Aantekeningen module 3.1
In het zenuwstelsel komen 2 soorten cellen voor:
1. Zenuwcellen (neuronen)
2. Steuncellen (gliacellen)
Neuronen (zenuwcellen)
Er bestaan 3 soorten neuronen:
- sensorische neuronen -> vangen signalen op van binnen en buiten het lichaam en dragen die over aan
andere neuronen in de hersenen of het ruggenmerg.
- motorische neuronen -> geven vanuit het zenuwstelsel prikkels door aan spiercellen, direct of via andere
neuronen.
- schakelcellen -> zijn de meeste van. Zij verzorgen de afstemming tussen allerlei lichaamsfuncties. Doordat
ze de verbinding vormen tussen sensorische en motorische cellen zorgen ze ook voor afstemming tussen
sensorische informatie en motoriek.
Gliacellen (steuncellen)
Gliacellen hebben een ondersteunende functie voor de werking van de neuronen. Ze kunnen een
isolatielaag vormen rondom zenuwvezels, zuurstof en voedingsstoffen uit capillairen doorvoeren naar de
neuronen en schadelijke stoffen uit het bloed tegenhouden.
De essentiële functie van een zenuwcel/ neuron is het ontvangen, geleiden en weer doorgeven van
prikkels.
Korte uitlopers = dendrieten
Lange uitlopers = axonen
Het cellichaam en alle korte uitlopers vormen samen het receptief deel, hier kan de cel prikkels ontvangen.
De axon is het conductief deel, hier wordt de prikkel doorgeleidt.
Einde axon is het transmissief deel, hier wordt de prikkel
overgegeven op een andere cel.
LET OP: Neuron = zenuwcel, neuriet = uitloper!!
Membraanpotentiaal: Het verschil in elektrische spanning
(potentiaal) tussen binnen en buiten de cel. Dit verschil berust op
het verschil in concentratie van Kalium en Natrium ionen binnen
en buiten de cel. De rustpotentiaal van de binnenkant van de
zenuwcel is -70mV.
De rustpotentiaal ontstaat onder invloed van 3 factoren:
- de concentraties van ionen binnen en buiten de cel
- de doorlaatbaarheid van de membraan voor ionen
- een ionenpomp die de concentratieverschillen voor ionen onderhoudt
BINNEN VEEL KALIUM
BUITEN VEEL NATRIUM
Een actiepotentiaal verloopt in 4 fasen:
1. Langzame depolarisatie
2. Snelle depolarisatie
3. Repolarisatie
4. Hyperpolarisatie
1. Langzame depolarisatie
Er heerst een rustmembraanpotentiaal van -70 mV. In deze fase wordt de potentiaal langzaam minder
,Aantekeningen module 3.1
negatief, doordat er natrium ionen de cel instromen waardoor de potentiaal langzaam klimt naar de
drempelwaarde (-55 mV).
2. Snelle depolarisatie
Als de drempelwaarde van -55mV is bereikt, raakt de depolarisatie in een stroomversnelling. De
natriumpermeabiliteit neemt toe door opening van spanningsafhankelijke kanalen. Door de instroom
van natrium wordt de binnenzijde positief (ompoling). Door de positieve lading binnen de cel zal de
natrium instroom afnemen. Hierdoor eindigt de stijging van de potentiaal, deze top ligt bij + 30 mV.
3. Repolarisatie
De spanningsafhankelijke kanalen voor natrium gaan dicht. Inmiddels zijn de spanningsafhankelijke
kanalen voor Kalium open. Hierdoor stroomt kalium de cel uit, waardoor de binnenzijde van de cel
sneller negatief wordt en zijn rustmembraanpotentiaal van -70 mV weer wordt bereikt.
4. Hyperpolarisatie
De spanningsafhankelijke kanalen voor kalium gaan langzaam dicht, die van natrium blijven gesloten.
Hierdoor blijft er wat kalium de cel uit stromen als de rustpotentiaal is bereikt. De potentiaal wordt nog
verder negatief, hyperpolarisatie.
Het opwekken van een actiepotentiaal heet excitatie.
Absolute refractaire periode: de tijd waarin de kanalen niet prikkelbaar zijn. Tijdens de depolarisatie en
repolarisatie zijn ze dus ongevoelig voor nieuwe prikkels. TIJDENS HYPERPOLARISATIE WEL, MAAR DAN
MOET PRIKKEL STERKER ZIJN DAN NORMAAL.
Continue geleiding = niet zo snel
Saltatoire geleiding = snel (myelineschede) -> cellen
van Schwann
Prikkeloverdracht tussen 2 cellen vindt plaats in een synaps. De synaps bevat blaasjes met neurotransmitter
stof. Als de actiepotentiaal de eindknop bereikt, dan wordt de membraan van het eindknopje getriggerd
om de blaasjes te legen in de synaptische spleet. De neurotransmitterstof kan dan de membraanpotentiaal
beïnvloeden. Als de membraanpotentiaal verhoogd wordt, dan bevordert het de prikkeloverdracht
(faciliterend/ depolariserend). Als de membraanpotentiaal verlaagd wordt, dan remt het de
prikkeloverdracht (inhiberend/ hyperpolariserend).
Ontstaan, voortgeleiden en overdragen van prikkels in een reflexboog:
1. Door rekking van de spierspoel ontstaat een elektrische prikkel in het uiteinde van de sensorische zenuw.
2. Door de prikkel ontstaat een actiepotentiaal. Deze wordt langs de zenuwvezel (axon) voortgeleid.
3. Als de actiepotentiaal het einde van de zenuwvezel bereikt, komen signaalstoffen (neurotransmitters) vrij
in de ruimte tussen de 2 cellen.
4. Door de signaalstoffen ontstaat in de volgende zenuwcel, een motorische zenuwcel, een elektrische
,Aantekeningen module 3.1
prikkel. En dus een nieuwe actiepotentiaal. Deze wordt weer langs de zenuwvezel (axon) voortgeleid.
5. Als de actiepotentiaal het einde van de zenuwvezel bereikt, komen signaalstoffen (neurotransmitters) vrij
in de ruimte tussen de zenuwcel en de spiercel.
6. Door de signaalstoffen ontstaat in de spiervezelmembraan een elektrische prikkel. Door de prikkel
ontstaat weer een nieuwe actiepotentiaal, die wordt langs de membraan voortgeleid en leidt tot een
contractie van de spiervezel.
Lokalisatie Neuropathie
Cellichaam in voorhorn neuron (perifere motorische Motore neuronopathie
stoornis)
Cellichaam in dorsale ganglion Sensore neuronopathie
Zenuwwortel Radiculopathie
Zenuwplexus Plexopathie
Eén perifere zenuw Mononeuropathie
Meerdere perifere zenuwen Multipele mononeuropathie
Vele/alle zenuwen (vooral distaal) Polyneuropathie
Sensibel axon Sensibele neuropathie
Motorisch axon Motorische neuropathie
Eindtakjes van het axon Dunnevezelneuropathie
Oorzaken van neuropathie zijn onder andere:
Voedingsdeficiëntie, intoxicaties, genetisch, infectie, auto-immuun.
Op basis van een EMG-onderzoek kan men onderscheid maken tussen axonale en demyeliniserende
neuropathie, dit is van belang voor het vinden van een oorzaak en therapie.
Axonaal: beschadiging/stoornis in functie in de uitlopers van de zenuwcel (minder gevoel).
Demyeliniserend: beschadiging/stoornis in functie van myelineschede (minder gevoel en kracht).
Afferent neuron Efferent neuron
- Sensibiliteitsverlies (-) - Krachtsverlies (-)
- Hyporeflexie/ areflexie (-) - Atrofie (-)
- Pijn, tintelingen (+) - Fasciculaties, krampen (+)
- Bewegingsonrust (+)
Amyotrofische laterale sclerose (ALS) is een zenuwaandoening. Het perifere motorische neuron in de
voorhorn is aangedaan en ook het centrale motorische neuron doet mee. De symptomen zijn
krachtsverlies, atrofie, fasciculatie, krampen, hoge reflexen en afwijkende voetzoolreflexen.
De ziekte van Guillain-Barré is meestal een demyeliniserende aandoening van zenuwwortels en zenuwen
(polyneuropathie). Er is sprake van een ontstekingsreactie van de myelineschedes. Er kan snelle
achteruitgang van kracht plaatsvinden, maar de prognose is uiteindelijk meestal wel gunstig. 25% van de
patiënten komt op de IC en heeft beademing nodig.
Zenuwvezel (axon) Zenuwschede (endoneurium) Genezing
Neuropraxie Intact Intact Spontaan (min/dagen)
Axonotmesis Verbroken Intact Spontaan (1mm/dag)
Neurotmesis Verbroken Verbroken Operatief
Radiculopathie:
WAT? Compressie van een of meerdere spinale zenuwen
WAAROM? Wervelfractuur, spondylolisthesis, ontsteking, tumor, hernia nuclei pulposis.
- Hernia nuclei pulposis: verzwakking van annulus fibrosis als gevolg van daling van het vochtgehalte of
elasticiteit van de discus of slechte doorbloeding.
SYMPTOMEN? Schietende pijn in het verloop van de zenuw, kracht afname Kennspieren, verlaagde reflex.
, Aantekeningen module 3.1
6 4
7
2
8 1 9
5
13 3 12
1. Substantia grisea
2. Substantia alba
11 3. Cornu anterius
10 4. Cornu posterius
5. Radix ventralis
11 6. Radix dorsalis
7. Ganglion spinalis
8. Foramen
10 intervertebralis
9. Nervus spinalis
10.Ramus ventralis
11.Ramus dorsalis
12.Interneuron
13.⍺-motorneuron
Perifere zenuw:
WAT? Compressie van een perifere zenuw
WAAROM? Glas/brand/steekwond, tumor, druk.
SYMPTOMEN? Kracht afname, gevoel afname, functie afname.
Een klauwhand is het gevolg van uitval van intrinsieke handspieren bij laesie van n. ulnaris!
Een dropping hand is het gevolg van uitval aan radiale zijde door n. radialis!
Indeling van het zenuwstelsel:
Centrale zenuwstelsel = hersenen en ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel = sensorisch en motorisch.
Afferent = Zenuwen die prikkels geleiden naar CZS toe.
Efferent = Zenuwen die prikkels geleiden van CZS af.
Animaal = bewust, bewegingen van spieren.
Autonoom/vegetatief = onbewust, aansturing organen/ademhaling.
Orthosympatisch: stuurt lichaam aan als er activiteit van het lichaam wordt verwacht (verweidt
bloedvaten/ hartslag).
Parasympatisch: stuurt lichaam aan als lichaam moet herstellen.