Thema 1 Inleiding in de biologie
1 Wat is biologie?
Organismen (planten, dieren, schimmels, bacteriën) vertonen levensverschijnselen:
● voortplanting
● groeien
● ontwikkelen
● stofwisseling = alle chemische reacties in een organismen
Enzymen versnellen (= katalyseren) deze chemische reacties van
stofwisselingsprocessen.
Levenscyclus
Begin: direct na het ontstaan van het organisme
Eind: dood van het organisme
Elke soort heeft een levenscyclus, de individuen van een soort gaan elk door dezelfde
stadia van ontwikkeling in hun levensloop. De individuen sterven, maar de soort blijft
bestaan en ontwikkelt zich. Ontwikkelen = optreden van veranderingen in de bouw en het
functioneren van het organisme of bepaalde delen ervan
Organisatieniveaus van biologie
Emergente eigenschap: als er op hoger organisatieniveau een nieuwe
eigenschap ontstaan die er op lager organisatieniveau niet is
Interactie: biologische eenheden reageren op elkaar en de invloeden uit
hun omgeving
2 Organen, weefsels en cellen Binas tabel 82C
Orgaanstelsel = een aantal organen dat samen een bepaalde functie
uitoefent
Weefsel = een groep cellen met dezelfde vorm en functie
Er zijn 4 soorten weefsels: dekweefsel, zenuwweefsel, spierweefsel, bindweefsel
Bij organismen is er een verband tussen de vorm en functie tussen de biologische eenheden
waaruit ze bestaan. De vorm van cellen hangt samen met de functie en het soort
tussenweefsel hangt samen met de functie van het weefsel.
3 Plantaardige en dierlijke cellen
Functie van delen cel
Organel: elk deel van een cel met een eigen functie
Celmembraan: scheidt het inwendige van de cel, het cytoplasma, van het milieu buiten de
cel. Cytoplasma bestaat uit: grondwater + allerlei organellen. In het cytoplasma ligt ook de
celkern, het kernmembraan vormt de buitenste laag van de celkern.
Vacuole: blaasje in het cytoplasma omgeven door een vacuolemembraan en gevuld met
vacuolevocht
● speelt een belangrijke rol bij de stevigheid van de cel en kan kleurstoffen bevatten
Plastiden:
● chloroplasten (bevatten chlorofyl)
● chromoplasten (bevatten kleurstoffen)
, ● leukoplasten dienen om stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit op te slaan
● sommige plastiden kunnen overgaan in andere plastiden
Celwand: stevig laagje om de cel heen, beschermt de cel
Behoort niet tot de cel, maar is tussencelstof
Intercellulaire ruimte: holten tussen celwanden, gevuld met lucht en vocht
4 Celorganellen
Kern
De celkern is omgeven door het kernmembraan en bevat kernplasma. In het kernplasma
liggen chromosomen: lange moleculen Dna, rond eiwitten gewikkeld.
DNA bevat/bepaalt:
● informatie over de erfelijke eigenschappen van
een organisme
● bouw en functie van de cel
In het kernplasma ligt de nucleolus: hier worden delen
van de ribosomen gemaakt. Deze verlaten de celkern
via kernporiën (opening in het kernmembraan met
eiwitten die het transport van stoffen regelen) naar het cytoplasma waar ze ribosomen
vormen.
Endoplasmatisch reticulum en golgi systeem
Het endoplasmatisch reticulum is een uitgebreid netwerk van dubbele membranen in het
cytoplasma dat is aangesloten op het kernmembraan. De membranen liggen dicht tegen
elkaar aan en vormen holten & kanaaltjes:
● Ruw endoplasmatisch reticulum (RER)
o Ribosomen: organellen die eiwitten produceren (ook vrij in het cytoplasma)
o Geven eiwitten af in de holten -> in blaasjes verder getransporteerd
● Glad endoplasmatisch reticulum (GER)
o Functie verschilt per celtype (bijvoorbeeld vetten en hormonen produceren)
Het golgi systeem neemt de blaasjes op en bewerkt de eiwitmoleculen totdat ze hun
definitieve vorm hebben.
● Exocytose: afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen te
transporteren
● Secretie: het afgeven van stoffen door cellen
Lysosomen zijn blaasjes die van het golgi systeem afsnoeren en in de cel blijven.
● Eiwitten -> enzymen: kunnen stoffen afbreken
Mitochondriën en chloroplasten
Mitochondriën breken de eiwitten, vetten en koolhydraten als glucose (dubbele
membranen) af. Bij deze afbraak komt energie vrij die in de moleculen van de stof ATP
opgeslagen worden:
● Belangrijkste energieleverancier voor processen in de cel
● Enzymen die ATP produceren liggen in het binnenmembraan van het mitochondrium
● Door plooiing veel ruimte voor enzymen
, Chloroplasten zetten in plantaardige cellen bij fotosynthese lichtenergie van de zon om in
glucose. Ze hebben een dubbele membraan waarin enzymen liggen voor de fotosynthese.
Cytoskelet
Binnen in cellen bevindt zich een netwerk van eiwitvezels: cytoskelet
● Cel vorm behoudt
● Organellen op zijn plek houden
● Verplaatsen/vervormen van cellen
● Kan uitstulpingen vormen -> lengte vezels veranderen
Motoreiwitten verplaatsen zich langs het cytoskelet en transporteren daarbij blaasjes en
eiwitten.
Het cytoskelet bestaat uit 2 vormen vezels:
● Microtubuli
o Buisjes gevormd door eiwitten
● Microfilamenten
o Gedraaide dubbele draad bestaand uit eiwitten
Worden beide opgebouwd door eiwitten toe te voegen, ze worden afgebroken door eiwitten
los te laten.
Stoffen die worden opgenomen door cellen passeren het celmembraan.
Celmembranen bestaan uit een dubbele laag van fosfolipiden; vetachtige moleculen:
● Een kant: fosfaatgroep -> hydrofiel
● Andere kant: vetzuurmoleculen -> hydrofoob
● Eén onverzadigd vetzuurmolecuul -> membraan flexibel
In een membraan liggen eiwitmoleculen -> transport van stoffen in en uit een cel. Ook bevat
het celmembraan cholesterol: stevigheid van membranen.
5 Transport door membranen
Concentratie
Voor een goed verloop van processen in en om een cel is het noodzakelijk om stoffen een
cel in en uit te transporteren. De stoffen gaan door het celmembraan van een cel en de
membranen van de organellen heen. Het verschil in concentratie van de stoffen weerszijde
van een membraan is daarbij belangrijk.
Een oplossing bestaat uit een oplosmiddel en een of meer opgeloste stoffen. De
concentratie geeft de hoeveelheid opgeloste stof in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel
aan (g/l of g/dm3) Concentratie kun je ook uitdrukken in ppm -> 1 ppm = o,ooo1% (duizend
keer zo klein).
Diffusie
Diffusie is de verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een
plaats met een lage concentratie van die stof. Diffusie vindt plaats in een gasvormig of
vloeibaar medium. Moleculen botsen -> moleculen bewegen alle kanten op -> moleculen
verdelen zich gelijkmatig (homogeen) over de beschikbare ruimte -> concentratie over
gelijk.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper mariekeverhaegh. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.