LES 82 – PAROTIS EN SCHILDKLIER – ANATOMIE
Bouw glandula thyroidea
De schildklier, glandula thyroidea, bestaat uit twee zijwaartse kwabben met in het midden een
isthmus glandulae thyroidea, die aan de bovenkant voorzien kan zijn van de lobus pyramidalis. De
top van de pyramide, een relict uit de verplaatsing van de basis van de tong, ligt craniaal. Het aantal
en de ligging van de bijschildklieren, glandulae parathyroidea, kan sterk verschillen per persoon.
Aangezien de bijschildklieren meestal deel uitmaken van het orgaankapsel
van de schildklier, is er een groot risico dat ze bij operaties aan de
schildklier eveneens verwijderd worden. Doordat de schildklier sterk is
doorbloed, is dit orgaan dieprood gekleurd. De glandula thyroidea is een
endocriene klier en bevat talrijke schildklierfollikels, bolvormige structuren
die met een enkelvoudig kubisch epitheel zijn bekleed. De holten binnen
de follikels bevatten een stroperig colloïde, een vloeistof die grote
hoeveelheden geëmulgeerde eiwitten en schildklierhormonen bevat. Elke
follikel is door een netwerk van haarvaten omgeven; deze haarvaten
transporteren voedingsstoffen en regulerende hormonen naar de
kliercellen en voeren klierproducten en afvalstoffen af.
Een bijzonder kenmerk van de schildklier is dat het
uiterlijk van het epitheel varieert, al naar gelang of
er hormonen worden opgeslagen of aan het bloed
worden afgegeven. Bij opslag van hormonen is het
epitheel vlak, bij afgifte van hormonen
isoprismatisch.
In het dorsale oppervlak van de schildklier liggen twee paren kleine bijschildklieren, glandulae
parathyroidea, ingebed. Elke bijschildklierklier wordt door een kapsel van bindweefsel gescheiden
van de cellen van de schildklier. Bijschildklieren bevatten ten minste twee groepen cellen. Chief cells
van de bijschildklieren maken parathyroïdhormoon.
Functie glandula thyroidea
Hormonen regelen verschillende vegetatieve processen in het lichaam en worden in tegenstelling
met het zenuwstelsel vervoerd door de bloedbaan. Door het vervoer via de bloedbaan gaat
regulering via het hormonale stelsel relatief traag en regelt het hormonale stelsel dus ook veelal
langdurige processen. Het hormonale stelsel kan verschillende organen tegelijkertijd aansturen. De
hormoon regulatie in het lichaam gaat volgens het feedbackmechanisme, waarbij de concentratie
van een hormoon in het bloed invloed heeft op zijn eigen productie. Negatieve terugkoppeling houdt
in dat de concentratie van een hormoon in het bloed een remmende invloed heeft op zijn eigen
productie, rechtstreeks of via een tussenstap of ander hormoon.
Thyroid- of schildklierhormonen worden door de epitheelcellen van de follikels gevormd en in de
holten van de follikels opgeslagen. Wanneer deze epitheelcellen door TSH van de hypofysevoorkwab
worden gestimuleerd, geven ze de hormonen uit de follikelholten aan het bloed af.
De schildklierhormonen zijn afgeleid van moleculen van het aminozuur tyrosine, waaraan
jodiumatomen zijn gebonden. Het hormoon thyroxine bevat vier jodiumatomen, waardoor het ook
wel T4 wordt genoemd. Thyroxine vormt ongeveer 90 procent van alle schildklierhormonen. Tri-
joodthyronine, of T3, is molecuul dat 3 jodiumatomen bevat. Schildklierhormonen beïnvloeden bijna
alle cellen in het lichaam. Binnen de cel binden ze zich aan receptoren op de mitochondriën en in de
celkern. Door de binding van de schildklierhormonen aan mitochondriën wordt de ATP-productie
,versneld. Schildklierhormoon-receptorcomplexen in de celkern zorgen ervoor dat de
stofwisselingssnelheid en het zuurstofverbruik in de cel toenemen.
De C-cellen of parafolliculaire cellen, zijn endocriene cellen die tussen de follikelcellen en hun basale
membraan liggen. C-cellen produceren het hormoon calcitonine (CT). Calcitonine speelt een rol bij
het reguleren van de concentratie calciumionen in lichaamsvloeistoffen. De regulering van de afgifte
van calcitonine is onafhankelijk van de hypothalamus of hypofyse. De C-cellen geven calcitonine af
wanneer de concentratie calciumionen hoger wordt dan normaal. De doelorganen zijn de beenderen
en de nieren. Calcitonine remt osteoclasten en stimuleert de uitscheiding van calcium in de nieren.
Calcitonine is het belangrijkst tijdens de jeugd, wanneer het de actieve botgroei en de afzetting van
calcium in het skelet stimuleert.
Net zoals de C-cellen van de schildklier, reguleren de chief cells de concentratie van calciumionen in
het bloed. Als de calciumconcentratie lager wordt dan normaal, geven de chief cells
parathyroïdhormoon (PTH) of parathormoon af. Hoewel PTH op dezelfde doelorganen inwerkt als
calcitonine, heeft het een tegengesteld effect. PTH stimuleert osteoclasten, remt de botvorming door
osteoblasten en vermindert de uitscheiding van calciumionen met de urine. PTH stimuleert ook de
nieren tot vorming en afgifte van het hormoon calcitriol, welke de opname van calcium uit het
spijsverteringskanaal bevordert. Door deze opname wordt de vitamine D synthese gestimuleerd.
Door het weghalen van deze kliertjes wordt er te weinig PTH in het lichaam aangemaakt en de
calciumspiegel in het bloed daalt dan. Daarmee is er sprake van hypocalciëmie, een toestand die kan
leiden tot tetanische krampen van de skeletspieren.
De functie van de glandula thyroidea hangt dus samen met de lichamelijke groei, de groei en
ontwikkeling van het zenuwstelsel, de stofwisseling, de calciumhuishouding en de botvorming.
Ligging glandula thyroidea
De glandula thyroidea plooit zich om de trachea en grenst dorsaal aan de vaat-zenuwstreng. Bij een
zeer sterke vergroting van de schildklier kan het lumen van de trachea zich langzaam vernauwen,
waardoor ademnood kan optreden. De schildklier is omgeven door een bindweefselkapsel dat uit
een binnenste en een buitenste blad bestaat. Het zachte binnenste blad (capsula interna) ligt direct
tegen de schildklier aan en is vergroeid met diens klierparenchym. Vanuit de capsula interna lopen
bindweefselstrengen, waarin ook bloedvaten liggen, door tot in de klier en verdelen de klier in
kwabben (lobuli). Over de capsula interna ligt de grove capsula externa, die een deel van de lamina
pretrachealis van de halsfascie vormt.
Dit orgaankapsel, dat zowel om de
schildklier als om de bijschildklieren
ligt, wordt ook wel chirurgisch kapsel
genoemd, omdat het bij ingrepen aan
de schildklier wordt geopend. Tussen
de capsula externa en de capsula
interna ligt een bindweefselspleet, die
de grotere aftakkingen van de
bloedvaten bevat. Ook de
bijschildklieren liggen in deze spleet.
Spieren glandulae thyroidea
Het platysma is een huidspier met een groot oppervlak die boven de lamina superficialis van de
halsfascie ligt en geen eigen fascie heeft. Deze spier behoort tot de mimische spieren en wordt
geïnnerveerd door de n. facialis. Een andere oppervlakkige halsspier is de m.
sternocleidomastoideus. De m. sternocleidomastoideus loopt van de kop van het sternum en de
clavicula naar de processus mastoideus. Deze spier wordt geïnnerveerd door de n. accessorius en
directe takken vanuit de plexus cervicalis.
,De schildklier wordt omgeven door de infrahyoïdale spieren, welke bestaan uit korte en lange
spieren. De lange spieren zijn de m. sternohyoideus welke loopt van het sternum naar het tongbeen
en de m. omohyoideus, welke loopt van het
schouderblad naar het tongbeen. De korte
spieren zijn de m. sternothyroideus, welke
loopt van het sternum naar het
schildkraakbeen (cartilago thyroidea) en de m.
thyrohyoideus, welke loopt van het
schildkraakbeen naar het tongbeen.
Vascularisatie en innervatie glandula thyroidea
De arteriële bloedvoorziening vindt vooral plaats via de a. thyroidea superior (1 e tak van de a. carotis
externa). Deze loopt craniodorsaal naar de klier. De klier wordt bovendien van caudaal van bloed
voorzien via de a. thyroidea inferior, die aftakt vanuit de truncus thyrocervicalis. Bij het verwijderen
van de schildklier moeten al deze rechts en links van het orgaan lopende arteriën worden
afgebonden.
De veneuze drainage van het strottenhoofd vindt hoofdzakelijk plaats via een goed ontwikkelde
adervlecht, de plexus thyroideus impar, waarvan de veneuze afvoer meestal plaatsvindt via de v.
thyroidea inferior naar de v. brachiocephalica sinister. Daarnaast draineren de vv. thyroideae
superiores en mediae in de v. jugularis interna.
De nervus vagus behoort tot het autonome parasympatische zenuwstelsel en heeft vertakkingen
naar de pharynx, trachea, oesophagus, larynx, aortawand en ingewanden. De n. laryngeus recurrens
is een tak van de n. vagus en loopt dorsaal vlak langs de spier. Deze zenuw innerveert belangrijke
spieren in het inwendige van het strottenhoofd en de stembanden. Bij eenzijdige beschadiging kan
postoperatief heesheid optreden, bij tweezijdige beschadiging ook ademnood. Oedeemvorming ten
gevolge van de operatie kan ook (tijdelijke) problemen veroorzaken.
Lymfedrainage
De lymfe uit het hoofd-halsgebied stroomt via de verzamellymfeklieren, de diepliggende
halslymfeklieren, naar de truncus jugularis dexter en sinister, de twee grotere lymfestammen die
parallel aan de v. jugularis interna liggen. Rechts mondt de truncus jugularis uit in de ductus
lymfaticus dexter, die uitkomt in de rechter venenhoek. Links eindigt de truncus jugularis in de
ductus thoracicus, die uitmondt in de linker venenhoek.
De oppervlakkige halslymfeklieren vormen regionale lymfeklieren die de lymfe uit bepaalde gebieden
of organen draineren. De lymfe van de oppervlakkige lymfebanen van het hoofd stroomt naar de
halslymfeklieren die dicht in de buurt van het hoofd liggen.
De diepe halslymfeklieren zijn meestal verzamellymfeklieren. Omdat
zich in deze lymfeklieren metastasen van tumoren van het hoofd-
halsgebied kunnen nestelen, zijn deze van groot klinisch belang. In de
‘Delphian nodes’, die onder de fascie van de m. cricothyroideus
liggen, kunnen zich vroegtijdig metastasen voordoen. Daarom wordt
, deze groep lymfeknopen beschouwd als de poortwachterklieren of schildwachterklieren (sentinal
nodes) bij larynx- en schildkliercarcinoom. De lymfeklieren worden in zes gebieden onderverdeeld:
- Level I nll. submentales en submandibulares
- Level II tot lV nll. cervicales profundi deel van de nll. jugularis laterales
- Level V nll. trigoni cervicalis posterioris
- Level Vl nll. cervicales anterioris
Glandula parotidea
Er zijn drie grote paarsgewijs voorkomende speekselklieren van het hoofd:
- Glandulae parotideae, de oorspeekselklieren
- Glandulae submandibularis, de speekselklieren van de onderkaak
- Glandulae sublingualis, de speekselklieren onder de tong
De gl. parotidea is alleen een sereuze klier, de gl. submandibularis een gemengde seromuceuze klier
en de gl. sublingualis een mucosereuze klier. De afvoergangen eindigen in de mondholte: de
afvoergang van de gl. parotidea (ductus parotideus) loopt over de m. masseter, door de m.
buccinator en mondt uit in het vestibulum oris ter hoogte van de tweede ware kies in de bovenkaak.
Deze speekselklieren vormen 0,5 tot 2 liter speeksel per dag. Speeksel bestaat voor 99,4 procent uit
water met mucinen (slijmstoffen) en verschillende ionen, buffers, afvalstoffen,
stofwisselingsproducten en enzymen. Tijdens de maaltijd bevochtigen grote hoeveelheden speeksel
de mond en lossen chemische stoffen op die de smaakknopjes stimuleren. Het voedsel wordt met
glad slijm omgeven, waardoor de wrijving wordt verminderd en de spijsbrok kan worden doorgeslikt.
Doordat de speekselklieren voortdurend enigszins actief zijn, worden de oppervlakken van de mond
gespoeld en gereinigd door antistoffen in het speeksel (IgA) en lysozymen wordt de groei van
bacteriën in de mond beperkt. Elk van de speekselklieren vormt een iets ander soort speeksel. De
oorspeekselklieren vormen een klierproduct dat rijk is aan speekselamylase, een enzym dat zetmeel
(complexe koolhydraten) afbreekt tot kleinere moleculen die door het spijsverteringskanaal kunnen
worden opgenomen.
De glandula parotis is de grootste van alle speekselklieren en ligt, omgeven door een strak kapsel,
direct voor en onder het oor. De 5-6 cm lange afvoerbuis (de ductus parotideus of ductus van
Stensen) verloopt vanaf de voorzijde van de glandula parotidea, horizontaal over de kaakspier (m.
masseter) naar ventraal en gaat vervolgens dwars door de wangspier (m. buccinator) naar de
uitmonding in de mondholte. Bij sommige mensen komt een extra parotiskwabje (glandulae
accessoria) langs de ductus voor.
Het meest oppervlakkige deel van de glandula parotidea ligt
subcutaan tegen de m. masseter en tevens lateraal ten opzichte van
het opstijgende deel van de onderkaak (de ramus ascendens
mandibula). Tussen de onderkaak (mandibula) en het rotsbeen
(mastoïd) in breidt de glandula parotidea zich uit naar de meer naar
binnen gerichte diepe kwab van de glandula parotidea. Deze diepe
kwab ligt achter de mandibula (retromandibulair) en wordt naar
mediaal begrensd door die spieren die alle hun aanhechting vinden
aan de processus styloideus, een lang, spits uitsteeksel van het
mastoïd. Deze drie spieren zijn de m. styloglossus, de m.
stylohyoideus en de m. stylopharyngeus.
Alhoewel de glandula parotidea een klier is die uit één geheel bestaat,
spreekt men toch over een pars superficialis en een pars profundus
en in geval van een resectie over een superficiale of totale
parotidectomie. Dit heeft te maken met de tussenkomst en het verloop van de n. facialis. Deze
aangezichtszenuw innerveert de gelaatsspieren en zorgt voor de mimiek van het gelaat. De n. facialis
verlaat de schedel via een opening in het mastoïd en gaat dan vrijwel direct aan de posteromediale
zijde de glandula parotidea binnen en vormt daar de plexus intraparotideus. Vanaf daar splitst de n.