Hoorcollege 1 – Macro economie
Macro economie = ‘The study of the performance of national economies and the policies that
governments use to try to improve that performance.’
‘Fallacy of composition’ = Het verschijnsel dat je soms tegenkomt, dat op macro-economie bepaalde
verbanden of redeneringen anders uitpakken dan op microniveau.
Hoe tel je op?
In hoeveelheden optellen is zinloos, je moet kijken naar de waarde/ bedragen.
Maar hoe kun je dit vergelijken met een eerder jaar? Je moet hierbij rekening houden met
prijswijzigingen. Correctie voor prijswijzigingen: gewogen prijsmutatie. Resultaat = reële
ontwikkeling (volume- ontwikkeling).
Productiviteit
Productiviteit/ arbeidsproductiviteit = De waarde van de productie per persoon.
Productiviteit = totale productiewaarde: aantal werknemers.
Productiviteit kan toenemen door betere productiefactoren (innovaties) ontwikkeling van
internet, technologie etc.
Wordt vooral naar gekeken op de lange termijn.
Betere productiefactoren
Hoger opgeleide mensen.
Technologische vooruitgang (elektriciteit, ict, robotisering).
Politieke/ sociale situatie (werkomstandigheden, Europese eenwording).
Productivity slowdown = de groeipercentages vlakken af. Het groeit nog wel, maar met steeds
kleinere percentages.
Conjunctuur
Pieken en dalen in de economie recessie en opleving wisselen elkaar af.
Geeft de korte termijn ontwikkeling weer.
Werkloosheid is hoog in tijden van crisis.
Import en export
Handel met het buitenland:
Als de export groter is dan de import, dan verdien je aan het buitenland.
Als de import groter is dan de export, dan verdient het buitenland aan jou.
Doelen macro economisch beleid
Stabilisatie van de conjunctuur Hoe groter de pieken en dalen, hoe meer onzekerheid, dus
hoe slechter voor de economie (korte termijn).
Beheersen van de prijsontwikkeling, rente of wisselkoers Niet te veel inflatie, geen
inflatie, geen hele hoge rentes (korte termijn).
, Structuur en groei Kijkt naar ontwikkelingen op de lange termijn. Wat komt er nou per
saldo gemiddeld uit onze economische prestatie, gaat het een beetje oke of niet?
Instrumenten macro economisch beleid
Begroting (fiscal policy) Uitgaven en ontvangsten van de overheid, hebben invloed op de
economie. Hoe meer uitgaven, hoe meer de groei wordt gestimuleerd. Hoe hoger de
belastingen, hoe meer de economische uitgaven worden beperkt. Door middel van de
uitgaven en ontvangsten kan de overheid de economie beïnvloeden/ sturen.
Monetair beleid Beleid dat door de (Europese) Centrale Bank kan worden gevoerd. Kan de
rente sturen.
Structuurbeleid Specifiek gericht op de groeikracht van de economie. Maatregelen die
gericht zijn op het bevorderen van innovatie.
Bruto binnenlands product
Wat maken we met z’n allen? Wat is de totale productie?
Dit meet je niet in hoeveelheden, maar in geldbedragen. Dit is dan productiewaarde, ofwel het bruto
binnenlands product (BBP).
BBP = totale verkopen – totale inkopen
Toegevoegde waarde BBP = toegevoegde waarde
BBP = verkoop aan publiek – invoer
BBP = totaal verdiende inkomens (loon, huur, rente, pacht en winst)
Let op!
Goederen én diensten.
Alleen finale goederen en diensten.
Geen intermediaire goederen en diensten.
Geen tweedehands goederen.
Alleen verdiende inkomens in de productie (geen uitkeringen etc.).
Samenstelling BBP
C = consumptie
o Alles wat huishoudens kopen Voedsel, kleding, planten, boeken, huur, treinreizen.
I = bruto investeringen
o Machines, transportmiddelen, gebouwen, kennis.
o Bruto: inclusief vervangingsinvesteringen.
o Ook veranderingen in de voorraden van geproduceerde goederen.
o Wat zit er niet in? Land kopen, bestaande machines, bestaande gebouwen en
financiële activa. (Land bouwrijp maken telt wel mee!)
G = overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen
o Bestedingen overheid aan goederen/ diensten (paperclips, stroom).
o Lonen ambtenaren.
o Investeringen overheid (wegen, bruggen, gebouwen).
, o Wat zit er niet in? Overdrachten in geld en rente die de overheid betaalt.
o Probleem Meeste goederen en diensten hebben geen marktprijs.
o Aanname Waarde = kostprijs.
o Per definitie dus geen winst of verlies.
X = export
o Alle inkomsten uit verkopen aan het buitenland.
M = import
o Alle uitgaven aan inkopen uit het buitenland.
Nominaal- reëel
Meetprobleem: inflatie, deflatie.
Oplossing: correctie voor de gemiddelde prijsontwikkeling.
Resultaat: Reëel BBP Dit is dus ook een geldbedrag!
Bijzonderheden
Zwarte circuit hoort er ook bij Denk aan wiet (alleen als het in Nederland geproduceerd
is).
Inbraak, roof, moord etc. tellen niet mee.
Thuisproductie zou ook mee moeten tellen, maar dit gebeurt meestal echter niet.
Waar zegt het BBP niks over?
Vrije tijd
Niet gemeten activiteiten
Milieu, klimaat, duurzaamheid
Kwaliteit van leven
Vrede, samenwerking
Armoede, ongelijkheid
Welzijn, geluk
Groei slecht voor ‘echte’ welvaart/ welzijn?
Soms wel Vervuiling, schevere verdeling, gevaar voor gezondheid.
Soms niet Productie van ‘schone’ producten en diensten zoals zonnepanelen. Schone
technologie, zuivering van water en grond’ onderzoek naar milieu innovatie etc.
Werkelijke kostenontwikkeling berekenen
Prijsverandering wegen met het aandeel in het consumptiepakket.
Prijswijzigingen in omvangrijke uitgaven tellen dan (terecht) zwaarder mee.
Werkwijze Vergelijk:
o Kosten consumptie basisjaar in prijzen basisjaar.
o Kosten consumptie basisjaar in prijzen lopend jaar.
Maatstaf:
o Consumer Price Index (CPI) of Prijsindexcijfer gezinsconsumptie.
, Inflatie
Stijging van het algemene prijspeil.
Normale/ gewenste inflatie is 2%.
Wordt gemeten aan de hand van CPI.
Harmonized Index of Consumer Prices (HCIP) = maatstaf inflatie Eurozone.
Reële rente
Rente is een vergoeding voor:
Afzien van consumptie.
Risico.
Verwachte inflatie.
Reële rente r = i -
o i = nominale rente
o = inflatie
Indexering
Wanneer een betaling gecorrigeerd wordt voor de inflatie:
Loon
Pensioen
Schuld
Kosten van inflatie
Verliezers:
Vaste inkomens
Spaarders
Crediteuren (mensen die geld hebben uitgeleend)
Winnaars:
Debiteuren (mensen met schulden)
Echte kosten van inflatie
‘Noise’ in het stelsel Onzekerheid die in het stelsel kruipt waardoor er minder initiatieven
worden genomen (bijv. minder nieuwe bedrijven die worden opgezet).
Belastingen: bracket creep.
Onverwachte inflatie Als je opeens verrast wordt door hoge inflatie.
Werkloosheid
Beroepsbevolking (labour force) = wie wil en kan werken.
Werkloosheid = deel van de beroepsbevolking dat geen werk heeft.
Participatiegraad = beroepsbevolking in % van de bevolking in werkzame leeftijd.
Soorten werkloosheid:
o Frictiewerkloosheid = kortdurend, tussen twee banen in, werk zoeken na studie.