2.7C Orthopedagogiek
26-04-2022
Probleem 1. Stoorn-IS?
LD1: Is er een verschil tussen temperament en persoonlijkheid?
Prins & Braet. (2014). H5 - Temperament en persoonlijkheid
Temperament verwijst naar eigenschappen die vroeg in de ontwikkeling observeerbaar zijn
en een sterke genetische of neurobiologische basis hebben. Persoonlijkheid heeft juist een
minder sterke genetische basis en komt pas later in de ontwikkeling tot uiting.
Thomas en Chess zagen persoonlijkheidsontwikkeling als het resultaat van de interactie
tussen het temperament en de omgeving. Zij observeerden drie verschillende
persoonlijkheidseigenschappen bij kinderen:
- Gemakkelijke kind: vaak positief, regelmatige biologische functies, lage tot matige
responsintensiteit, goede aanpassing, raakt niet van streek in nieuwe situaties;
- Traag-op-gang-komende-kind: vaak negatief, laag activiteitsniveau, lage
responsintensiteit, is geneigd zich terug te trekken in nieuwe situaties;
- Moeilijke kind: negatieve stemming, onregelmatige biologische functies, hevige
reacties, geringe aanpassing, is geneigd zich terug te trekken in nieuwe situaties.
-> De invloed van temperament op gedrags- en emotionele problemen tijdens de kindertijd.
De omgeving heeft dus een invloed op de persoonlijkheid van een individu -> de omgeving
maakt wie men is. Het microsysteem (Bronfenbrenner) heeft de grootste invloed hierop.
Doordat de omgeving invloed heeft op het kind, kunnen kinderen met problemen dus ook
door aanpassingen in de omgeving geholpen worden.
De onderliggende structuur van de persoonlijkheidstrekken bestaat uit de Big Five of het
Vijf-Factorenmodel (VFM). Elke factor heeft hierbij twee polen:
- Extraversie (E): sociaal, assertief, dominant, energiek en optimistisch zijn of een
voorkeur voor solitaire activiteiten, anderen volgen en introvert zijn;
- Altruïsme (A): de kwaliteit van de sociale interactie -> warm, vriendelijk, empathisch,
altruïstisch of koud, egocentrisch, antagonistisch;
- Consciëntieusheid (C): de positie op werkgerelateerde trekken en zelfdiscipline ->
ordelijk, ambitieus, betrouwbaar of wanordelijk, nonchalant, onbetrouwbaar;
- Neuroticisme (N): individuele verschillen in (sociale) angst, ergernis, kwetsbaarheid
en negatieve emotionaliteit;
- Openheid voor ervaringen (O): creatief zijn, problemen en situaties met een open
geest benaderen of minder fantasierijk zijn en nuchter zijn.
-> Persoonlijkheidstrekken zijn een mengvorm van deze vijf basisdimensies. De vijf dimensies
zijn valide en betrouwbaar om verschillen in persoonlijkheid bij kinderen te beschrijven.
McCrae et al. (2000) bekritiseerden het onderscheid tussen temperament en
persoonlijkheid, omdat er sterke verbanden zijn tussen deze domeinen. Ze stellen dat de
bepalende karakteristieken voor temperament ook bepalend zijn voor de persoonlijkheid.
Pauw & Mervielde. (2010). Temperament, Personality and Developmental Psychopathology
Men stelt dat individuele verschillen tussen kinderen ontstaan door temperament -> bestaat
uit een aantal componenten: (1) manifesteert zich vanaf de kindertijd, (2) sterke genetische
of neurobiologische basis en (3) relatieve stabiliteit over de tijd.
1
,2.7C Orthopedagogiek
Er zijn drie theoretische manieren om temperament te bepalen:
(1) Gedragsstijlenmodel van Thomas en Chess
Thomas en Chess onderzochten de ‘primaire reactiepatronen’ van kinderen. Zij zagen
temperament als de ‘hoe’ van het gedrag in plaats van de inhoud of de motivatie van het
gedrag. Deze theorie benadrukt dat wederzijdse interacties tussen een kind en de omgeving
veel invloed uitoefenen op de aanpassing van een kind. Thomas en Chess vonden negen
dimensies die significant zouden zijn voor de psychologische ontwikkeling van kinderen.
Er is sprake van een goodness-of-fit model -> ouders moeten hun ouderschap aanpassen aan
het temperament van het kind om een gezonde psychosociale ontwikkeling te stimuleren.
Ook ontwikkelden ze de term ‘moeilijk temperament’ -> gedragsvormen die uitdagend zijn
voor verzorgers. Dit maakt kinderen kwetsbaar voor het ontwikkelen van probleemgedrag,
zonder de omgevingsinvloeden mee te nemen.
Factoranalyses steunen de negen dimensies van gedrag van Thomas en Chess niet, maar
stellen een model van vier componenten voor. Daarnaast zou dit model de rol van de
emotionele en motivationele componenten van temperament onderwaarderen en is het
moeilijk om de stijlcomponenten en de motivatie/inhoud van gedrag te onderscheiden.
(2) Criteriale benadering van Buss en Plomin
Buss en Plomin hebben het model van Thomas en Chess aangepast door temperament te
zien als een voorloper van de ontwikkeling van de volwassen persoonlijkheid. Ze stelden dat
een eigenschap alleen als temperament kan worden beschouwd als aan vijf criteria kan
worden voldaan.
Op basis van deze vijf criteria stelden Buss en Plomin vier dimensies van temperament op:
- Emotionaliteit: de intensiteit van emotie;
- Activiteit: aanwezigheid van motorische activiteit;
- Sociabiliteit: dichtheid bij anderen;
- Impulsiviteit: snelheid of inhibitie -> is later uit het model gehaald.
(3) Psychobiologische benadering van Rothbart
Rothbart ziet temperament als individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulering.
Reactiviteit wordt gezien als de fysiologische stimulatie van neurale systemen. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen emotionaliteit, de neiging om emoties te ervaren en uit te
drukken, en activiteit. Zelfregulering gaat over processen die invloed hebben op het
vermogen om gedrag te remmen.
De structuur van temperament wordt bepaald door drie dimensies:
- Surgency (reactiviteit): sociale oriëntatie -> positieve aanpassing, veel genot, lachen,
veel activiteit, impulsiviteit en weinig verlegenheid;
- Negatief affect (reactiviteit): neiging om negatieve emoties te ervaren -> ongemak,
angst, woede, frustratie, verdriet, weinig sociale oriëntatie;
- Effortful control: wordt gemeten aan de hand van karakteristieken van remmende
controle en focussen op aandacht, maar omvat ook perceptuele gevoeligheid.
2
,2.7C Orthopedagogiek
Mervielde en Asendorpf stelden dat er op zijn minst vier dimensies nodig zijn om de inhoud
van de bovenstaande modellen samen te vatten: emotionaliteit, extraversie, activiteit en
doorzetten.Deze vier dimensies van temperament vertonen duidelijke overeenkomsten met
het Five Factor model.
De afgelopen jaren is er
twijfel over het klassieke
beeld dat temperament
de biologische basis vormt
van persoonlijkheid.
Het klassieke beeld heeft zes punten van kritiek gekregen. Deze kritiek toont aan dat
persoonlijkheid en temperament meer op elkaar lijken dan klassiek werd verondersteld:
- Onderdelen van het Five Factor model komen al van jongs af aan voor ->
persoonlijkheid zou ook een biologische basis hebben omdat dit vroeg aanwezig is;
- Temperamentsmodellen en persoonlijkheidsmodellen hebben veel
gemeenschappelijke kenmerken;
- Bijna alle persoonlijkheidskenmerken worden beïnvloed door genetica;
- Individuele verschillen in persoonlijkheidskenmerken zijn ook bij dieren vastgesteld;
- Temperamentskenmerken kunnen ook beïnvloed worden door de omgeving;
- Niet alle onderdelen van temperament kunnen al vroeg in de kindertijd worden
gemeten, sommige aspecten ontwikkelen zich pas later.
Shiner & Caspi. (2003). Personality differences in childhood and adolescence
Individuele verschillen in de kindertijd en adolescentie worden vaak beschreven als
kenmerken van het temperament of kenmerken van de persoonlijkheid. Persoonlijkheid
verwijst meer naar de neiging van mensen om zich op een bepaalde consistente manier te
gedragen, te denken en te voelen.
Shiner stelt een taxonomie voor
die individuele verschillen in
persoonlijkheid verklaart -> bij elk
kenmerk worden lagere-orde kernmerken beschreven die hier een onderdeel van zijn.
Antwoord leerdoel: De persoonlijkheid van een individu wordt later ontwikkeld. Het
temperament is juist erfelijk en vormt de basis van de persoonlijkheid. De persoonlijkheid
wordt gevormd door het temperament en de omgeving. Tegenwoordig is men er steeds
meer van overtuigd dat persoonlijkheid en temperament meer op elkaar lijken.
LD2: Wanneer is er sprake van een (ab)normale persoonlijkheid
en wanneer is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis?
Bij een abnormale persoonlijkheid is er sprake van een afwijking van het gemiddelde op de
vijf dimensies van de normale persoonlijkheid, de Big Five. Het verschil tussen een normale
en abnormale persoonlijkheid is dus kwantitatief.
Bij een gestoorde persoonlijkheid zijn er substantiële beperkingen in het functioneren op
het gebied van het ‘zelf’ (identiteit) en het gebied van relaties (empathie). Een gestoorde
persoonlijkheid is dus kwalitatief anders dan een normale persoonlijkheid.
3
, 2.7C Orthopedagogiek
Een persoonlijkheidsstoornis is een psychische aandoening waarbij het dagelijks
functioneren ernstig wordt verstoord door beperkingen in het functioneren van de
persoonlijkheid én door aanwezigheid van pathologische persoonlijkheidskernmerken. De
beperkingen hebben betrekking op twee gebieden: (1) individuele problemen en (2)
problemen in het intermenselijk functioneren.
In de DSM-V worden 11 verschillende persoonlijkheidsstoornissen beschreven. Ongeveer
11% van de minderjarigen heeft ten minste één persoonlijkheidsstoornis, in klinische
populaties ligt deze prevalentie op 40%. De borderline persoonlijkheidsstoornis heeft de
hoogste prevalentie, ongeveer 20% in een klinische populatie van jongeren.
Mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben instabiele relaties met
anderen en een instabiel zelfbeeld. Ze ervaren stemmingswisselingen en zijn impulsief. Deze
problemen moeten beginnen op jongvolwassen leeftijd en aanwezig zijn in verschillende
contexten. Er moet sprake zijn van een patroon van instabiliteit van intermenselijke relaties,
het zelfbeeld en van duidelijke impulsiviteit.
Mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis vormen een heterogene groep. De vier
probleemgebieden bij een borderline persoonlijkheidsstoornis zijn:
1. Affectregulatie: sterk wisselende en snel opeenvolgende stemmingen en emoties;
2. Intermenselijke relaties: instabiele en intense relaties, met perioden waarin ze de
ander idealiseren of juist kleineren -> deze overgang kan heel plotseling zijn. Mensen
met borderline zijn bang om in de steek gelaten te worden;
3. Impulsbeheersing: sterk impulsief gedrag op meerdere terreinen -> risicovol seksueel
gedrag, overmatig alcohol en drugsgebruik, financieel impulsief;
4. Cognitieve stoornissen: paranoïde ervaringen, hallucinaties en dissociatieve klachten
-> stressvolle situaties.
Jongens met borderline vertonen meer externaliserend gedrag, terwijl meisjes met
borderline meer internaliserend gedrag vertonen.
Jongeren met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben hoger scores op de
persoonlijkheidsdimensie neuroticisme en lage scores op de persoonlijkheidsdimensie
altruïsme -> ze zijn emotioneel instabiel en moeilijk in staat om de belangen van anderen
boven hun eigen belangen te stellen.
Antwoord leerdoel: Bij een persoonlijkheidsstoornis wordt er de ‘stempel’ van een stoornis
op een individu geplakt -> stoornis wordt geclassificeerd. Een gestoorde persoonlijkheid is
pas een stoornis als dit gediagnosticeerd is.
LD3: Wat is de relatie tussen persoonlijkheid en
psychopathologie?
Pauw & Mervielde. (2010). Temperament, Personality and Developmental Psychopathology
Psychopathologie wordt verdeeld in internaliserend en externaliserend gedrag.
Internaliserend gedrag wordt voorspeld door het kenmerk neuroticisme en is negatief
geassocieerd met consciëntieusheid. Extraversie zorgt voor differentiatie tussen
4