Samenvatting Publiekrecht
Auteur: RamonavW
School: Windesheim
Vak: M1.1 Publiekrecht
1
,Hoofdstuk 9 Staatsrecht
9.1 Staat
Staat bestaat uit volksgemeenschap, afgegrensd grondgebied en hoogste macht. Het
hoogste orgaan wordt ook wel staatsapparaat genoemd. Dit bezit soevereiniteit, dat wil
zeggen dat het zowel naar buiten toe (naar andere volksgemeenschappen) als naar binnen
toe de hoofste ne machtigste organisatie is.
9.2 Spreiding van macht: Montequieu
Montesquieu heeft het drie machten stelsel uitgevonden. Namelijk de wetgevende
macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht. Deze theorie wordt ook wel trias
politica.
9.3 Spreiding van macht: decentralisatie
Decentralisatie als de spreiding van staatsmacht is verspreid over verschillende
overheidsniveaus. In de eerste plaats is er territoriale spreiding. Dan wordt er een in
beginsel onbepaald aantal bevoegdheden aan lagere overheidsorganen toegekend, maar
deze bevoegdheden zijn wel uitdrukkelijk gebonden aan een afgebakend stuk grond.
Daarnaast kennen we de functionele spreiding. Daarbij zijn aan openbare lichamen
specifieke bevoegdheden gegeven om een bepaald doel te realiseren, zonder dat deze
bevoegdheden binnen een bepaald grenzen moeten worden uitgeoefend. Nederland is een
gedecentraliseerde eenheidsstaat. Een eenheidsstaat houdt in: bevoegdheden die door
lagere overheden worden uitgevoerd, kunnen altijd door de centrale overheid worden
overgenomen. Verder hogere overheden oefenen controle uit op lagere overheden.
Bijvoorbeeld dat de gemeente geen belasting mag heffen voordat de provincie goedkeuring
heeft verleend, dit noemen we preventieve toetsing. Spontane vernietingsbevoegdheid
houdt in dat ieder besluit van een gemeente of provincie door de Kroon (regering) kan
worden vernietigd, ongedaan gemaakt worden.
9.4 Organen van de centrale overheid
De Staten-Generaal valt uiteen in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Dit vormt samen
het parlement. Actief kiesrecht is de mogelijkheid om op anderen te mogen stemmen en
passief kiesrecht is de mogelijkheid zelf te worden gekozen. Juridisch gezien is een
politieke partij een vereniging, waarbij de ledenvergadering , congres, het hoogste orgaan is.
Iemand kan ook via voorkeurstemmen in de Tweede Kamer terecht komen. Deze situatie
doet zich voor wanneer een bepaalde kandidaat weliswaar op een onverkiesbare plaats
staat, maar desondanks een Kamerzetel weet te bemachtigen doordat een bepaald
minimumaantal mensen specifiek op hem heeft gestemd. Dit minimum ligt op 25% van de
kiesdeler (totaal aantal stemmen/aantal zetels). Neemt iemand eenmaal plaats in het
parlement, dan beslist hij zonder last of ruggespraak met de leden van de partij waarvan hij
lid is.
Een tweede orgaan op centraal niveau is de regering. Deze bestaat uit enerzijds de Koning
en anderzijds de ministers. Een andere term voor regering is Kroon. Alle bewindslieden
tezamen (ministers en staatssecretarissen) vormen het kabinet. Nederland is een
monarchie, wat inhoud dat het staatshoofd, de koning, via vererving wordt aangewezen. Het
koningschap kennen we hier te lande sinds 1815. De kroonprins moet ten minste 18 jaar zijn,
wil hij koninkrijk gezag kunnen uitoefenen. De koning vervult hoofdzakelijk een symbolische
functie: het land wordt via het koningschap als eenheid naar andere landen toe
gepresenteerd.
2
,Het kabinet bestaat uit alle ministers en staatssecretarissen onder aanvoering van de
minister-president, ook wel de premier genoemd. In de grondwet wordt het kabinet
ministerraad genoemd. De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemene
regeringsbeleid. De ministers hebben eenmaal per week en wel op vrijdag een voltallige
vergadering bijeenkomst. Demissionair kabinet is dat het oude kabinet ná de verkiezingen
aanblijft tot het nieuwe kabinet is geformeerd. Ze moeten zicht beperken tot de afhandeling
van de lopende zaken. Er wordt een formateur benoemd na de verkiezingen die kijkt welke
partijen in dat kabinet zullen samenwerken. Hij maakt samen met de ministers en
staatssecretarissen een regeerakkoord opstellen en verder gaat hij op zoek naar geschikte
ministers en staatssecretarissen. Een informateur onderzoekt eerst welke mogelijke
samenwerkingsverbanden tot stand kunnen worden gebracht.
De ministers zijn in de meeste gevallen gebonden aan een departement en geeft daaraan
leiding. De voorzitter van de ministerraad is de minister-president. Er worden minister
benoemd met ‘gevestigde’ departementen (Buitenlandse zaken, binnenlandse zaken en
koninkrijksrelaties, economische zaken, sociale zaken en wekgelegenheid, financiën en
defensie. De minister-president is verantwoordelijke voor de algemene zaken) en er worden
minister benoemd zonder portefeuille. De hoogste ambtenaren op een departement heten
secretaris-generaal. Het zal duidelijk zijn dat de minister het overleg met zijn ambtenaren
veelal voert via de betreffende secretaris-generaal. Ambtenaren (geen politieke) worden ook
wel als de vierde macht genoemd in het trias politica.
Een staatssecretaris is verbonden aan een departement. Hij is ondergeschikt aan de
minister. Hij krijgt een beperkt deel van het totale aantal onderwerpen dat tot het werkterrein
van de minister wordt gerekend. Hij is een politicus en geen ambtenaar.
9.5 Wetgevende macht bij de centrale overheid
In plaats van wetgeving kunnen we ook spreken van regelgeving. Het woord regel heeft de
betekenis van algemeen besluit of anders geformuleerd, een besluit dat gericht is tot een
onbepaald, niet met name genoemde groep burgers. Bij wetgeving heeft men specifiek het
oog op wetten in materiële zin. In de meeste gevallen kan ook een wet in formele zin onder
wetgeving worde geschaard, behalve wanneer een dergelijke wet betrekking heeft op één
persoon.
De bevoegdheid wordt toegekend oor middel van de Grondwet. De grondwet kan als
basisdocument van een samenleving worden beschouwd, waarin de fundamentele
beginselen van de inrichting van een staat zijn neergeld. Hierin kun je lezen welke organen
het recht hebben wetten te maken. We noemen dit verschijnsel attributie: rechtstreekse
toekenning van wetgevende bevoegdheden aan staatsorganen. Daarnaast kennen we een
afgeleide bevoegdheid om wetgeving uit te vaardigen. In dit geval draagt het orgaan dat een
dergelijke bevoegdheid heeft gekregen over aan een ander orgaan, dit noemen we
delegatie.
Een wetgevende bevoegdheid door het ene orgaan aan het andere orgaan wordt
overgedragen.
De verkrijger die bevoegdheid op eigen verantwoordelijkheid en in eigen naam zal
uitoefenen.
De overdrager die bevoegdheid niet meer naar zich kan toetrekken (eens gegeven
blijft gegeven)
worden uitgegeven door de regering en Staten-Generaal. De regering heeft ook de
bevoegdheid om alleen wetten uit te vaardigen onder de naam , afgekort AMvB. Krachtens
attributie kan de regering namelijk wel AMvB’s tot stand brengen (dit staat in de grondwet),
maar deze kunnen niet door straffen worden gehandhaafd naar de burgers, maar wel naar
ambtenaren. Als AMvB’s op grond van delegatie worden uitgevaardigd door de Staten-
3
,Generaal en de regering en de bevoegdheid om nadere regels te maken kan overdragen
aan de regering. De regering krijgt daarmee een bevoegdheid die in eerste instantie aan
regering en Staten-Generaal gezamenlijk waren. Een minister kan een wet uitvaardigen.
Deze wetten worden genoemd. is als er een drietrapsraket ontstaat: regering en Staten-
Generaal delegeren een bepaald bevoegdheid via een win in formele zin aan de regering,
terwijl deze in een AMvB die bevoegdheid als ware doorschuift naar een individuele minister.
9.6 Hoe ontstaat een wet in formele zin?
1. hebben de Tweede Kamerleden en de regering.
2. Interne voorbereiding
de start van een ontwerp van wet is bij het waar het onderwerp thuis hoort. Een aantal
ambtenaren van dit departement is belast met de voorbereiding en de formulering van
het ontwerp.
3. Behandeling in de ministerraad
Een ontwerp omvat naast een artikelsgewijze opsomming, een memorie van toelichting,
waarin het ontwerp wordt verduidelijkt. Dit wordt besproken in de op vrijdag.
4. Advies van de Raad van State
Dit adviescollege beoordeelt het ontwerp hoofdzakelijk op . De betreffende minister
reageert weer op het door de Raad van State gegeven commentaar van een zogenoemd
nader rapport. De adviezen van de Raad van State worden de ‘blauwe stukken’
genoemd.
5. Behandeling in de Tweede Kamer
Het wordt eerst naar een gezonden. Vanuit het parlement is een betrekkelijk groot aantal
van dergelijke commissies ingesteld, waarin parlementariërs uit de verschillende politieke
partijen zittingen nemen. Van de beraadslagingen in deze commissie wordt een
zogenoemd verslag opgesteld. Daarin worden vele vragen aan de betreffende minister
gesteld en aanbevelingen gedaan. De minister reageert op het verslag met een , waarin
hij ingaat op de schriftelijk geselde vragen en mogelijkerwijs aanbevelingen opvolgt.in dit
laatste geval gaat de nota naar aanleiding van het verslag vergezeld van een nota van
wijziging. Dan reageert de Kamercommissie nog eens door middel van het opstellen van
een . Nu is de schriftelijke fase in de Tweede Kamer afgerond en kan de mondelingen
fase intreden: de openbare vergadering. Allereerst vinden de plaats. Iedere Kamerfractie
krijgt spreektijd, die langer is naarmate de fractie meer zetels heeft. Vervolgens gaat het
parlement over tot de artikelsgewijze behandeling van het ontwerp. De Tweede
Kamerleden kunnen dan gebruikmaken van hun : het recht om veranderingen aan te
brengen in een wetvoorstel. Hierna wordt er gestemd.
6. Behandeling in de Eerste Kamer
De Eerste Kamer heeft een . Dit houdt in dat ze het ontwerp geheel aanvaarden of
geheel verworpen. Er is geen tussenweg. De Eerste Kamer stemt hierover en de
meerderheid telt.
7. Afwikkeling
Als laatste gaat het ontwerp naar de Koning. Hij plaatst zijn handtekening onder het
ontwerp, evenals de betrokken minister (ministeriële contraseign). Als dit is gebeurd, is
het ontwerp wet geworden. Daartoe is allereerst vereist dat de wet bekend wordt
gemaakt door middel van publicatie in het . In deze publicatie wordt doorgaans de datum
vermeld waarop de wet in werking treedt. Vanaf die datum zal de burger deze wet in acht
moeten nemen.
Allereerst doorloopt een voorstel van grondwetswijziging dezelfde gang als de wet in formele
zin. Het resultaat is een wet die niet verklaart dan dat een verandering in de Grondwet in
overweging zal worden genomen, . Na ondertekening door de minister in kwestie en
plaatsing van de wet in het Staatsblad, worden beide Kamers van de Staten-Generaal
ontbonden. Daarna volgen nieuwe verkiezingen. De nieuw samengestelde Kamers zullende
wet opnieuw in behandeling moeten nemen. Beide Kamers kunnen deze weet alleen
4
,aannemen met ten minste twee derde van het uitgebrachte stemmen, . Als afronding wordt
de wet in het Staatsblad geplaatst.
9.7 Hoe ontstaat een algemene maatregel van bestuur?
1. Interne voorbereiding
2. Het besluit in de ministerraad te bespreken en daarover een beslissing te nemen.
3. De Raad van State om advies te vragen
4. Het besluit in het Staatsblad te publiceren
Ten slotte verdient nog vermelding dat een AMvB de vorm heeft van wat wordt genoemd,
een koninklijk besluit, afgekort KB.
9.8 Hoe ontstaat een ministeriële regeling?
Voor de totstandkoming van een ministeriële regeling geldt slechts één vereiste, namelijk de
plicht tot publicatie van haar inhoud in de Staatscourant. De Staatscourant is een dagelijks
verschijnend blad die onder de zorg van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkszaken valt. De Staatsblad valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van
Justitie en Veiligheid en deze valt op onregelmatige tijdstippen. Hierin komen hoofdzakelijk
wetten en AMvB’s te staan.
9.9 (Sub)delegatie
Leg in een raamwet de contouren vast van de wijze waarop je het onderwerp in kwestie
denkt aan te pakken, schets met andere woorden de randvoorwaarden en geef andere
overheidsorganen bevoegdheid, de kwestie door middel van regelgeving nader in te kleuren.
Deregulering betekent afschaffing van bestaande (overheids)regels en het tegengaan van
het ontstaan van nieuwe. Privatisering betekent het afstoten van overheidstaken door deze
over te hevelen naar particuliere organisaties.
9.10 Bestuurlijke macht bij de centrale overheid
De regering is niet alleen wetgever, maar ook bestuurder. De regering is politiek
verantwoordelijk tegenover de Staten-Generaal voor het door hen gevoerde beleid. De
regering legt regelmatig zogenoemde regeringsverklaringen af. Daarin wordt uiteengezet,
hoe het kabinetsbeleid in de toekomst vorm zal krijgen. De ministers zijn ook individueel
verantwoordelijk. Het door de minister te voeren beleid kan onder meer worden opgemaakt
uit de jaarlijks per departement ingediende begroting.
9.11 Andere taken van de Staten-Generaal
Ieder kamerlid heeft het recht vragen te stellen aan een minister. Dit kan schriftelijk en
mondeling tijdens het vragenuurtje op dinsdag.
Het recht van interpellatie geeft de initiatiefnemer de bevoegdheid met een bepaalde
minister in debat te treden over een bepaald onderwerp. Het kan alleen worden uitgeoefend,
wanneer de meerderheid van de Kamer daartoe verlof geeft. Een debat die wordt gehouden
naar aanleiding van een interpretatie, kan worden afgrond met het in stemming brengen van
één of meer moties. Door middel van een motie spreekt de Kamer een oordeel uit over
beleidsdaden van de minister of formuleert zij een verzoek, gericht tot de betrokken minister.
Ten minste vier andere Kamerleden moeten deze motie steunen en ondertekenen.
Het enquêterecht verschaft de meerderheid van de Tweede en Eerste Kamer de
bevoegdheid een commissie in te stellen die geheel zelfstandig onderzoek doet naar het
onderwerp waarvoor de enquête wordt gehouden. Iedereen die wordt opgeroepen is
verplicht voor de commissie te verschijnen. Het resultaat van het onderzoek wordt meestal in
5
,de vorm van een rapport aan de Kamer aangeboden. Vervolgens vindt er een debat plaats
naar aanleiding van die uitkomsten.
Na Prinsjesdag zien we dan ook dat iedere minister met de Tweede en Eerste Kamer
debatteert over de begroting van zijn departement. Het parlement oefent op deze wijze het
budgetrecht uit. Op zo’n begroting kunnen weer amendementen worden voorgesteld als
gevolg waarvan men bepaalde posten op die begroting zal verhogen, verlagen, invoeren of
schappen. In het ergste geval keurt het parlement een begroting in totaliteit af.
9.12 Ministeriële verantwoordelijkheid
De grondregels die gelden tussen Staten-Generaal, kabinet en koning luiden:
Een minister heeft het vertrouwen nodig van de Staten-Generaal: heeft hij dit
vertrouwen verloren, dan zal hij moeten aftreden.
Een minister is politiek verantwoordelijk voor alle beleidsdaden die tot zijn portefeuille
behoren, ook voor die welke in publiek door de koning worden uitgeoefend.
De Staten-Generaal kunnen niet meer dan eenmaal naar aanleiding hetzelfde conflict
worden ontbonden.
Deze drie regels vormen de grondslag voor het in Nederland gelende parlementaire stelsel.
Het zijn regels van ongeschreven staatrecht.
9.13 Het einde van het kabinet
Wanneer vier jaar (einde termijn) zijn verstreken en er nieuwe Tweede
Kamerverkiezingen gehouden zullen worden.
Door een kabinetscrisis, dit doet zich voor als het parlement het vertrouwen in de
ministersploeg heeft opgezegd.
Als de ministers onderling zo veel onenigheid dat zij geen eenheid van beleid tot
stand kunnen brengen. Deze onmacht leidt tot de val van het kabinet. Dit noemen we
interne verdeeldheid.
9.14 Provincie
De relatie tussen de Provinciale Staten en de Gedupliceerde Staten is een dualistische: de
leden van Gedeputeerde Staten kunnen binnen of buiten de leden van de Pronvinciale
Staten worden gekozen en benoemd en zij mogen – als ze eenmaal gedeputeerde zijn –
geen lid van Provinciale Staten meer zijn.
De commissaris van de Koning (CvK) wordt namelijk niet gekozen, hij wordt door de
regering bij Koninklijk besluit benoemd voor een periode van zes jaar. De CvK maakt als
voorzitter deel uit van de Provinciale Staten. Hij is voorts lid en voorzitter van Gedeputeerde
Staten. In de PS heeft hij slechts een raadgevende stem; in het college van GS heeft hij
stemrecht als iedere andere gedeputeerde.
Binnen de provincie zijn het als hoofdregel PS dei gerechtigd zijn, weten uit te vaardigen.
Men noemt deze wetten verordeningen. Deze kunnen tot stand komen door: in de eerste
plaats op grond van de aan PS toegekende bevoegdheid om hun eigen huishouding te
regelen. Deze verordeningen worden krachtens autonomie tot stand gebracht. In de tweede
plaats vaardigen PS verordeningen voor hun provincie uit op grond van medebewind. Van
medebewind is sprake als van hogerhand (in het geval van de provincie dus de centrale
overheid) de opdracht wordt verstrekt een bepaalde materie binnen bepaalde grenzen te
regelen.
6
,Evenals de wetgevende macht ligt de bestuurlijke macht in de provincie als uitgangspunt in
handen van Provinciale Staten, behalve voor zover bestuursmacht aan een ader orgaan is
toegekend (GS of CvK). De PS staat aan het hoofd van de provincie.
9.15 Gemeente
De inwoners kiezen de leden van de gemeenteraad, die kiezen en benoemen de wethouders
en de burgermeester wordt door de regering benoemd.
9.16 Klassieke grondrechten
Algemeen gesprek worden beperkingen op grondrechte de clausulering genoemd. Soms
kunne grondrechten namelijk onderling met elkaar in botsing komen.
9.18 Horizontale werking van grondrechten
Grondrechten hebben betrekking op de relatie overheid-burger. Wat betreft de klassieke
grondrechten kan de burger tegenover de overheid eisen, dat deze zich op een bepaald
terrein afzijdig houdt van interventie. De sociale grondrechten bevatten
inspanningsverplichtingen voor de overheid.
9.19 Rechtsbronnen van staatrecht: het verdrag
Een verdrag kan worden omschreven als een overeenkomst gesloten tussen twee of meer
staten. Een verdrag kan bilateraal, geldend tussen twee staten, of multilateraal, geldend
tussen meer dan twee staten, zijn. Eerst vinden er onderhandelingen over deinhoud plaats,
deze onderhandelingen vinden namens de regering plaats. Zijn de onderhandelaars tot
overeenstemming gekomen, dan zal het verdrag door de regering moeten worden
bekrachtigd of anders gezegd geratificeerd. Er moet voor de ratificatie eerst goedkeuring
krijgen van de Tweede en Eerste Kamer. Het verdrag treedt in werking zodra bijvoorbeeld
een aantal landen het hebben goedgekeurd.
Verdragen komen in de volgende vormen voor: In de eerste plaats instructienormen richt
zich tot de overheid en schrijft deze voor, dat de inhoud van de verdragsbepaling een
bepaalde tijd in een nationale wet moet zijn opgenomen. In de tweede plaats zijn de self-
executingnormen normen met directe werking. Een verdragsbepaling heeft directe werking
als zij zich rechtstreeks tot de burger richt.
9.20 Hiërarchie van regelgeving
Hogere regelingen gaan vóór lagere regelingen. In juridische termen wordt ook wel
gezegd dat de lagere regeling door de rechter onverbindend wordt verklaard. De
hiërarchie van regelgeving is: verdragsbepalingen Grondwet wetten in formele zin
algemene maatregelen van bestuur ministeriële regelingen Provinciale verordeningen
gemeentelijke verordeningen.
Een verdrag mag niet aan de Grondwet getoetst worden, maar andersom wel. Verder mag
een wet in formele zin niet getoetst worden aan de Grondwet. Dit noemen we juridisch
gezien verbod van constitutionele toetsing.
7
, Hoofdstuk 10 Bestuursrecht en bestuursprocesrecht
10.1 Relatie overheid - burger
Horizontale verhoudingen zijn de relaties tussen burgers onderling of ondernemingen.
Verticale verhoudingen zijn de relaties tussen de burger en overheid of tussen
overheidslagen.
10.2 Overheidshandelingen
Bestuursorganen verrichten in de eerste plaats feitelijke handelingen. Dit zijn handelingen
zonder dat een bepaald rechtsgevolg beoogd is. rechtshandelingen hebben betrekking op
juridisch-relevante feiten waarbij het rechtsgevolg door partijen gewild is.
Overheidshandeli
ngen
Rechtshandeling Fietelijke
en handelingen
Privaatrechterlijk Publiekrechterlijk
e e
Eenzijdig Meerzijdig
Besluiten van
algemene Beschikkingen Verdrag
strekking
Algemeen
verbinende Beleidsregels Plannen
voorschriften
10.3 Besluit
Een besluit moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
Het moet een schriftelijke beslissing zijn.
De beslissing moet zijn gegeven door een bestuursorgaan.
De beslissing moet een publiekrechtelijke rechtshandeling betreffen.
10.4 Beschikking
Een beschikking is:
Een besluit afkomstig van een bevoegd bestuursorgaan
Op grond van een publiekrechtelijke voorschrift
8