Week 11 SL Gezonde Voeding
Energiebehoefte berekenen:
WHO-Formule -> Voor volwassenen met BMI onder de 30 en voor mensen met een ziekte.
Harris & Benedict formule -> Voor gezonde volwassenen, volwassenen met ondergewicht
en volwassenen met overgewicht.
Schofield -> Wordt gebruikt voor kinderen.
Energieverbruik:
Basaalmetabolisme (BMR)
• Hoeveelheid energie die verbruikt wordt in totale rust, ook als je langere tijd niks hebt
gegeten.
• 50-65%
Thermogeen effect van voedsel (TEF)
• Hoeveelheid energie die nodig is om voedsel te verteren, absorberen en verwerken.
• 10%
Rustmetabolisme (REE)
• BMR + TEF
• 60-75%
Fysieke activiteiten (PA)
• Hoeveelheid energie die verbruikt wordt door beweging.
• 30-50%
Totale energieverbruik (TEE)
• BMR + TEF + PA
Cellen:
De basis van de cellen:
1. Cellen zijn de bouwstenen van alle planten, dieren en mensen.
2. Cellen zijn de kleinste functionerende eenheden van leven.
3. Cellen worden gevormd door deling van eerder bestaande cellen.
4. In elke cel wordt de homeotase gehandhaafd.
Organellen zijn structuren die zich in het cytosol bevinden en specifieke functies vervullen.
Sommige organellen zijn omgeven door een membraan, andere niet. Cellen zijn omgeven
door een waterige vloeistof die extracellulaire vloeistof heet. In de meeste weefsels wordt
deze vloeistof interstitium genoemd.
Organellen:
• Celkern, in de celkern ligt het genetische materiaal opgeslagen in de vorm van DNA,
hier gebeurt ook de transcriptie van het DNA. Processen in de cel worden vanuit hier
aangestuurd.
• Cytoskelet, eiwitten die tot kleine vezels zijn gegroepeerd. Het cytoskelet zorgt voor
stevigheid, steun en beweging van de cellulaire structuren, organellen en stoffen.
• Microvilli, uitsteeksel van de membraan die microfilamenten bevatten. Het microvilli
zorgt ervoor dat de absorptie van de cellulaire stoffen beter verloopt.
• Ribosomen, RNA + eiwit, vaste ribosomen zijn gebonden aan het kernmembraan en
losse ribosomen zijn verspreid over het cytoplasma. De ribosomen maken eiwitten.
• Lysosomen, vesikels (blaasjes) met spijsverteringsenzymen. De lysosomen komen
uit het golgi-apparaat en verwijderen de beschadigde organellen binnen de cel.
, • Golgi-apparaat zorgt voor vorming en opslag van stoffen, enzymen en hormonen.
De enzymen en hormonen worden verpakt in lysosomen en kunnen worden vervoert
naar de cel.
• Mitochondria, een dubbelmembraan met inwendige plooien. De mitochondria
produceert 95% van de benodigde ATP (energie) voor de cellen.
• Endoplasmatisch reticulum, het gladde deel maakt lipiden en steroidhormonen (bv
testoseron). Het ruwe deel bewerkt stoffen en zorgt ervoor dat eiwitten die bestemd
zijn voor buiten de cel richting het golgi-apparaat worden gestuurd.
• Celmembraan, bepaald welke stoffen in en uit de cel gaan en zorgt ervoor dat de
homeostase behouden wordt. Het celmembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden,
een vettige stof, die het membraan waterafstotend maakt. De staart van de
fosfolipiden dubbellaag is hydrofoob (waterafstotend) en de kop is hydrofiel (water
toelaatbaar), hierdoor is het celmembraan semi-permeabel.
Transport:
De cel zelf is selectief permeabel, dit houdt in dat de nodige stoffen naar binnen worden
gelaten en de onnodige stoffen buiten de cel blijven.
Actief transport kost de cel energie (ATP), omdat de stoffen van een lage concentratie
graad naar een hoge concentratie gaan.
Passief transport kost voor de cel geen energie zo kunnen belangrijke stoffen zoals
zuurstof en water makkelijk de cel betreden.
Passief transport kan door;
Diffusie -> stoffen verplaatsen zich van een plek met een hoge concentratie naar een plek
met een lage concentratie. Het concentratieverschil of cencentratiegradiënt wordt dan
opgeheven en er komt een gelijke verdeling.
Osmose -> osmose is de diffusie van water door een selectief permeabel membraan dat
vrijdoorlaatbaar is voor water, maar niet voor opgeloste deeltjes. Het water stroomt naar de
oplossing waar de meeste opgeloste deeltjes zijn, omdat de concentratie van water daar
lager is.
Gefaciliteerde diffusie kost voor de cel geen energie, de stoffen die onoplosbaar zijn in vet
binden zich aan een receptorplaats op het dragereiwit. De vorm van het eiwit veranderd dan
waardoor de molecuul het celmembraan kan betreden en vanaf daar naar het cytoplasma.
Net als bij diffusie verplaatsen de stoffen zich van een hoge naar een lage
concentratiegraad, maar de snelheid hiervan kan bij gefaciliteerde diffusie niet oneindig
toenemen omdat er een beperkt aantal dragereiwitten is.
Vesiculair transport kost de cel energie (ATP), omdat de stoffen worden verpakt in
membraanblaasjes en vervolgens kunnen ze de cel in of uit transporteren.
De blaasjes worden gemaakt door het celmembraan.
De cel in transporteren -> endocytose
De cel uit transporteren -> exocytose
, Hoe maakt je lichaam energie uit voedsel:
Je hebt energie nodig voor -> Spierbeweging, biochemische reacties en actief transport.
Energie aanmaken:
Je lichaam gebruikt koolhydraten, vetten en eiwitten als grondstoffen om ATP te maken,
maar hoe gaat dit precies?
Eerste proces -> Glucose wordt omgezet in pyruvate (pyrodruivenzuur) dit heet glycolyse en
vindt plaats in het cytoplasma (grondvloeistof van de cel).
De pyruvate wordt dan de mitochondria in getransporteerd en omgezet in de stof Acetyl
CoA. Dit proces levert 2 ATP op.
Tweede proces -> Vetten, koolhydraten en een deel van de eiwitten worden via Acetyl CoA
verder getransporteerd naar de citroenzuurcyclus (TCA). Daar wordt FAD(H2) en NADH
gemaakt. De TCA cyclus levert 2 ATP op.
De citroenzuurcyclus is een belangrijk metabool proces dat chemische energie genereert door
het kataboliseren (afbreken) van koolhydraten, vetten en eiwitten tot koolstofdioxide en water. De
citroenzuurcyclus draagt bij aan zowel de afbraak van organische moleculen (katabolisme) en bij
het aanmaken van moleculen (anabolisme). Het zijn de energierijke metabolieten (ATP, NADH
en FAD(H2)) die in de citroenzuurcyclus gevormd worden. De citroenzuurcyclus is ook belangrijk
als bron van aminozuurvoorlopers (acetyl-CoA).
Derde proces -> FAD(H2) en NADH gaan naar de elektronentransportketen (ETK). Daar
wordt het grootste deel ATP gemaakt (30 ATP), hier is zuurstof voor nodig!
De elektronentransportketen is een reeks van membraan-gebonden eiwitcomplexen die de
overdracht van elektronen katalyseren via diverse achtereenvolgende redoxreacties (reactie met
elektronen). Elektronen uit energierijke stoffen worden stapsgewijs doorgegeven, op basis van
oplopende elektronegativiteit. Tijdens dit doorgeven worden er protonen (H+-ionen) over het
membraan getransporteerd, hiermee kan energie worden gemaakt.
Het doel van een elektronentransportketen is het aanleggen van een gradiënt van protonen. De
energie die in dit gradiënt is opgeslagen, zal gebruikt worden om adenosinetrifosfaat (ATP) te
produceren door middel van het enzym ATP-synthase. Bij aerobe organismen eindigt de stroom
van elektronen met zuurstof (O2).
De elektronentransportketen bevindt zich in de binnenste membranen van mitochondriën. Binnen
mitochondriën worden voedingsstoffen verbrand (in de zogenaamde citroenzuurcyclus) en
daarbij ontstaat onder meer het energierijke molecuul NADH.
Co-enzymen -> Acetyl CoA heeft B1 nodig en in CoA zit B5.
FAD(H2) heeft B2 nodig en NADH heeft B3 nodig.
Vitaminen:
A -> Retionol
B1 -> Thiamine
B2 -> Riboflavine
B3 -> Niacine
B5 -> Pantotheenzuur
B6 -> Pyrodixine
B8 -> Biotine
B11 -> Foliumzuur
B12 -> Cobolamine
C -> Ascorbinezuur
D -> Cholecalciferol