Mobiliteit in de Randstad
Hoorcollege 1
Verkeer= volume van verkeer
Vervoer= samenstelling en verdeling over ruimte en tijd
Infrastructuur= het totaal aan fysieke voorzieningen, zoals wegen, spoorwegen, waterwegen,
vliegvelden, havens, inclusief ondergrondse infrastructuur om je te kunnen verplaatsen
- veelal een netwerk met knopen
Verkeer= de verzameling van al dan niet in beweging zijnde vervoersmiddelen en personen die van
de verkeersinfrastructuur gebruik maken
Verschillende manieren om tegen rol van infrastructuur-netwerk aan te kijken:
- Verbinden van verschillende locaties (verbinden)
OF
- Zorgen voor eenvoudige bereikbaarheid van bepaalde locatie en het eenvoudig kunnen verlaten
van een bepaalde locatie (ontsluiten)
Bereikbaarheid vs. Toegankelijkheid
Wegenstructuur (meer asfalt) Aantal toegangspunten tot infrastructureel netwerk
Doorstroming Op- en afritten autosnelwegen
Lijnennet openbaarvervoer Stations, haltes
Frequentie openbaar vervoer
Kenmerken infrastructuur netwerk
- vorm, type netwerkstructuur
- netwerkdichtheid
- toegankelijkheid van het netwerk >> aantal toegangspunten, doorstroming
Netwerkstructuren
1. Radiale structuur, ster
2. Tangentiale structuur, rijkswegennet om steden heen
3. Axiale structuur, enkele lijn
4. Gridstructuur, raster
5. Boomstructuur, stam met takken
Vervoer= het fysieke transport van personen en goederen tussen locaties door middel van
vervoermiddelen
- personenvervoer > reizigers
- goederenvervoer > vracht
Transport= verplaatsen; meestal gelijk gesteld aan vervoer, soms aan vervoer plus verkeer
Mobiliteit= verkeer plus vervoer, dus hetzelfde als de brede betekenis van transport
Personen verplaatsing= afstandsoverbrugging van een persoon tussen een activiteitenplaats van
herkomst (herkomstadres) en een activiteitenplaats van bestemming (bestemmingsadres)
Uitdrukken van hoeveelheid in:
1. Vervoeromvang: aantallen vervoerde personen
2. Vervoerprestatie: personenkilometers of reizigerskilometers (in geval van openbaar vervoer)
, Verplaatsingsketen= bewegen tussen meer dan 2 activiteitenplaatsen (schakels)
Rit= verplaatsing die met eenzelfde vervoermiddel wordt afgelegd
- Hoe meer schakels/ritten in de keten, hoe eerder de auto (of de fiets) wordt gebruikt in plaats van
het openbaar vervoer
Verplaatsingenketen; woning > werk > winkel > museum > recreatie > woning
Goederenverplaatsing= afstandsoverbrugging van ene goed tussen activiteitenplaats van herkomst
(plaats van lading) en een activiteitenplaats van bestemming (plaats van lossing)
Hoeveelheid uitgedrukt in:
1. Vervoeromvang/vervoervolume= tonnen, laadeenheden, kubieke meters
2. Vervoerprestatie = tonkilometers
Effecten van mobiliteit
1. Bepalend voor ruimtelijke ordening:
- aantrekkelijkheid van locatie
- bereikbaarheid/ontsluiting
2. Economische ontwikkeling
- knooppunten (multimodaal)
- zichtlocaties en grondprijzen
3. Negatieve effecten
- luchtkwaliteit
- geluidsoverlast
- veiligheid
3-marktenmodel beschrijft relatie tussen infrastructuur, mobiliteit en ruimtelijke ordening
- verplaatsingsmarkt; welke activiteiten en waar
- vervoermarkt; welk type vervoer
- verkeersmarkt; welke routes met gebruik van welke infrastructuur
De vijf belangrijkste vervoerwijzen: voetganger, fiets, gemotoriseerde tweewieler, auto, openbaar
vervoer
Verplaatsingsafstanden
1. Reisafstand
2. Reistijd (rijtijd, wachttijd, overstaptijd, reissnelheid)
3. Reiskosten (brandstof, tol, parkeren, ov-tarief)
4. Moeite (comfort, veiligheid, betrouwbaarheid)
- vergemakkelijkt via Reisplanners en GPS
Lagere weerstand = meer verkeer en vervoer
Weerstand 1; Reisafstand
Autonome toename mobiliteit door:
- specialisering productieproces
- ruimtelijke schaalvergroting, zoals suburbanisatie
- toename autobezit (mogelijke afname van autobezit in de toekomst
Toename o.i.v. ruimtelijke-ordeningsbeleid
- betere bereikbaarheid door aanleg infrastructuur
- spreiding van activiteiten over het land
- stedelingen verhuizen naar overloopgemeenten