Opleiding HBO-verpleegkunde Code toets:
(bachelor of nursing)
Studiejaar: 2e jaar Toetsvorm: Mc toets met 4
antwoordmogelijkheden
Periode: 12 Aantal MC vragen: 66 vragen
Onderwijseenheid: Beroepssituatie 9&10 Normering/cesuur: Cohen Schotanus
Osiriscode: VBS9&10-17 Toetsmatrijs opgesteld Janneke de Bruin & Dick Wassink
door:
Cohort: 2017-2018 Datum: november 2017
Aantal EC 6 Revisiedatum: oktober 2018
Toetsdoelen Beroepssituatie 9 Komt aan de orde
De student: in*:
1 Kan het biologisch risicogedrag borderline verklaren BS 9, MB
2 Kan van verschillende psychofarmaca de (contraindicaties, werking en BS 9, MB
bijwerking, bijzonderheden en interacties benoemen.
3 Kan de onderdelen van het bloed benoemen en hun functie uitleggen en BS 9, MB
kan het proces van hemostase uitleggen.
4 Kan het systeem van de AB0 en Rhesus bloedgroepen uitleggen en de BS 9, MB
overerving beschrijven aan de hand van de belangrijkste vormen van
erfelijkheidspatronen kan de mogelijkheden en complicaties bij transfusie
benoemen
5 Kan de definitie, oorzaken, symptomen, onderzoeken en behandeling van BS9, MB
de verschillende vormen van anemie, atherosclerose, ischemische
beenklachten, hemofilie, ziekte von Willebrand en DIS.
6 Kan uitleggen wat trombose en embolie zijn en welke gevolgen deze BS 9, MB
aandoeningen kunnen hebben
7 Kan de drie belangrijkste vormen van antistolling benoemen en hun werking BS 9, MB
en bijwerking verklaren (heparinen,coumarinen, salicylaten) en kan de
definitie, oorzaken, symptomen, onderzoeken en behandeling van
verhoogde bloedingsneiging beschrijven vooral in relatie tot antistolling
8 Kan de definitie, risicofactoren, symptomen, onderzoeken, preventie en BS 9, MB
behandeling van coronair sclerose (stabiele angina pectoris en acuut
coronair syndroom) uitleggen.
9 Kan de cardiovasculaire klinische parameters (Centraal Veneuze Druk (CVD), BS 9, MB
arteriële bloeddruk (RR), Mean Arterial Pressure (MAP)) interpreteren en
relateren aan de fysiologie van hart en vaten
10 Kan de oorzaken, verschijnselen, complicaties en behandeling van de vier BS 9, MB
hemodynamische vormen van shock incl SIRS, sepsis en septische shock
uitleggen
11 Kan de belangrijkste cardiovasculaire medicatie benoemen en hun werking BS 9, MB
en bijwerking verklaren (nitraten, bètablokkers, diuretica,
alfablokkers,calciumantagonisten, ACE-remmers en angiotensine II
antagonisten, digoxine)
12 Kan de definitie, risicofactoren, symptomen, onderzoeken, complicaties, BS 9 , MB
preventie en behandeling van hypertensie en decompensatio
cordis/hartfalen uitleggen
13 Kan risicofactoren, symptomen, onderzoeken en behandeling benoemen BS 9, MB
van klepafwijkingen, pericarditis en thoracale aneurysmata
,14 Kan de basisprincipes van EHBO toelichten en kan deze toepassen BS 9, VTV
15 Kan een vitaal bedreigd slachtoffer beoordelen op de aan-/afwezigheid van BS 9, VTV
vitale functies en zo nodig een reanimatie met AED starten
16 Kan het verschil aangeven tussen probleemgerichte gesprekken en BS 9, COVA
oplossingsgerichte gesprekken en kan de belangrijkste uitgangspunten van
motiverende gespreksvoering uitleggen
17 Kan de fasen van motiverende gespreksvoering uitleggen en herkennen BS9, COVA
18 Kan diagnoses, resultaten (NOC) en interventies (NIC) stellen met betrekking BS9, KL/KR
tot de volgende NANDA-domeinen:
• Domein 6: Zelfperceptie
• Domein 8: Seksualiteit
• Domein 9: Coping/stresstolerantie Domein 11:
Veiligheid/beschermsing
19 Kent de functie van verpleegkundig classificatiesysteem ICF en de DSM-V in BS9, KL/KR
het kader van verpleegkundige diagnostiek;
20 Kan het classificatiesysteem ICF onder begeleiding toepassen met betrekking BS9, KL/KR
tot de volgende NANDA-domein 10 Levensprincipes
21 Kan draaglast en draagkracht analyseren en kan de relatie tussen BS9, TH
zelfmanagement en therapietrouw uitleggen
22 Kan uitleggen wat persoonlijkheidsstoornissen zijn BS 9,TH
23 Kan de zorg rondom zorgvragers, tussen disciplines en organisaties BS9, TH
coördineren en de continuïteit van zorg waarborgen, en hanteert hierbij
passende hulpmiddelen
24 Kan uitleggen welke problemen veel voorkomen bij patiënten met een BS9, TH
persoonlijkheidsstoornis
25 kan kennis omtrent de lichamelijke, psychische en sociale gevolgen van BS9, TH
middelengebruik en verslaving toepassen op de in de assertiviteitsgroep
beschreven personen.
26 kan de meest voorkomende behandelingen uitzoeken omtrent BS9, TH
problematisch middelengebruik en verslavingsproblematiek
27 kan benaderingswijze van patiënten met problematisch middelengebruik of BS9, TH
verslavingsproblematiek benoemen.
28 Herkent en kan adequaat omgaan met seksuele lading in het contact met de BS9, TH
zorgvrager
29 Kan op methodische wijze aan de hand van klinisch redeneren het gedrag BS9, TH
analyseren dat ten grondslag ligt aan een risicovolle leefstijl
30 Kan preventieve interventies benoemen t.a.v. kindermishandeling en BS9, TH
huiselijk geweld
31 Kent de organisatie en de bekostiging van de zorg in de GGZ op micro-, BS9, TH
meso- en macroniveau.
, 1. Kan het biologisch risicogedrag borderline verklaren
Biologische perspectieven
Er is aangetoond dat genetische factoren een rol spelen bij het ontstaan van verschillende typen
persoonlijkheidsstoornissen waaronder de borderline-persoonlijkheidsstoornis.
Mensen kunnen kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis als ze te
maken krijgen met bepaalde omgevingsinvloeden, zoals een opvoeding in een disfunctioneel gezin.
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Dit wordt gekenmerkt door een reeks gedragsmatige, emotionele en persoonlijkheidskenmerken.
Mensen met het borderline-persoonlijkheidsstoornis zijn meestal onzeker omtrent hun persoonlijk
identiteit, hun waarden, doelen, carrière en misschien zelfs hun seksuele geaardheid. Ze
beschouwen mensen meestal als helemaal goed of helemaal slecht. Centraal kenmerk: instabiele
stemmingen.
- Deze mensen hebben meestal een instabiele relaties met andere mensen. De relatie
onderhouden is vaak heel lastig.
- Ze zijn vaak impulsief. Ze kunnen ineens hele snelle beslissingen nemen. Dit kan ten goede
gaan maar ook slecht.
- Ze hebben een wankel en wisselend zelfbeeld. Ze kunnen ook gaan twijfelen of zij de juiste
persoon zijn of zij in het goede lichaam zijn. Ze twijfelen over hun eigen identiteit.
- Ze hebben last van plotselinge, extreme stemmingswisselingen en terugkerend suïcidaal
gedrag. Het ene moment staan ze te dansen op een muziekstuk en dit kan snel omslaan naar
depressief gedag en somberheid.
- Ze ervaren een chronisch gevoel van leegte.
- Ze zijn veel opzoek naar zaken die er niet zijn.
Biologisch risicogedrag borderline:
- Stemmingswisselingen (woede, prikkelbaarheid, angst.)
- Depressie
- Suïcidaliteit
- Dissociatieve verschijnselen: verschijnselen die jezelf buiten de realiteit plaatsen. Ze denken
dat ze in een andere realiteit zitten. Dissociëren is je in een andere werkelijkheid beweren.
- Psychose
- Problemen/ruzies
- Onvoorspelbaar/ontremd gedrag, zelfdestructief handelen. (automutilatie)
- Middelengebruik
- Onveilige seks
- Impulsieve gevaarlijke acties. (vb. boos/woedend autorijden).
Thorieën mogelijke oorzaken: Borderline persoonlijkheidsstoornis.
- Freud (1856-1939): het is een “hysterie” er zijn processen in de ontwikkeling en als hierin
dingen fout lopen hebben mensen zich niet goed ontwikkeld en dit kan zich uiten in hysterie.
Hij was een van de grondleggers van de psycho-analyse.
- Kernberg (1928- heden). Er is te maken met een vroege ontwikkelingsstoornis. Er is sprake
van een niet ontwikkelde agressie regulatie drift. Hoe ga je om met agressie en angst. Als je
dit niet goed aangeleerd hebt zie je agressieve impulsdoorbraken.
- Rhode-Dasher (1937-heden). “het is een opeenstapeling van trauma’s in de kindertijd”. Er
zijn dingen gebeurd in de kindertijd. Zoals seksueel misbruik. Ervaringen met geweld en
seksueel misbruik kunnen een theorie zijn voor het ontwikkelen van een
persoonlijkheidsstoornis. Hoe vroeger dit geweld en seksueel misbruik voorkomt hoe meer
, klachten er later kunnen voorkomen. Het is niet bewezen dat de borderline
persoonlijkheidsstoornis ontstaat.
- Reddeman (1943-heden), Sachse (1949-heden). “ervaringen met geweld en seskueel
misbruik.”
- Ruppert (1957-heden) “gevolgen van bindingstrauma” bij de geboorte ben je bij je moeder.
Het is lastig om te leren je te binden en te onthechten. Hierin kunnen problemen ontstaan in
de opvoeding.
Dit zijn mogelijke oorzaken van persoonlijkheidsstoornissen
2. Kan van verschillende psychofarmaca de (contra indicaties, werking en bijwerking,
bijzonderheden en interacties benoemen.
Behandeling met medicatie zijn geen directe therapie. Je hebt geen medicijnen die de
persoonlijkheidsstoornis zelf behandelen het is meer symptoombestrijding.
Indirect wel zoals:
- Antidepressiva
- Angstremmende middelen
- Antipsychotica.
Antidepressiva
Werking
- Tricyclische antidepressiva (TCA’s): klassieke antidepressiva: blokkeren de eiwitten voor
heropname van serotonine en noradrenaline. Hierdoor blijven de neurotransmitters in de
synaptische speet en neemt de concentratie toe. Er zijn zo meer neurotransmittermoleculen
die zich kunnen binden aan de receptoren.
- Selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s): moderne antidepressiva: zijn
voornamelijk werkzaam in de serotonine synapsen.
Bijwerkingen
Bijwerkingen van klassieke antidepressiva
TCA’s hebben de volgende bijwerkingen:
- Droge mond
- Droge ogen en wazig zien
- Moeilijk plassen
- Verstopping van de darmen
- Seksuele stoornis (minder zin in seks)
- Duizeligheid
- Versnelde hartslag door tijdelijk verlaagde bloeddruk
- Sufheid
- Verwardheid
- Gewichtstoename (door meer eetlust)
- Verminderde hartwerking
De meeste bijwerkingen verdwijnen na een dag of 14
Bijwerkingen van moderne antidepressiva’s:
SSRI’s hebben de volgende bijwerkingen:
- Maag- en darmklachten (misselijkheid, braken, diarree)
- Nervositeit
- Hoofdpijn
- Toegenomen prikkelbaarheid of agressie
- Gewichtsafname of toename
- Slapeloosheid
, - Seksuele stoornissen of het verlies van seksuele gevoelens
- Bloedingsstoornissen (sneller blauwe plekken)
Angstremmende middelen
- Anxiolytica: partiële agonist van serotonine-receptors.
- Benziodiazepinen: binden aan GABA-receptoren en versterken de remmende werking van
GABA.
Benzodiazepinen:
- Anxiolytische werking
- Sederende en hypnotische werking
- Anticonvulsieve werking (onderdrukken zenuwstelsel)
- Spier relaxerende werking
Anxiolytica: langwerken: T1/2 >12 uur. De halfwaardetijd is twaalf uur
Bijwerkingen anxiolytica
- Slaperigheid.
- Spierverslapping
Bijwerkingen benziodiazepinen:
- Afvlakking psychisch functioneren, dufheid
- Concentratie stoornis, afname alertheid en motorische vaardigheid (cave: autorijden)
- Paradoxale reactie: rusteloosheid, agitatie, hallucinaties, wanen, agressief gedrag: vooral bij
ouderen, jongeren en drugsverslaafden.
- Afhankelijkheid: abstinentieverschijnselen
- Rebound gedrag: meer angst/slapeloosheid (bij zeer kortwerkende middelen)
- Amnesie: vergeetachtigheid
- Cave(onder/overdosering) interacties met alcohol en andere psychotrope stoffen
Antipsychotica
Kalmerend effect op de geest en worden gebruikt voor ernstige problemen als schizofrenie, ernstige
angst en gewelddadig of onvoorspelbaar impulsief gedrag.
- Klassieke antipsychotica: dopamine-antagonisten die D2-dopamine-receptoren in het
centrale zneuwstelsel blokkeren.
- Atypische antipsychotica: binden aan synaptische dopamiereceptoren, maar hebben
mogelijk minder affiniteit voor de verbindingen tussen motorische neuronen in substantia
nigra, wat verklaart waarom sommige van deze middelen minder parkinsonachtige
bijwerkingen veroozaken.
Bijwerkingen
- Extrapiramidale verschijnselen (voornamelijk bij klassieke antipsychotica)
- Metabool syndroom (voornamelijk bij de moderne antipsychtica (a-typisch)).
Metabool syndroom:
- Metabool syndroom verwijst naar he vaker voorkomen van de combinatie van een aantal
risicofactoren voor hart- en vaatziekten: teveel buikvet, verhoging triglceriden, verlaagd HDL
(dyslipidemie), verhoogde bloeddruk (hypertensie) en verhoogde bloedsuiker (type 2
diabetes) wrodt metabool syndroom genoemd.
Gevolgen door binding aan noradrenalinereceptoren:
- Hypotensie
- Duizeligheid
- Sufheid