Economics of the Dutch Health Care System
Lecture 1
Voor de middeleeuwen was er geen behoefte tot een zorgstelsel, toen deze
behoefte wel ontstond, was er geen vraag geen koopkracht.
Toen er wel koopkracht was, werd er veel aan kwakzalverij gedaan; het verkopen
van middelen zonder functie, als middelen die wel een functie hebben.
Het ontstaan van het zorgstelsel, kan gezien worden als het gevecht tegen de
kwakzalverij, vroeger, maar ook hedendaags, als doctoren een patiënt een middel
geven dat nog niet bewezen effectief is.
Vanaf 1800 kwam er regulering op het zorgstelsel, eed van Hippocrates.
1870-1941 ontstaan effectieve behandelingen, bijvoorbeeld penicilline.
Sinds de effectieve behandelingen ontstonden, kwamen er andere problemen, zoals
dat ‘landlopers’ geen verzekering hadden en geen toegang hadden tot deze
behandelingen Wens tot universele dekking, deze kregen we in 1941 (bezet door
Duitsland), een verplicht ziekenfonds onder loongrens (ziekenfondsenbesluit).
Tussen 1970-2010 was er een kostenexplosie, de zorg werd voor iedereen
toegankelijk, steeds meer behandelingen en steeds betere behandelingen.
De hoeveelheid geld dat besteed kon worden werd groter, net zoals de hoeveelheid
geld dat werd besteed aan de zorg De taart zelf werd groter, net zoals het stuk
voor de zorg.
Radiologie, kijkoperaties en nieuwe behandelingen zorgden ervoor dat we meer geld
uitgaven aan de zorg.
Een groot deel van de zorg wordt uitgegeven aan mensen die niet meer productief
zijn, dit zorgt ervoor dat zorg uitgaven niet als investeringsgoed gezien kan worden.
Gezondheidszorg kan de economie stimuleren door banen aan te bieden, maar ook
remmen, bijvoorbeeld in Detroit waar de kosten van de gezondheidszorg hoger
waren dan de kosten van het staal.
Er wordt minder geld uitgegeven aan sociale zekerheid en onderwijs, maar meer aan
collectieve zorg. Behalve na de economische crisis van 1982, waar meer geld naar
sociale zekerheid moest, door de grote werkeloosheid.
Een land geeft uit aan de gezondheidszorg wat het kan missen, dat bepaalt de
zorguitgaven, niet de vraag naar zorg.
Opties tot kostenbeheersing:
1. Zorgvraag bij de patiënt remmen: eigen risico, eigen bijdrage, pakketverkleining
maar zorgmijding is reëel risico,
2. Zorgaanbod budgetteren: regio budgetten, vaste budgetten per instelling
3. Tarieven maximaliseren: prijsplafonds
4. Meer vrije concurrentie: minder regulering van competitie
5. HMO-netwerken met voorkeursaanbieders: selectie samenwerking van
verzekeraars en ziekenhuizen
Bezuinigen op de zorg is lastig, want gaan de uitgaven wel omhoog (in euro’s of
koopkracht?), in vergelijking tot andere publieke uitgaven steekt VWS een
‘middelvinger’ op naar andere sectoren, ook is er meer zorg geleverd, want met
evenveel handen aan het bed, zou het volume ook gestegen zijn.
, Een gezond persoon van vijftig is goedkoper dan een ongezond persoon van vijftig,
maar de gezonde persoon van vijftig zal ouder worden en moeten behandeld voor
ouderdomsziektes, wat duurder is.
Lecture 2: Het Curatieve zorgstelsel
Zorgverzekeringswet (cure), wet langdurige zorg (24 uurs zorg), wet maatschappelijk
ondersteuning en de jeugdwet (jeugd GGZ).
Doelen zorgstelsel:
1. Kwaliteit: gezondheid, goede ervaringen.
2. Toegankelijkheid: irrelevante verschillen mogen er niet toe doen; inkomen, regio,
ras, opleiding etc.
3. Betaalbaarheid: zorg moet ‘betaalbaar’ (voor de overheid, in samenhang met
andere sectoren) en zo toegankelijk mogelijk blijven.
De verantwoordelijkheid van het stelsel wordt gedelegeerd aan bijvoorbeeld een
ziekhuisdirecteur, die de toelatingsovereenkomst met de dokter kan stoppen.
Alhoewel, de dokters samen in een MSB ook de verantwoordelijkheid kunnen
waarborgen.
Zorg was voor 1918 een ‘vrije markt’, in de zorg faalt de markt door:
1. Onzekerheid en informatie asymmetrie
2. Uitschakeling van het prijsmechanisme hierdoor wordt zorg gebruikt die eerst
niet gebruikt zo worden.
3. Aanbieders met verschillende petten
4. Aanbod geïnduceerde vraag het opwekken van vraag.
5. Heterogeniteit van het product ondanks dat alle tandartsen hetzelfde product
bieden, zien mensen toch heterogeniteit in de producten.
6. Moral hazard de keuze wordt veranderd doordat je niet het volledige bedrag
voor een behandeling.
7. Kosten voor baten in de meeste markten is er een directe beloning na afstaan
kosten, in de zorg niet, na betaling zijn er soms lasten.
8. Externe effecten andere mensen rondom de patiënt die ook belangen
hebben.
9. Solidariteit naarmate de afstand (fysiek en mentaal) tot de persoon afneemt,
neemt de solidariteit ook af.
10. Ethische vraagstukken euthanasie, abortus
Zorgverleners worden geprikkeld in beide richtingen, meer behandeling tegen
beloning of minder behandelingen tegen beloning.
Curatieve zorg voor de stelselwijziging 2006:
1. Traditie van privaat initiatief: ziekenhuizen, verpleeghuizen waren privaat bezit;
medische specialisten en algemene behandelaars vooral private ondernemers.
2. Mixed publiek/ private verzekering: 60% sociale verzekering (onder gemiddeld
inkomensniveau), 30% private verzekering (geen overheidsbemoeienis), 10%
ambtenaren, ouderen, etc.
3. Groeiende overheidsbemoeienis (vanaf ±1980): hoofddoelkostenbeheersing,
gedetailleerde prijs regulatie, budgettering; nationale en regionale planning en
licenties.
Overheid kan ingrijpen door de markt (deels) te reguleren. Motief overheid:
marktfalen en macro-economische kostenoverwegingen.
, Ook overheidsingrijpen leidt niet altijd tot optimale uitkomst: overheidsfalen,
beperkingen politieke proces, asymmetrische informatie, beperkte controle op
bureaucratie, beperkte controle op.
Het systeem waarin de verzekeraar al het geld vergoed aan de patiënt, zorgt ervoor
dat de prijzen erg hoog worden. Amerika en Canada hebben hetzelfde volume zorg,
maar de totale kosten liggen hoger.
Doordat de zorginkoper en de verzekeraar gekoppeld zijn, krijgen de artsen minder
betaald, maar is het goedkoper voor de normale burgers.
Doorsnee/nominale premie: premie niet gebaseerd op risico’s.
Pakketregulering: bepaalde zorg moet worden gedekt.
Zorgplicht: moet in de buurt zijn, toegankelijk, redelijke tijd (wachtlijsten), gepaste
zorg.
Om ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars niet failliet gingen, kregen ze een
risicoverevening, gebaseerd op leeftijd, geslacht en eerdere ziektes. De
risicoverevening is een compensatie vanuit de overheid naar de verzekeraar.
Streng protestanten komen onder de verzekeringsplicht uit, zij vallen onder de
categorie geloofsbezwaarden. Deze mensen betalen wel een solidariteitspremie, ze
betalen geen verzekering, maar hun geld komt wel terecht in de pot van solidariteit.
Lecture 3: Langdurige zorg
Long-term care is a range of services for people who are dependent on help with
basic activities of daily living (ADL) over an extended period. These long-term care
needs are due to long-standing chronic conditions causing physical or mental
disability. Such activities include bathing, dressing, eating, getting in and out of bed
or chair, moving around, and using the bathroom. (OECD)
Als het gevaarlijk is voor de person zelf of voor de omgeving, kan een persoon in een
verpleeghuis geplaatst worden, tot die tijd zal monitoring voldoende zijn.
Curatieve zorg: gericht op gezondheidsverbetering, (meestal) kortdurend, toeval
speelt (meestal) een grote rol tussen jaren, toeval speelt een kleinere rol over een
leven, aanbieders medisch specialist/huisarts/revalidatiearts/tandarts/fysio,
veelal heel technisch en hoogopgeleide zorgaanbieders.
Langdurige zorg: niet gericht op gezondheidsverbetering; wel kwaliteit van leven,
(meestal) langdurig, toeval speelt een kleine rol tussen jaren, toeval speelt een
grotere rol over een leven, aanbieders intramurale zorg (verpleeghuis), specialist
ouderengeneeskunde, thuiszorg, gehandicaptenzorg, mantelzorgers, meestal minder
technisch, minder geschoolde zorgaanbieders. Wet van Baumol meer van
toepassing.
Wet van Baumol langdurige zorg is arbeidsintensief, maar doordat de
productiviteitsontwikkeling in LTC-sector minder toeneemt dan in andere sectoren,
word de sector minder aantrekkelijk. Om de sector aantrekkelijk te houden, neemt
salarisontwikkeling kunstmatig toe, kostenontwikkeling LTC neemt relatief ook meer
toe.
Nederland geeft 4,3% uit aan langdurige zorg, het meeste van alle landen.
(Gemiddeld 1,7%)
Nederland geeft wel veel uit aan ouderen zorg, maar heeft in verhouding tot andere
landen, een klein gedeelte ouderen.
Doordat er in 1968 emancipatie was, hoefden vrouwen hun carrière niet meer op te
geven, om voor hun ouders te gaan zorgen. In Nederland hoefde dat niet meer door