline
concentratie wordt hoger, maar de lichaamscellen worden hierdoor ook minder gevoelig voor
insuline. Klachten zijn smaakverandering, zuurbranden en obstipatie.
Gewicht en beweging
Tijdens de zwangerschap verandert de inhoud van de baarmoeder van een peer (5 ml) naar een
basketbal (5 liter). Dit kan leiden tot rek, bandenpijn en contracties. Bij een zwangerschap neemt het
gewicht gemiddeld met 12 kg toe. Hierbij bestaat 7 kg uit bloed, water en vet van de moeder. Het
zwangerschapsproduct (kind, placenta, vruchtwater) bestaat uit 5 kg. Deze gewichtstoename is
normaal, hoewel obesitas steeds vaker voorkomt en de zwangerschap complexer maakt. Door
hormonen in de zwangerschap wordt het kraakbeen in het bekken zachter. Hierdoor kan het bekken
mee rekken tijdens de bevalling. Aan het eind van de zwangerschap kan dit tot instabiliteit van het
bekken leiden met lopen. Het lopen kan moeizamer gaan. Daarnaast zorgt het gewicht van de foetus
voor een belasting van de ruggenwervels met rugklachten tot gevolg. Verder kan de vena cava
inferior dichtgedrukt worden wanneer de vrouw op haar rug ligt in het derde trimester. Hierdoor
neemt de veneuze return en daarmee het slagvolume/hartminuutvolume af, waardoor de bloeddruk
daalt en er te weinig bloed bij de foetus komt. Dit laatste wordt supine hypotensive syndrome
genoemd. Hierbij kan het helpen om op de (linker) zij te gaan liggen.
272