SAMENVATTING PRAKTISCH STAATSRECHT
Wetsartikelen: 2:1 BW, art 134 GW, BUPO, IVRK, art 93 GW, art. 8 EVRM, art. 14 EVRM, art
26 BUPO, AWGB, art 7:646 tm art 7:649 BW, art 33, 34 EVRM, art 38, 46, 52 EVRM, art 16
ESOSOC, art 81, 89 GW
H1.1 en h1.3
We spreken van een staat als er een gemeenschap is van mensen op een bepaald
grondgebied, waarover een organisatie het hoogste gezag uitoefent. (Figuur 1.1 op bladzijde
13). Kenmerken van de staat:
Grondgebied/territorium: het grondgebied van een staat kent eeuwenoude grenzen en het
zit in een verdrag met andere landen.
Gemeenschap (van mensen): verbondenheid, ongeacht of je erbij hoort door je afstamming,
of omdat je hier nationaliteit hebt aangevraagd.
Gezag: de staat heeft het hoogste gezag, het zeggen. Ze scheppen en handhaven orde en
recht. Alleen de staat mag geweld gebruiken, geweldsmonopolie dus. Anders gaan burgers
als eigen rechter spelen.
Tussenvraag 1.1: nee want de overheid bevindt zich in de staat. De overheid houdt zich bezig
met binnenlandse zaken, de staat houdt zich bezig met zowel binnenlandse als buitenlandse
zaken.
De overheid handhaaft dus de orde, en zorgt ervoor dat alles in het belang van de mensen is.
Dit wordt ook wel het algemene belang genoemd. De overheid treedt op als wetgever en het
bestuurt de staat.
Je hebt publiekrecht, burgerlijk recht, staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht (figuur 1.2 op
bladzijde 15).
Het koninkrijk der Nederlanden bestaat uit Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba.
Het statuut is een staatsregeling waarin afspraken zijn vastgelegd over de onderlinge
verhoudingen in het Koninkrijk en de samenwerking.
Tussenvraag 1.2: het is typisch voor een staatsrechtelijke regeling omdat het ook met andere
landen in het koninkrijk samenwerkt. Het statuut is niet gericht op één land.
De rechtsregels die de staat vastleggen worden constitutie of staatsregeling genoemd. Het is
te vinden in de grondwet, statuut, verdragen en in het gewoonterecht.
De grondwet regelt de inrichting en het functioneren vd Nederlandse staat en organen en de
verdeling vd staatsmacht. De regering is de koning met de ministers. De staten generaal is de
1e en 2e kamer.
Organieke wet: de grondwet bepaalt of iets naderhand geregeld moet worden. De regering
of Staten-Generaal beslist dan dus verder.
Gewoonteregel: een ongeschreven regel, bijvoorbeeld vertrouwen.
Jurisprudentie = rechtersrecht.
Eindvraag 1.1: nee. Sudan zit niet bij de verenigde naties.
H3.2
Nederland was een nachtwakerstaat. Het moest vroeger alleen zorgen voor veiligheid, rust
en orde. Na de 2e wereldoorlog werd het een sociale verzorgingsstaat. De overheid moest
ingrijpen in het sociaaleconomische leven van de burgers. Nederland is nu een
democratische rechtsstaat. Burgers hebben invloed op de overheid en er is een
legaliteitsbeginsel. De overheidsmacht is dus verdeeld over verschillende organen. De trias
politica is hierdoor ontstaan. De 3 functies van de overheid: wetgeving
(volksvertegenwoordiging, Staten-Generaal, regering), bestuur, rechtszaak.