Beginselen Strafrecht Werkgroepen
Werkgroep opdrachten week 1
Vraag 1
Michiel sluit Sharon op in een houten schuurtje en blokkeert de deur (artikel
282 Sr). Sharon roept lang om hulp, maar niemand komt haar helpen. Na een
uur besluit Sharon zichzelf te bevrijden. Zij vindt een grote bijl en breekt
daarmee de deur open. De deur is compleet vernield.
Zijn de onderstaande stellingen juist of onjuist?
a. Sharon heeft geen menselijke gedraging verricht.
Onjuist, Sharon heeft wel een menselijke gedraging verricht. Er is bewijs,
namelijk de vernielde deur en de bijl met vingerafdrukken.
b. De gedraging van Sharon valt niet binnen de delictsomschrijving van artikel
350 Sr.
Juist, het is niet wederrechtelijk. Dit is om zichzelf te bevrijden.
c. Sharon heeft niet wederrechtelijk gehandeld.
Juist, zij heeft dit alleen gedaan om zichzelf te bevrijden.
d. Aan Sharon kan geen verwijt worden gemaakt.
Juist, omdat het niet wederrechtelijk is. Daar stopt het beslissingsschema al,
dus het komt niet toe aan verwijtbaarheid.
Vraag 2
Welk(e) van onderstaande opmerkingen ten aanzien van artikel 310 Sr is/zijn
juist?
a. Bij de in deze bepaling strafbaar gestelde gedraging is wederrechtelijkheid
een element.
Onjuist, het staat in de delictsomschrijving.
b. Voor strafbaarheid op grond van deze strafbepaling is vereist dat de dader
verwijtbaar heeft gehandeld.
Juist, wil je tot een veroordeling komen moet diegene verwijtbaar zijn.
Je moet altijd verwijtbaar hebben gehandeld om gestraft te worden
om dus tot een strafbepaling te komen.
c. Deze strafbepaling behoort tot het bijzondere strafrecht.
Onjuist, want het is opgenomen in het eerste boek. Algemeen recht is
dus commune strafrecht, wat te vinden is in Sr.
d. In deze strafbepaling wordt een overtreding strafbaar gesteld.
Onjuist, het staat in boek 2 want in boek 2 staan de misdrijven.
Vraag 3
Tijdens het hoorcollege is aan bod gekomen dat wetsartikelen duidelijk moeten
zijn. Voor u als burger moet duidelijk zijn welk gedrag strafbaar is en hoe dat
gedrag wordt bestraft. Ondanks de eis van duidelijkheid ontkomt men bij een
delictsomschrijving toch niet aan een zekere vaagheid. Het is immers voor de
wetgever onmogelijk om in detail elke strafbare gedraging in de wet te
omschrijven. Strafbare gedragingen zijn daarom veralgemeniseerd in de wet
omschreven. Een voorbeeld daarvan is artikel 310 Wetboek van Strafrecht
waarin diefstal strafbaar is gesteld. Een arrest waarin dit artikel centraal staat
is het zogenaamde RuneScape-arrest. Bestudeer dit arrest van de Hoge Raad
van 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251.
a. Welke rechtsvraag staat in dit arrest centraal?
, Kan een virtueel object als een ‘goed’ worden beschouwd? Met als gevolg
dat het afhandig maken van een virtueel object uit een online spel
(Runescape) kan worden beschouwd als diefstal ex. Art. 310 Sr?
b. Leg uit op welk standpunt de verdediging zich heeft gesteld ten aanzien
van de rechtsvraag en leg uit welke interpretatiemethode hierbij is
gebruikt.
Verdachte: 1. De virtuele goederen zijn geen goed, maar een illusie. Ze
bestaan alleen maar uit bits en bytes. 2. De virtuele goederen zijn
gegevens (art. 80quinquies Sr). 3. Het doel van RuneScape is juist om
virtuele bezitten te stelen van andere gebruikers. – heeft niets met ‘goed’
te maken uit art. 310 Sr, dus weglaten (3.4, p. 8) Grammaticale
interpretatie.
c. Leg uit wat het oordeel van het hof is ten aanzien van de rechtsvraag en
leg uit welke interpretatiemethode hierbij is gebruikt.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "diefstal,
voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer
verenigde personen", strafbaar gesteld in art. 310 in verbinding met art.
312 Sr. (r.o. 2.4)
r.o. 2.3
d. Let uit wat het oordeel van de Hoge Raad is ten aanzien van de
rechtsvraag en leg uit welke interpretatiemethode hierbij is gebruikt.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat
betreft het aantal uren te verrichten werkstraf, en de duur van de
vervangende jeugddetentie; vermindert het aantal uren werkstraf en de
duur van de vervangende jeugddetentie in die zin dat deze 144 uren,
subsidiair 72 dagen jeugddetentie, bedraagt; verwerpt het beroep voor
het overige.
Teleologisch interpretatie.
Vraag 4
Roderick is student-assistent aan de VU en heeft met zijn personeelspas toegang
tot het besloten medewerkersgedeelte. Volgens afspraak werkt hij op dinsdag en
donderdag. Hij heeft wat geldproblemen. Daarom komt hij op een zaterdag – een
dag waarop weinig medewerkers aanwezig zijn – naar de VU, gaat met zijn pas
naar binnen, stopt (zonder toestemming) een paar oude kostbare boeken van
een hoogleraar in zijn tas en vertrekt weer. De boeken verkoopt hij.
Heeft Roderick zich schuldig gemaakt aan diefstal met behulp van een valse
sleutel in de zin van artikel 311 lid 1 sub 5 Sr? Betrek het arrest ‘Valse sleutel’
in uw antwoord.
Er is sprake van diefstal (met een valse sleutel) in de zin van art. 311 lid 1, 5° Sr
indien er diefstal wordt gepleegd met een valse sleutel. Uit de casus blijkt dat er
diefstal wordt gepleegd. In art. 90 Sr staat dat een valse sleutel een andere
sleutel is dan is bestemd om het slot te openen. Hiermee valt de personeelspas
van de VU niet onder het begrip valse sleutel van art. 90 Sr omdat deze pas wel
is bestemd om de deur te openen die toegang verleent tot het besloten
werknemersgedeelte. Voor een nadere toelichting op het begrip valse sleutel zal
dus jurisprudentie moeten worden geraadpleegd.
In het arrest Valse Sleutel ging het om de volgende situatie:
,Johan Albert van der K. had de sleutelbos van zijn buurman Benjamin uit zijn tas
gepakt, die op dat moment bij hem thuis was. Johan weet dat Ben alleen woont
in een flat in Hengelo en dat hij juwelen thuis heeft. Johan gaat vervolgens naar
het huis van Ben en met de huissleutel opent hij de voordeur van zijn woning. In
de slaapkamer treft hij een geldkist aan, welke hij met een sleutel opent. In de
kist treft hij een zakje met diverse juwelen aan, welke hij meeneemt, net als een
aantal munten in een potje. Hierna sluit hij alles af en gaat hij weg.
De Hoge Raad heeft in r.o. 5.1 van deze zaak geoordeeld dat: een huissleutel
welke tot opening van het slot van de toegangsdeur van een woning wordt
gebruikt door iemand die daartoe geen recht heeft, is ten aanzien van dat slot
een valse sleutel. Volgens de Hoge Raad is er dus sprake van een valse sleutel
als:
De sleutel wordt gebruikt tot opening van een slot van een toegangsdeur; en
De sleutel door iemand wordt gebruikt die daartoe geen recht heeft.
In het geval van de student-assistent Roderick gebruikt zij de personeelspas tot
opening van een slot van een toegangsdeur, want zij opent met deze pas de
toegangsdeur van het besloten werknemersgedeelte en betreedt vervolgens
deze ruimte. De personeelspas wordt echter niet gebruikt door iemand die
daartoe geen recht heeft, want Roderick is een student-assistent op de VU en
heeft daarom rechtmatig toegang tot het besloten werknemersgedeelte.
Conclusie: Roderick heeft zich niet schuldig gemaakt aan diefstal met behulp
van een valse sleutel in de zin van art. 311 lid 1, 5° Sr, omdat zij geen gebruikt
heeft gemaakt van een valse sleutel.
Toelichting:
Er kan ook betoogd worden dat Roderick volgens afspraak alleen op dinsdag en
donderdag werkt en daarom geen rechtmatig toegang heeft tot het besloten
werknemersgedeelte op zaterdag. In dat geval wordt de personeelspas wel
gebruikt door iemand die daartoe geen recht heeft, is daarmee sprake van een
valse sleutel en dus sprake van diefstal met een valse sleutel.
In het geval niet kan worden vastgesteld dat Roderick een valse sleutel heeft
gebruikt om de diefstal te plegen, zal zij van dit strafbaar feit moeten worden
vrijgesproken. Er is namelijk niet voldaan aan alle vereisten van de delicts-
omschrijving. Roderick kan in dat geval alleen worden veroordeeld voor diefstal,
op voorwaarde dat de officier van justitie diefstal in de zin van art. 310 Sr heeft
ten laste gelegd. Dit volgt immers uit de in art. 350 Sv gelegen grondslagleer
die inhoudt dat de rechter alleen feiten bewezen mag verklaren die ten laste zijn
gelegd.
Voorbeelden van valse sleutels zijn:
o Het slot openmaken met een ijzerdraadje;
o Het onrechtmatig gebruik van de pinpas van iemand anders met de code;
o Het tanken met de tankpas van de werkgever terwijl de werknemer daar
geen recht op heeft.
Vraag 5
Aan Lev wordt eenvoudige mishandeling (artikel 300 lid 1 Sr) van Walid ten
laste gelegd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat hij Walid niet
heeft mishandeld, maar heeft bedreigd (artikel 285 Sr). Omdat Lev toegeeft
Walid te hebben bedreigd, veroordeelt de rechtbank hem voor de bedreiging.
Mag de rechtbank Lev veroordelen voor het bedreigen van Walid?
Volgens de grondslagleer, die is neergelegd in art. 348 Sv jo art. 350 Sv, mag de
rechter alleen feiten bewezen verklaren die ten laste zijn gelegd. In dit geval
heeft de officier van justitie mishandeling ten laste gelegd, in plaats van
bedreiging. De rechter mag dus alleen onderzoeken of hij mishandeling bewezen
, kan verklaren. Aangezien de verdachte geen mishandeling heeft gepleegd, kan
mishandeling niet worden bewezen, wat betekent dat de rechter zal vrijspreken
(art. 352 lid 1 Sv).
Toelichting:
De officier van justitie kan voordat de rechter vrijspreekt vaak wel de vormfout
herstellen of ‘repareren’ door een nieuwe dagvaarding uit te vaardigen.
Vraag 6
Pom is gedagvaard omdat hij onder bedreiging met een vuurwapen Lo heeft
gedwongen haar telefoon aan hem te geven (artikel 317 lid 1 Sr). De
tenlastelegging luidt:
‘dat hij in Amsterdam, op de De Boelelaan, onder bedreiging van een
vuurwapen Lo heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon van het
merk ‘Samsung’, althans enig goed, toebehorend aan Lo, althans aan
een ander dan verdachte’
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting komt vast te staan dat Pom Lo niet heeft
gedwongen om haar telefoon aan hem te geven, maar dat hij de telefoon onder
bedreiging met het vuurwapen uit haar handen heeft gepakt.
a. Welke vier fouten heeft de officier van justitie gemaakt bij het opstellen van
de tenlastelegging? Geef ook aan wat het gevolg van elk van de vier fout en
zou moeten zijn, als deze afzonderlijk zouden zijn gemaakt.
1. Ten eerste de tenlastelegging. De rechter mag alleen feiten bewijzen die
ten laste zijn gelegd.
2. Ten tweede moet er een tijd zijn. Wordt een datum mee bedoeld.
3. Ten derde moet er datum zijn. Een kwalificatie art 317 lid 1 Sr.
4. Wettelijke voorschriften moeten aangegeven worden.
b. Welke einduitspraak moet de rechter doen?
Vrijspraak, omdat de tenlastelegging al niet correct is.
Vraag 7
Vlinder staat terecht voor zware mishandeling (artikel 302 lid 1 Sr) en
verduistering (artikel 321 Sr). Ten aanzien van de zware mishandeling beroept
zij zich op ontoerekeningsvatbaarheid, een schulduitsluitingsgrond. Ten aanzien
van de verduistering beroept zij zich op overmacht in de zin van noodtoestand,
een rechtvaardigingsgrond. De rechter honoreert beide verweren.
Tot welke einduitspraak leidt het honoreren van beide
verweren?
a. Vrijspraak van beide feiten.
b. Vrijspraak van zware mishandeling en ontslag van alle rechtsvervolging voor
verduistering.
c. Ontslag van alle rechtsvervolging voor beide feiten.
d. Ontslag van alle rechtsvervolging voor zware mishandeling en
vrijspraak van verduistering.
Wederrechtelijkheid is een element als deze term niet voorkomt in de
wettelijke delictsomschrijving en een bestanddeel als deze term wel
voorkomt in de wettelijke delictsomschrijving. Als de
wederrechtelijkheid een element is en deze ontbreekt volgt de
einduitspraak: ontslag van alle rechtsvervolging. Als de
wederrechtelijkheid een bestanddeel is en deze ontbreekt volgt de
einduitspraak: vrijspraak