Cel > weefsel > orgaan > functioneel systeem (orgaanstelsel) > mens
Metabolisme = stofwisseling, biochemische reacties die in de cellen plaatsvinden
- Anabole reacties = opbouwstofwisseling (assimilatie) = kleine moleculen worden
samengevoegd tot grotere
- Katabole reacties = afbraakstofwisseling (dissimilatie) = omzettingen waarbij grotere
moleculen worden afgebroken tot kleinere
Alle chemische reacties in het lichaam verlopen door enzymen.
- Enzymen zijn eiwitten die door het lichaam worden gemaakt
- Enzymen zijn reactieversnellers, kunnen biochemische reacties razendsnel laten
verlopen
Cytoplasma/protoplasma/cytosol
- Geleiachtig vocht, bestaat uit water met opgeloste eiwitten, koolhydraten, vetten en
zouten
- Bevat een groot aantal organellen
Celorganel Functie/uitleg
Ribosomen - Kleine, bolvormige deeltjes die of los rondzweven in het cytosol of vastzitten a
membraansysteem
- Bestaan uit verschillende eiwitten
- Heeft een ‘eigen’ RNA > rRNA
- Spelen een essentiële rol bij de eiwitsynthese
Endoplasmatisch - Letterlijk: netwerk in het plasma
reticulum (ER) - Membranensysteem van platte holten, blaasjes en verbindingsbuisjes
- Ruw ER = bevat ribosomen aan het buitenoppervlak, draagt bij aan de produc
eiwitten in samenwerking met de ribosomen
- Glad ER = speelt een rol bij de cholesterol- en lipidenaanmaak voor celmembr
en is betrokken bij bepaalde biochemische processen in het cytosol
Golgicomplex - Bestaat uit een stapeltje holle schijven die met elkaar in verbinding staan
- Houdt verband met de werking van het ER
- De in het ER gevormde stoffen worden naar het golgicomplex vervoerd en ver
verwerkt
- Hierin wordt het lysosoom gevormd
Lysosomen - Door het golgicomplex gevormd
- Bevatten veel verschillende enzymen
- Betrokken bij katabole processen
- Spelen een belangrijke rol bij de intracellulaire vertering van voedseldeeltjes
- Houden zich bezig met het opruimen van ongerechtigheden in de cel
- Slaan onbruikbare en schadelijke stoffen op
Mitochondriën - Energieleveranciers van de cel
- Langwerpig en glad
- Bestaat uit enzymen die zorgen voor celademhaling
Centrosoom - Spoellichaampje
- Bestaan uit 2 identieke cilindervormige structuurtjes (centriolen
- Wordt actief op het moment dat de cel gaat delen, het verdubbelt zich dan en
de deling geven ze de richting aan waarin de celdeling plaatsvindt
,Celmembraan/plasmamembraan
- Schermt de intracellulaire ruimte af van het omringde milieu in de extracellulaire
ruimte
- Zorgt ervoor dat er geen stoffen ‘zomaar’ kunnen uitlekken of ongewenste stoffen
‘zomaar’ kunnen binnendringen
- Bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden
o Vetmolecuul met een kop- en staartgedeelte
o Het kopgedeelte bestaat uit fosfor > fosfaatgroep
o Het staartgedeelte bestaat uit vet > lipide
o In deze laag ‘dobberen’ eiwitmoleculen > membraaneiwitten
Passief transport
- Uitwisseling van stoffen via de celmembraan
- Gebaseerd op diffusie en osmose
o Diffusie = beweging van deeltjes van een plaats waar ze in een hoge
concentratie voorkomen naar een plaats waar de concentratie kleiner is
o Osmose = diffusie van water via een semipermeabele (half doorlaatbare)
membraan
- Celmembraan is permeabel (doorlaatbaar) voor gassen als CO2 en O2
- Celmembraan is niet permeabel voor andere opgeloste stoffen als water
Actief transport
- Hierbij moeten deeltjes van een ruimte met een lage concentratie opgeloste stoffen
naar een ruimte met een hoge concentratie opgeloste stoffen gebracht worden
Nucleus/celkern
- Stuurt alle stofwisselingactiviteiten aan in de cel
- Zonder nucleus kan een cel niet lang leven
- Bevat erfelijke eigenschappen van het individu
- Bestaat uit nucleoplasma (kernplasma), omgeven door kernmembraan
- Bevat desoxyribonucleïnezuur (DNA)
- In het nucleoplasma bevinden zich een of meerdere nucleoli (kernlichaampjes), hierin
wordt het ribonucleïnezuur (RNA) gemaakt
DNA
- Lange keten van moleculen
- Ziet eruit als een touwladder in spiraalvorm (wenteltrap)
- Bestaan uit afwisselend een suikermolecuul (desoxyribose) en een fosfaatmolecuul
(fosforzuur)
- Stikstofbasen:
o A = adenine
o T = thymine
o C = cytosine
o G = guanine
- Tegen over een A in de DNA-keten ligt altijd een T in de andere keten
- Een C is altijd aan een G gekoppeld
- Het RNA-molecuul is bijna identiek aan het DNA-molecuul, maar bestaat uit één
keten en de stikstofbase thymine is vervangen door uracil (U)
- Een stukje DNA dat de code van een eiwit bevat heet een gen
Gen
- Bladzijde van een boek
- Allelen > varianten van het gen
- Iedereen heeft 2 allelen per gen (1 van vader en 1 van moeder)
, - Elk allel codeert voor een eiwit
Chromosoom
- Boek
- 23 paren > 46 chromosomen
- 23 chromosomen van vader, 23 chromosomen van moeder
- 22 homologe paren
- 1 geslachtspaar: XX (vrouw) of XY (man)
Humane genoom = elke set van 23 chromosomen in de haploïde geslachtscel die de totale
erfelijke code van een mens bevat
Locus = de plaats waar het gen in het chromosoom te vinden is
Karyogram = soort chromosoomonderzoek, rangschikken van de homologe
chromosomenparen naar grootte en vorm
Homozygoot = 2 dezelfde allelen voor een eigenschap
Heterozygoot = 2 verschillende allelen voor een eigenschap
Dominant = overheersend allel
Recessief = onderdrukte allel
Fenotype = waarneembare eigenschappen van een mens
Genotype = erfelijke eigenschappen op het chromosoom
Epigenetica
- Genetica = erfelijkheidsleer
- Beïnvloeding/gebruik genen
- Welke genen ‘aan’ staan en welke genen ‘uit’ staan
Eiwitsynthese
- DNA streng > (transcriptie) > mRNA > (translatie) > eiwit
o mRNA = spiegelbeeld van de oorspronkelijke DNA-keten
Levenscyclus van de cel
1. Delingsfase > mitose
2. Groeifase
- Toename van cytosol, opnemen van water, bijmaken van celmembranen,
plasmamembranen en organellen
- Eiwitsynthese komt op gang
3. Functionele fase
- Cel differentieert om zijn specifieke functie uit te gaan oefenen
Mitose
- Celdeling
- Hoeveelheid chromosomen blijft gelijk
- 2n cel > 2n cel
Meiose Erfelijke delingen/reductiedeling
- Hoeveelheid chromosomen wordt gehalveerd
- 2n cel > n cel
- Vindt alleen plaats in de geslachtsorganen
- Meiose I = daadwerkelijke splitsing van het aantal chromosomen
- Meiose II = celdeling van 2 haploïde dochtercellen
Verschil mitose & meiose = mitose geef identieke cellen en bij meiose zijn de genetische
eigenschappen niet identiek
, Wanneer een cel (moedercel) deelt worden er 2 cellen (dochtercellen) gevormd.
2n = 46 chromosomen, n = 23 chromosomen
Exogene factoren = van buitenaf, omgevingsfactoren
- Micro-organismen en wormen
- Chemische factoren (sigaretten, alcohol, schoonmaakmiddelen)
- Fysische factoren (ongeval, mishandeling)
- Voedingsgebrek of overvoeding
- Stressfactoren
Endogene factoren = van binnenuit, erfelijke factoren
- Vanaf de bevruchting vastgelegd in de genen
- Afwijkingen kunnen meteen bij de pasgeborene tot uiting komen maar ook pas jaren
later
- Autosomaal recessieve aandoeningen, autosomaal dominante aandoeningen en
geslachtsgebonden recessieve aandoeningen
Autosomaal recessieve aandoeningen
- Hierbij wordt alleen het kind ziek doordat het van beide ouders een afwijkend gen
heeft gekregen
- Een recessief gen komt alleen tot uiting met een gelijk gen op het andere
chromosoom
- De ouders hebben gewoonlijk 1 normaal en 1 afwijkend gen, waardoor het bij hen
niet tot uiting komt
- Als beide ouders drager zijn is de kans op het krijgen van:
o Een ziek kind > 25%
o Een drager > 50%
o Een gezond kind, niet drager > 25%
- Voorbeelden van aandoeningen zijn cystic fibrose (taaislijmziekte) phenylketonurie
(phenylalanine in voeding wordt niet verdragen), congenitale hypothyreoïdie
(aangeboren schildklierhormoongebrek) en adrenogenitaal syndroom (groei van
clitoris en fusie schaamlippen)
Autosomaal dominante aandoeningen
- 1 afwijkend gen veroorzaakt een ziekte
- Dominante genen komen tot uiting ongeacht de partner
- De zieke ouder heeft vrijwel altijd 1 normaal en 1 afwijkend gen
- Een patiënt en een gezonde partner hebben:
o 50% kans op het krijgen van een kind met een aandoening
o 50% kans op het krijgen van een kind zonder de aandoening
- Voorbeelden van aandoeningen zijn familiaire hypercholesterolemie (te hoog
bloedcholesterol), ziekte van Huntington (onwillekeurige bewegingen en
dementering) en polyposis coli (veel poliepen/gezwelletjes in de dikke darm)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper fabiennnne. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.