Hoorcollege 1 - Inleiding Middeleeuwen (H1)
Stereotypes
Negatieve stereotypes: smerige straten, domme mensen en geen centraal gezag
Maar, ook positieve stereotypes zoals GOT-achtige series
Langetermijn veranderingen middeleeuwen
- Van massaslavernij naar een samenleving met (grotendeels) vrije mensen die voor
zichzelf of andere kunnen werken en daar tegenover salaris of iets anders krijgen.
- Van polytheisme (= meerdere godsdiensten) naar monotheisme (= één godsdienst)
- Van de hegemonie van het Romeinse rijk naar een pluraliteit van verschillende
(kleinere) staten/regio’s die niet centraal georganiseerd worden.
- Opwarming van de aarde = in de 10e eeuw steeg de temperatuur, wat misschien het
startschot was voor Europa om te ontwikkelen. Na deze eeuwen daalde de
temperatuur weer, om na de industrialisatie pas weer omhoog te schieten.
- De middeleeuwen gaat vooral over Europa. Andere delen van de wereld, zoals
China, het Mongoolse rijk en Afrika, waren veelal geïsoleerd van de rest van de
wereld.
Deel 1 - Migratie en lokalisering
Opzet
- Migratie/’volksverhuizingen’ = Romeinen en barbaren; migratiegolven 4e-6e eeuw
- Lokalisering = er ontstaat lokalisering of involutie ipv fragmentatie. Hierdoor ontstaat
ook politieke, administratieve en economische heroriëntatie.
‘Barbaarse’ groepen = niet-Grieken en niet-Romeinen; mensen die een brabbeltaal
spreken en buiten de grenzen van het Romeinse rijk wonen.
- Variatie in etniciteit, religie, taal en cultuur (Germanen, Kelten, Slaven, etc.)
- Deze groepen gebruikte geen schrift en beeldvorming, in tegenstelling tot de Grieken
en Romeinen
- Duidelijke ‘identiteitsmarkeringen’ (zoals Sueben-knotje in gevonden schedels), maar
welke? Duidt het een stam, leeftijd of iets anders aan?
- Flexibele samenstelling = groepen vormen rond succesvolle leiders en families. Ze
desintegreren ook geregeld
- Flexibele identiteiten = (vermeende) etniciteit, tradities en familiebanden als
manieren om een groepsidentiteit uit te dragen
Migratiegolven 4e-6e eeuw in Romeinse rijk
- Gebeurde met en zonder Romeinse instemming
- Sedentaire (= gewend om zich vast te vestigen) en nomadische (= rondtrekkend,
zoals Hunnen) samenlevingen migreerden in het Romeinse rijk, omdat in het rijk veel
perspectief was
- Grote migratiegolven en geleidelijke migratie en acculturatie
- Drie grote golven:
1. Laat 4e eeuw = Hunnen, Visigoten, Ostrogoten,
Vandalen, Alanen, Sueben en Bourgondiërs (blz. 6 en 7
SV)
, 2. Midden 5e eeuw = Alemannen, Franken, Beieren, Angelen, Saksen
3. Midden 6e eeuw = Avaren, Lombarden
Lokalisering/involutie (blz. 6 SV)= overheid had weinig grip, de macht van lokale besturen
groeide. Een politiek en economisch proces dat de schaal van de transregionale relaties
tussen de provincies van het voormalige Romeinse rijk inperkte.
Aantal centrale ontwikkelingen:
- Verschuiving van politieke/administratieve centra van o.a. Rome/Ravenna naar
bisschopssteden, landgoederen en kloosters
Bisschoppen zijn een elitegroep die veel bestuurlijke functies bekleden.
- Platteland belangrijker t.o.v. stad = landbezit wordt belangrijke basis van macht en
rijkdom elites
Bij landbezit en landexploitatie kwamen slaven, horigen (serfs) en vrije boeren op.
Kloosters hadden bijvoorbeeld bij uitstek veel landerijen, wat hun macht en rijkdom
impliceert.
- Persoonlijke loyaliteitsbanden cruciaal voor bestuur koninkrijken. Door al deze
persoonlijke banden kwam er een beperking op de reikwijdte van het koningschap
- Verschuivende handelsstromen = er ontstaan rond de Noordzee duidelijke
handelssteden- en stromen (bijv. Dorestad, Mainz, Hamburg, London, York)
De val van het (West)-Romeinse rijk:
Er is niet specifiek een reden te noemen, het is een samenloop van omstandigheden:
- Politieke, militaire, sociaaleconomische problemen werden het rijk te veel;
- Westerse keizers waren minder bekwaam dan de oosterse en konden niet met de
barbaarse invallen omgaan
- Rijke grootgrondbezitters trokken zich terug door hoge belastingen en dalende
inkomsten. Hun antwoord was in zelfinteresse en niet in dat van de staat.
Het Oosterse Romeinse rijk bleef succesvol voortbestaan. Het Westerse deel had nog
steeds veel invloed van hoe Europa geregeerd werd, en veel aspecten van het Romeinse
rijk werden overgenomen.
Belangrijkste verschillen oost en west = in het westen stond de kerk van politiek losser van
elkaar, ze moesten rekening houden met vorsten en koningen (oosten had 1 keizer).
Cultureel groeide Oost en West uit elkaar omdat het Westen Latijns was en het Oosten
Grieks.
Conclusies
Continuïteiten
- Drie culturele ‘erfenissen’ uit de Late Oudheid = Grieks-Romeins,
niet-Romeins/’barbaars’ en Christelijk
- Romeinse infrastructuur = steden, landgoederen, diocesen/bisdommen
Veranderingen
- Het Romeinse Rijk viel door invallen van Barbaren
- Lokalisering/involutie
- Belang platteland en krimp steden
- Veranderende machtsstructuur = land en loyaliteit
- Veranderende economie en handelsstromen
, Hoorcollege 2 - Missie en bekering: vroeg christendom (H2)
Ca. 500-700
Vroege Middeleeuwen
Mengpot van culturele tradities (continuïteit):
- Grieks-Romeins (HC1)
- ‘Barbaars’ (HC1)
- Christelijk (HC2)
‘Erfgenamen’ van het Romeinse rijk ontstaan:
- Westers Christendom
- Byzantijns Christendom
- Islamitische wereld
Vroeg Christendom (punten van het college)
1. Begon als mysteriecultus en Joodse hervorming in Judea
2. Verspreiding christendom in Romeinse en post-Romeinse context
3. Bekeringen en missionering
4. Eenheid en verdeeldheid
5. Christenen en heidenen
6. Regionale diversiteit
Deel 1 - Mysterieculten = geheime cultus met kennis van en band met het bovennatuurlijke.
Deze bovennatuurlijke konden goden zijn, bijv. Isis (Egypte) of Mithra (Perzië). Deze culten
beloofde een persoonlijke band met het ‘bovennatuurlijke’, waardoor ze populair waren
- Exclusiviteit en inclusiviteit
- Initiatierituelen
- Vrijwilligheid
Christendom
- Romeins Judea (63 vC - 135 nC)
- Jezus van Nazareth (5/4 vC - 30 nC)
- 12 Apostelen (volgelingen/verspreiders van Jezus)
- Evangeliën (= de ‘goede boodschap’ die door Jezus
is verkondigd)
- Begon als een Joodse sekte
Paulus
- Apostel van Jezus (ca. 5-64/67 nC)
- Preken en reizen om het christendom te verspreiden (reisde rond Israël, Turkije,
Griekenland en Italië. Vooral Middellandse kustplaatsen)
- Joden en niet-Joden waren welkom bij het christendom
- Paulus was een van de vroegste christelijke schrijvers. Hij schreef veel brieven
(epistles), waarvan veel in het Nieuwe Testament terecht kwamen
*Bekeerlingen en succesfactoren christendom
- Populariteit mysterieculten
- Centraliteit ‘gewone’ mensen (= Jezus was eerst ook een normale gast)
, - Toegankelijkheid en participatie (= Joden, niet-Joden, elites en niet-elites waren
welkom)
- Romeinse infrastructuur (= versimpelde reizen en dus verspreiding)
Deel 2 - Christendom in Romeinse en post-Romeinse wereld
Het christendom nam structuren van de Romeinse wereld over waardoor het zich (in het
Romeinse rijk) snel kon verspreiden. Deze structuren bleven in latere periodes ook in het
christendom van kracht (ook al viel het Romeinse rijk):
- Eind 3e/begin 4e eeuw acceptatie van christendom in Romeinse rijk
- Diocesen/parochies = kleinste geografische eenheid in het kerkelijk systeem dat
geleid wordt door een bisschop (administratieve organisaties/gebieden voor
christendom), hielpen bij verspreiding omdat ze dit van Romeinen overnamen
- Bisschoppen = nemen belangrijke bestuurlijke rol in christelijke wereld in
- Latijn blijft de voertaal
Het christendom ging zich ook verspreiden in Noord-Europese gebieden waar het Romeinse
rijk nooit kwam. De bovengenoemde Romeinse structuren werden hier wel toegepast.
Deel 3 - Bekering door vorsten
- Clovis (r. 482-511) en de Merovingische Franken. Clovis is een ‘barbaar’ die de
Romeinse structuren gebruikt om het christendom in te passen en zijn macht uit te
breiden en koning van de Franken wordt. Deze manier gebruikte onderstaande
vorsten ook.
- Reccared I (r. 586-601) en de Visigoten
- Aethelbert (r. 589-616) en het Angelsaksische koninkrijk Kent (Engeland)
Missioneringen (= christelijke zendaar/zending, missionarisen, die gebieden kerstenen)
- 5e eeuw = Patrick, ‘apostel van de Ieren’
- 595 = Augustinus van Canterbury, ‘apostel van de Engelsen’ (blz. 8 SV)
- 690 = Willibrord, ‘apostel van de Friezen’
- 716, 754 = Bonifatius, ‘apostel van de Duitsers’
Er is financiële en politieke steun nodig voor een missionering, waardoor politici en rijke
mensen ten grondslag lagen aan de verspreiding van het christendom.
Deel 4 - Religieuze verscheidenheid
Christendom en ketterij
Bestaat uit twee stromingen = Latijns/Katholiek en Byzantijns/Orthodox. Hieronder zijn er
een aantal alternatieve bewegingen binnen het christendom, die iets andere uitgangspunten
hadden van waaruit ze het christendom pretendeerde. Deze bewegingen hadden later ook
nog invloed (deze bewegingen zijn eigenlijk beginnende ketterijen):
Arianisme (4e-7e eeuw)
- Heeft zijn naam gekregen door een conflict tussen een bisschop en Arius (256-336)
om verschillende leerstellingen. Arius zei dat Jezus ondergeschikt was als zoon aan
God de Vader. De bisschop was het hier niet mee eens, die zei dat Jezus en God
gelijken waren.
- Arianisme ontstond in de tijd van Constantijn de Grote, die het christendom in het
Romeinse rijk net had geaccepteerd.
- Concilie van Nicea (325) = debat om juiste uitgangspunten te bepalen = heilige drie
eenheid is juist, Arius is onjuist (ondanks veel steun, zie blz. 2 SV)