Onderzoekspracticum 1
Week 1
Kenmerken wetenschappelijke kennis
• Moet kennis zijn die gebaseerd is op onderzoek en daarmee een bepaalde status heeft gekregen
• Wetenschappelijke element:
o Vastomlijnde methode
o Criteria
▪ Systematisch empirisme
• Empirisme: je gaat toetsen aan de hand van de werkelijkheid om je heen,
je gaat waarnemen
• Dat doe je op een systematische manier
▪ Publieke verificatie
• Je moet met een open keuken werken
• Mensen moeten kunnen zien wat je hebt gemaakt
• Alle elementen die jij doet in je onderzoek die moeten beschikbaar zijn
voor iedereen
• Daarmee kun je het ook herhalen
▪ Oplosbare problemen
• Er zijn problemen die heel interessant zijn, maar nog niet te onderzoeken
zoals dat je in staat kan zijn om met iemand contact te maken die
overleden is of onzichtbaar worden
• Dat wat je gaat onderzoeken moet iets zijn wat je kunt gaan toetsen
Soorten onderzoek
• Onderscheid tussen:
o Fundamenteel onderzoek: onderzoek dat primair bijdraagt aan wetenschappelijke kennis
▪ Het wetenschappelijk kennisbestand wordt groter
▪ Bijvoorbeeld:
• Hoe verloopt de ontwikkeling van een kind?
• Hoe is hersendeel a geassocieerd met een agressief kind
o Toegepast onderzoek: onderzoek waarvan je zegt, oké dat kan ik dan gelijk in de praktijk
ook toepassen
▪ Bijvoorbeeld:
• Rekening houdend met de ontwikkeling, hoe kunnen we pesten op school
aanpakken?
o Zijn allebei heel belangrijk
• Ook:
o Beschrijvend:
o (Cor)relationeel: kijkt naar samenhangen tussen variabelen en bekijkt of je op basis van
bijvoorbeeld sensitiviteit ook een voorspelling kan doen over de gehechtheid van jouw
kind
o Experimenteel: je wil causaliteit achterhalen, het een veroorzaakt het ander
o Quasi-experimenteel: er wordt getracht een experimenteel onderzoek te zijn, maar dat kan
eigenlijk niet.
▪ Bijvoorbeeld dat je wil weten of kalmeringsmiddelen een positief effect hebben
op het maken van je OP1 tentamen, een week voor het tentamen worden 2
groepen gemaakt paar krijgen wel het middel en een paar niet en dan wordt het
tentamen gemaakt. Maar niet iedereen wil dat middel gewoon nemen, dat wil je
zelf bepalen
▪ Dan moet je het doen met de bestaande groepen, dan moet je gaan vragen aan
mensen wie kalmeringsmiddelen gebruikt en wie niet en dan kan je het effect
bekijken
, ▪ Maar dan heb je geen experiment, je hebt niet random toegewezen
Doelen van onderzoek
• Patronen en fenomenen
o Beschrijven door beschrijvend onderzoek
o Voorspellen door relationeel onderzoek
o Verklaren: de causaliteit te pakken krijgen, door experimenteel onderzoek
▪ Quasi experimenteel probeert te verklaren ook, maar daarvoor is het lastiger
• Theorieën ontwikkelen en toetsen met betrekking tot deze patronen en fenomenen
Wanneer heb ik voldoende bewijs?
• Als je 1 onderzoek gedaan hebt, dan kun je daar geen harde conclusies aan verbinden, terwijl dat
wel heel vaak wordt gedaan
• 2 belangrijke problemen
o Het logische probleem van empirisch bewijs
▪ We kunnen een theorie niet logisch bewijzen met empirische ondersteuning voor
hypothesen (verwachting die je uit een theorie haalt), alleen falsificeren (je kan
zeggen dat iets niet waar is)
o Het praktische probleem van empirisch weerleggen (falsificeren)
▪ Heb je het onderzoek wel goed gedaan? Is er niet een meetfout of berekeningsfout
gemaakt? Heb je een verkeerde steekproef getrokken?
▪ Je kunt dus eigenlijk zelfs niet falsificeren met 1 onderzoek
• Dus 1 onderzoek is nooit genoeg
• Oplossingen
o Meerdere studies
▪ Meta-analyse: het samenvatten van meerdere studies over hetzelfde onderwerp
o Methodologisch pluralisme
▪ Met meerdere verschillende methoden bekijk je hetzelfde onderwerp
,Week 2
Operationaliseren
• Conceptuele definitie: omschrijft het begrip, als het ware uit het woordenboek
• Operationele definitie: hoe wordt het gemeten?
• Je gaat van het begrip zoals bedoeld → operationalisatie → naar het begrip zoals bepaald
• Is een stap naar concreet en meetbaar maken en dat iedereen precies kan zien wat jij gebruikt hebt
en hoe je dat precies meet
Soorten metingen - observatie
Drie beslissingen
1. Setting: naturalistisch of vooropgezet (contrived)?
• Kom je bij iemand thuis of laat je bijvoorbeeld iemand komen naar de universiteit?
• Denk goed na over welke methode en de voor- en nadelen die daarbij komen kijken
o Vooropgezet heb je bijvoorbeeld veel meer onder controle
o Tussenvorm: veldexperiment
▪ Je hebt een natuurlijke omgeving, maar je manipuleert wel iets
▪ Realistischer dan laboratoriumonderzoek
▪ Toch zekere mate van controle
2. Onderzoeker: verborgen of openlijk onderzoeker?
• Weten mensen wie jij bent en wat je doet?
• Belangrijk nadeel openlijk:
o Mensen gaan reageren op je aanwezigheid als onderzoeker
o Reactiviteit
• Belangrijk nadeel van verborgen:
o De ethiek, je observeert iemand maar diegene weet daar niet van af
• Tussenoplossingen
o Niet alles vertellen
o Informanten gebruiken
o Indirect meten (in het vuilnis van mensen kijken)
3. Methode: welke observatiemethode?
• Narratieven
o Je observeert en maakt zo’n volledig mogelijke registratie van het gedrag of de verbale
uitingen van mensen
o Is een verslag in detail, een geschreven stuk over alles wat je ziet en observeert
o Is ook intensief, tijdrovend en onoverzichtelijk want je krijgt een verhaal maar wat moet je
ermee? Op welke manier ga je het coderen en analyseren?
o In hoeverre ben je in staat om alles op te pakken?
• Checklists
o Je registreert of bepaald gedrag aanwezig is ja of nee
▪ Je geeft iemand iets, bedankt diegene mij ja of nee
o Is heel overzichtelijk, goed te analyseren en makkelijk uit te leggen aan mensen
o Maar tegelijkertijd zal je beseffen dat als je een checklist maakt van een interessant en
belangrijk concept van jouw onderzoek, dat het wel heel vaak gaat over wat bedoel je nu
precies met dit gedrag?
▪ De operationele definities
▪ Als je zegt dat het kind aardig doet, wat bedoel je daar dan mee?
▪ Je moet wel zorgen dat de definities die je gebruikt heel goed geoperationaliseerd
zijn “ik bedoel dan…”
, • Tijdsmetingen
o Latency: tijd tussen twee gedragingen of een gebeurtenis en een gedraging
▪ Reactietijd
▪ Taak-tijd
▪ Inter-behavior latency
o Duration: hoelang duurt bepaald gedrag
o Is makkelijk te meten en te analyseren
o Maar wat is de interpretatie? Wat is de betekenis?
o Jouw hele studie gaat over die tijd, dat moet dan wel een belangrijk, inhoudelijk en zinvol
concept zijn
• Beoordelingsschalen
o Meten de kwaliteit, intensiteit van gedrag
o Vaak schalen van 1 tot 10
→ Betrouwbaarheid is een heel belangrijk criterium
Soorten metingen - fysiologische maten
• Metingen in/aan het lichaam
o Processen in het lichaam koppelen aan psychologische processen
o Steeds vaker gebruikt in sociaalwetenschappelijk onderzoek
o Denk aan hartslag, bloedafname, warmte, afgifte transpiratie, etc.
▪ Harde maten…?
▪ Inzichten in processen...?
▪ Vaak in samenhang met meer gedragsmaten
• Voorbeelden fysiologische maten
o Speeksel afnemen bij kinderen/adolescenten om b.v. cortisol te onderzoeken
▪ Controle van de metingen
▪ Bewaren
▪ Instructie ouders… kind wil het niet
Soorten metingen - zelfrapportage
• Je laat iemand zelf iets vertellen over zijn gedrag
o Nuttig, maar het is wel belangrijk om altijd te beseffen dat daar een soort stap tussen zit,
dat jij als onderzoeker het niet zelf hebt gezien maar dat je het navraagt
▪ Er zit dus een stukje subjectiviteit in
• Belangrijke beslissingen
o Vragenlijst of interview
▪ Vragenlijst is in verhouding snel en goedkoop en anoniem voor de mensen
• Maar ook weinig ruimte om te checken of iemand de vraag begrijpt
• Minder gedetailleerde informatie door vragenlijst
• Sommige vragenlijsten zijn niet geschikt voor kinderen
▪ Interview gedetailleerder
o Soorten vragen
o Regels voor het maken van goede vragen
▪ Zorg dat de antwoordmodus past bij de vraag
▪ Doe geen ongegronde aannamen over de respondenten
▪ Wees specifiek en nauwkeurig. Zorg ervoor dat je vraag maar op één manier te
interpreteren is
▪ Gebruik zo eenvoudig mogelijke taal. Vermijd moeilijke woorden, jargon of
ingewikkelde zinnen
▪ De voorwaarde moet voorafgaan aan de hoofdzaak van een vraag
▪ Gebruik alleen enkelvoudige vragen