100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Belastingrecht (Inleiding Belastingheffing ondernemingen en particulieren, Staats e.a.) Blok 2 €3,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Belastingrecht (Inleiding Belastingheffing ondernemingen en particulieren, Staats e.a.) Blok 2

3 beoordelingen
 234 keer bekeken  13 keer verkocht

Samenvatting van het vak Belastingrecht (tweede blok van het semester). De verplichte stof uit het boek 'Inleiding Belastingheffing ondernemingen en particulieren' van o.a. mr. dr. G.M.C.M. Staats is in deze samenvatting gecombineerd met de stof gegeven in de hoor- en werkcolleges. Ook zijn er enke...

[Meer zien]
Laatste update van het document: 8 jaar geleden

Voorbeeld 7 van de 22  pagina's

  • Nee
  • Hoofdstuk 7, 9 (m.u.v. par. 9.9 en 9.10) en 13 (par. 13.0, 13.4.1, 13.4.2, 13.4.2.1, 13.6, 13.7, 13
  • 2 mei 2016
  • 12 mei 2016
  • 22
  • 2015/2016
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (5)

3  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: sden • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: Itsanicky • 8 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: sebastiaancrauwels • 8 jaar geleden

avatar-seller
FennaS
Belastingrecht – samenvatting blok 2



BELASTINGRECHT – SAMENVATTING BLOK 2

Staats e.a., hoofdstuk 7

Vennootschapsbelasting:
Op basis van de Wet VPB 1969 wordt een directe belasting naar de winst geheven van ‘lichamen’. De term
‘lichaam’ is een abstract begrip  ‘een entiteit waarvan de winst niet rechtstreeks aan de individuele
deelgerechtigden kan worden toegerekend’. In fiscale termen duiden we deze entiteiten als ‘niet-transparant’
 belastingheffing vindt plaats op het niveau van het lichaam.

Onderscheid tussen:
- Onbeperkt belastingplichtigen  lichamen waarvan de wet zegt dat zij altijd met hun volledige
vermogen een onderneming drijven en daarvoor VPB betalen  bijv. BV’s en NV’s.
 Sinds 1 januari 2016 zijn ook overheidsbedrijven belastingplichtig geworden  zo worden deze gelijk
gesteld met particuliere ondernemingen.
- Beperkt belastingplichtigen  lichamen die alleen VPB betalen indien en voor zover zij een
(objectieve/materiële) onderneming drijven (duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee
wordt beoogd door deelname aan het economisch verkeer winst te behalen)  bijv. stichtingen en
verenigingen
 Een stichting die niet onderneemt, maar enkel belegt, is niet belastingplichtig voor de VPB.
 Om oneerlijke concurrentie te voorkomen wordt onder het drijven van een onderneming ook verstaan
een uiterlijke daarmee overeenkomende werkzaamheid waardoor in concurrentie wordt getreden met
andere ondernemingen (art. 4 Wet VPB 1969)  of naar winst wordt gestreefd is niet van belang  dit
concurrentiecriterium komt pas aan de orde als geen materiële onderneming kan worden vastgesteld.
 In sommige situaties wordt een subjectieve vrijstelling toegekend, waarbij stichtingen of verenigingen
die onderneming zijn toch geen VPB hoeven te betalen (art. 6 lid 1 Wet VPB 1969)  bijv.
pensioenfondsen, zorginstellingen, bibliotheken.
- Ook verschil tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen (art. 2 lid 1 jo. 3 Wet VPB 1969):
- Binnenlandse belastingplichtigen  lichamen die in Nederland gevestigd zijn. Worden in beginsel in
de heffing betrokken voor de wereldwijd behaalde winst.
- Buitenlandse belastingplichtigen  worden alleen in de heffing betrokken indien en voor zover zij
over specifieke bronnen van inkomen in Nederland beschikken.
De omvang van de belastingplicht van een lichaam voor de Wet VPB 1969 wordt dus in eerst instantie
bepaald door de vestigingsplaats  wordt naar feitelijke omstandigheden beoordeeld (art. 4 AWR) 
relevant is de plaats van de werkelijke/feitelijke leiding van het lichaam.
 In sommige gevallen geldt een vestigingsplaatsfictie of fictieve vestigingsplaats  een naar
Nederlands recht opgericht lichaam wordt voor een deel van de Wet VPB 1969 steeds geacht in
Nederland te zijn gevestigd (art. 2 lid 4 Wet VPB 1969).

Berekening belastbaar bedrag:
De VPB wordt geheven over het belastbare bedrag. Hiertoe wordt de winst bepaald en vervolgens verminderd
met de aftrekbare giften, de uitkomst is de belastbare winst. Om tot het belastbare bedrag te komen, wordt
de belastbare winst verminderd met de verrekenbare verliezen uit andere jaren  art. 7 Wet VPB 1969.

Bij binnenlandsbelastingplichtigen gaan we uit van de wereldwinst. De wereldwinst van een
binnenlandsbelastingplichtig lichaam met economische activiteiten in binnen- en buitenland is het saldo van de
wereldwijd behaalde positieve en negatieve resultaten in een jaar. Dit saldo is echter niet het bedrag
waarover daadwerkelijk in Nederland belasting wordt betaald  objectvrijstelling (art. 15e lid 1 Wet VPB
1969).
- Nederlandse heffingsgrondslag binnenlandsbelastingplichtig lichaam  wereldwinst wordt bepaald, winst
uit een andere staat wordt bepaald (naar Nederlands fiscale maatstaven). Het bedrag van de wereldwinst
wordt verminderd met het bedrag aan winst uit een andere staat.

, Belastingrecht – samenvatting blok 2



- Een vermindering met een positief bedrag uit een andere staat (buitenlandse winst) leidt tot een lagere
Nederlandse heffingsgrondslag dan de geconstateerde wereldwinst, een vermindering met een negatief
bedrag (buitenlands verlies) leidt tot een hogere Nederlandse heffingsgrondslag. Over deze Nederlandse
heffingsgrondslag wordt uiteindelijk de verschuldigde Nederlandse belasting verrekend.

VPB: totaalwinst:
Voor de winstberekening wordt het systeem van de vermogensvergelijking gehanteerd. Op basis van de begin-
en eindbalans wordt de winst berekend.
Eindvermogen  saldo van de bezittingen minus de schulden per einde boekjaar
-/- Beginvermogen  saldo van bezittingen minus schulden per begin boekjaar
Kapitaal-/vermogensmutatie  moet nog gecorrigeerd worden met de bedragen van stortingen
-/- Stortingen en onttrekkingen gedaan in dat jaar
+ Uitdelingen
TOTAALWINST

D.m.v. de vermogensvergelijking wordt aan het eind van het boekjaar de stijging (of daling) van het vermogen
van de BV bepaald t.o.v. het begin van het boekjaar waarbij het vermogen bestaat uit aandelenkapitaal,
winstreserves en fiscale reserves. Vervolgens moet de vermogensvooruitgang of -achteruitgang worden
gecorrigeerd met de zogenoemde niet-aftrekbare bedragen  bedragen die voor de BV weliswaar een last
vormen maar geen invloed mogen hebben op de winstberekening  bijv. de VPB zelf (art. 10 sub e Wet VPB
1969).

Aftrekbare giften:
Na het berekenen van de winst, mogen de aftrekbare giften in mindering gebracht worden op de winst (art. 7
lid 2 Wet VBP 1969).
- Giften met een zakelijk karakter  bedrijfskosten die in die hoedanigheid aftrekbaar zijn van de winst op
grond van het totaalwinstbeginsel  bijv. sponsoring.
- Niet-zakelijke giften  uitgaven waarmee niet het belang van de onderneming wordt gediend, dus
betalingen zonder een zakelijk karakter  komen op basis van het totaalwinstbeginsel niet in mindering
op de winst  zie art. 16 Wet VPB 1969.

Giftenaftrek is aan een aantal voorwaarden verbonden:
- Sprake van een gift, een bevoordeling uit vrijgevigheid  art. 16 lid 2 Wet VPB 1969.
- Gift moet gedaan zijn aan een ANBI (zie art. 5b AWR) of een steunstichting SBBI (zie art. 5d AWR) en moet
worden gestaafd met schriftelijke stukken.
- Aftrek mag niet meer bedragen dan €100.000 en niet meer dan de helft van de winst van dat jaar.
- Geen ondergrens.

Verliesverrekening:
De winst na de aftrek van de giften is nog niet het bedrag waarover belasting wordt geheven. Daarvoor dient
de belastbare winst eerst te worden verminderd met verrekenbare verliezen.
- Als de berekening van de belastbare (jaar)winst leidt tot een negatief bedrag dan wordt dit aangemerkt
als een ‘verlies’  art. 20 Wet VPB 1969. Het belastbaar bedrag bedraagt dan nihil, zodat in dat jaar geen
belasting is verschuldigd.
- De belastingwet houdt rekening met verliezen door deze te verrekenen met belastbare winsten uit
andere jaren  de belastbare winst uit een ander jaar wordt verminderd met het bedrag aan
verrekenbare verliezen tot maximaal nihil, waardoor in dat jaar geen of minder belasting hoeft te worden
betaald  verticale verliesverrekening. Met de verliesverrekening wordt aangesloten bij de winst die de
onderneming behaalt bezien over de gehele bestaansperiode (totaalwinstbeginsel).
- Carry back  voorafgaande jaar.
- Carry forward  negen volgende jaren.

, Belastingrecht – samenvatting blok 2



- Is er teveel verlies, dan kan je dat niet kwijt in deze jaren. Dit verlies kan dus niet verrekend worden  het
verlies verdampt dan dus. De totaalwinstgedachte wordt hierdoor dus beïnvloed en dus niet goed belast.
Na deze periode zal de winst namelijk weer gewoon belast worden.




VPB en belastingtarief:
De VPB kent een progressief tarief:
- 0 tot 200.000 20%
- Vanaf 200.000 25%
De eerste tariefschijf is de zogenoemde MKB-tariefschijf, speciaal gericht op de kleine BV uit het midden- en
kleinbedrijf  moet waarborgen dat de effectieve belastingdruk t.o.v. de ondernemer die onder de
inkomstenbelasting valt niet te zeer uit de pas loopt.

Als je een bedrijf hebt, een wat groter bedrijf, dan is van belang waar je je bedrijf gaat vestigen. (Niet bij ieder
bedrijf kan dat natuurlijk.) Een van de belangrijke aspecten is dan het belastingtarief. In diverse landen is het
VPB-tarief naar beneden gegaan, om aantrekkelijker te blijven voor bedrijven.

Voorlopige aanslag:
De definitieve vennootschapsbelasting over dit jaar zal op z’n vroegst in de loop van volgend jaar worden
vastgesteld  fiscus heeft de mogelijkheid om gedurende het boekjaar zelf of daarna één of meerdere
zogenoemde voorlopige aanslagen op te leggen. Deze worden later verrekend met de definitieve aanslag
vennootschapsbelasting over dit jaar.
- Op basis van een schattingsformulier maakt de inspecteur een voorlopige aanslag. Stel de schatting is
€8.000 winst, dan is de voorlopige aanslag VPB 20% van €8.000 = €1.600. Als het aanslagbiljet
gedagtekend is op 30 april van dit jaar heeft de vennootschap evenveel betalingstermijnen als er
resterende maanden in het desbetreffende jaar zijn. Dit betekent acht maandtermijnen ad €200 vanaf 1
mei.
- De werkelijke winst blijkt €10.000 te zijn, wat dus betekent dat er 20% van €10.000 = €2.000 betaald
moet worden aan VPB. Op 31 december staat dan nog een verschuldigde vennootschapsbelasting van
€400 op de balans, namelijk de eigenlijk verschuldigde vennootschapsbelasting minus de voorlopige
aanslag (€2.000 minus €1.600 = €400).
- Vermogensvergelijking:
Eindvermogen: aandelenkapitaal + winstreserves €48.000
-/- Beginvermogen €40.000
€8.000
+ Betaalde VPB €1.600
€9.600
+ Gepassiveerde VPB €400
Winst €10.000
- Het wel of niet betalen van de VPB in enig jaar mag geen invloed hebben op de berekening van de winst
de daarmee verschuldigde belasting.
- Als we aan de vermogensvergelijking toekomen heeft goed koopmansgebruik zijn werk al gedaan. Dit is
namelijk neergeslagen in de fiscale waardering van de activa en passiva die daarna als uitgangspunt
dienen voor de vermogensvergelijking.

Afbakening van de ondernemingssfeer in de VPB:
Het probleem in de VPB is dat onbeperkt belastingplichtigen GEEN privésfeer hebben. Toch kan er onzakelijk
gehandeld worden tussen aandeelhouder en het lichaam. Als je 100% aandeelhouder bent van zo’n BV, doe je

, Belastingrecht – samenvatting blok 2



ook weleens dingen die onafhankelijke derden helemaal niet zouden doen. Dat is dus onzakelijk handelen en
dat zal gecorrigeerd moeten worden in de totale winst.

Dividenduitkeringen:
Dividenduitkeringen zijn voor de berekening van de verschuldigde VPB niet aftrekbaar van de winst  er is
eerst VPB verschuldigd over de winst en slechts het resterende bedrag is beschikbaar voor dividenduitkering
(art. 10 sub a Wet VPB 1969). Dividenden zijn niet aftrekbaar van de winst, omdat de winstuitdeling aan de
aandeelhouders zich afspeelt in de ‘kapitaalsfeer’ en niet in de ‘winstsfeer’.
- Stortingen en onttrekkingen maken geen deel uit van de totaalwinst, maar men ziet ze wel terug op de
eindbalans. Bij het berekenen van de winst d.m.v. de vermogensvergelijking dient hier dan ook rekening
mee gehouden te worden  correctie  berekende vermogensmutatie wordt verminderd met het
bedrag van de stortingen en vermeerderd met het bedrag van onttrekkingen.

Dividendbelasting:
Als de BV dividend uitkeert aan haar aandeelhouders, is de BV verplicht daarop 15% dividendbelasting in te
houden (zie art. 1, 2, 5 (tarief) en 7 (wijze van heffing) Wet DB 1965).
- De BV is inhoudingsplichtige  de aandeelhouders ontvangen het bedrag aan dividend ná aftrek van de
dividendbelasting. De aandeelhouder is belastingplichtige.
- De heffing vindt plaats bij de bron  bronheffing of bronbelasting.
- De BV moet als inhoudingsplichtige in beginsel een papieren of elektronische dividendnota uitreiken met
daarop de naam en het adres van degene die de dividendnota uitreikt en de rechthebbende, de dag
waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld, de omschrijving en het bedrag van de opbrengst en de
ingehouden belasting over de totale dividendnota begrepen opbrengst. Het is niet langer verplicht een
dividendnota uit de reiken aan dga’s.

De dividendbelasting is voor binnenlandse belastingplichtigen een voorheffing op de verschuldigde
inkomstenbelasting  de dividendbelasting mag verrekend worden met de inkomstenbelasting. Bij fiscaal
partners behoort het inkomen uit aanmerkelijk belang tot de gemeenschappelijke bestanddelen (art. 2.17 Wet
IB 2001).

EEN VOORBEELD:
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang: €4.000. Daarover is 25% inkomstenbelasting verschuldigd, dus
€1.000. Daarmee mag worden verrekend de ingehouden dividendbelasting, 15% van €4.000 = €600. De
aandeelhouder moet dan dus nog €1.000 minus €600 = €400 inkomstenbelasting betalen.

Indien de BV de winstreserves niet uitkeert, maar jaarlijks oppot en de aandeelhouders na een aantal jaren
besluiten de aandelen te verkopen, is de daarbij gerealiseerde winst eveneens als inkomen uit aanmerkelijk
belang belast tegen een tarief van 25%. Er is geen dividendbelasting verschuldigd.
 Geen verschil wat betreft het inkomen uit aanmerkelijk belang of winstreserves wel of niet worden
uitgekeerd, omdat hoe dan ook een claim van 25% ontstaat.

EEN VOORBEELD:
Na jaren hard werken wil Martijn meer tijd gaan besteden aan zijn gezin en hobby’s. Hij overweegt daarom om
een gedeelte van de aandelen in Martijn Music Productions B.V. alvast over te dragen aan Ramon, een goede
vriend. Mogelijk gaat Ramon het bedrijf in de toekomst helemaal overnemen. Martijn verkoopt 10% van zijn
aandelenpakket tegen een reële prijs van €200.000.

Wat zijn de gevolgen van deze verkoop voor Martijn en Ramon?
Omdat Martijn nu 90% van de aandelen in bezit heeft en Ramon 10% van de aandelen in bezit heeft, zijn zij
beiden aanmerkelijkbelanghouder op grond van art. 4.6 Wet IB 2001. Beiden zullen dus belasting moeten
betalen in box 2.
De vervreemdingswinst van Martijn zal belast worden in box 2, omdat hier sprake is van een regulier voordeel
op grond van art. 4.12 sub b Wet IB 2001. In art. 4.19 Wet IB 2001 staat dat het vervreemdingsvoordeel wordt

, Belastingrecht – samenvatting blok 2



bepaald als de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. Het vervreemdingsvoordeel is dus €200.000
– €1.800 = €198.200. Daarover zal dan 25% inkomstenbelasting moeten worden betaald (zie art. 2.12 Wet IB
2001) (25% x €198.000 = €49.500).

Wat zouden de gevolgen voor Martijn zijn geweest als hij de aandelen niet zou hebben verkocht maar
geschonken aan Ramon?
Ramon en Martijn kunnen verzoeken om toepassing van art. 4.17c Wet IB 2001. Hierdoor wordt een deel van de
vervreemdingswaarde niet als vervreemding in aanmerking genomen. Dit verzoek kan ingewilligd worden indien
voldaan is aan de in art. 4.17c lid 1 sub a-d Wet IB 2001 gestelde eisen. In deze casus wordt in ieder geval niet
voldaan aan de eis vervat in sub d, namelijk werkzaamheid voor de onderneming gedurende de 36 maanden
direct voorafgaande aan de overdracht.
Daarom kan het verzoek niet slagen, en zal art. 4.19 lid 1 Wet IB 2001 gewoon van toepassing zijn. Voor Martijn
geldt dan het volgende: het vervreemdingsvoordeel wordt gesteld op de overdrachtswaarde minus de
aankoopprijs. De overdrachtswaarde wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer van de schenking
(art. 4.22 lid 1 Wet IB 2001), namelijk €200.000. Het vervreemdingsvoordeel is daarom 200.000-1.800 =
198.200. Dit vervreemdingsvoordeel wordt belast in box 2 tegen een tarief van 25% (zie art. 2.12 Wet IB 2001).

Vermomde dividenduitkeringen:
Elementen van een uitdeling:
1. Bevoordeling door de vennootschap.
2. Aan een aandeelhouder als zodanig.
3. Afkomstig uit de winst van de BV.
4. Wederzijdse bewustheid  dus zowel de BV als de aandeelhouder moeten zich van deze bevoordeling
bewust zijn .

Zowel formele als verkapte voordelen zijn belast voor de dividend- en inkomstenbelasting. Bij een verkapte
dividenduitkering vindt geen formele dividenduitkering plaats, terwijl de aandeelhouder wel doelbewust wordt
bevoordeeld in de positie van aandeelhouder en hij zich ook van deze bevoordeling in de positie van
aandeelhouder bewust is  materieel gezien wordt dividend uitgekeerd ook al wordt dat formeel niet zo
benoemd.
- Voorbeelden van verkapte dividenduitkeringen: BV betaalt teveel huur voor het gebruik van een pand in
bezit van de aandeelhouder, of vraagt juist te weinig huur aan de aandeelhouder voor het gebruik van het
pand in bezit van de BV.
- De inspecteur toetst het onderliggende motief van de uitgave. Is de uitgave gedaan op basis van zakelijke
overwegingen, dan is in beginsel sprake van aftrekbare kosten.
- De werkelijke aard van de uitgaven moet worden beoordeeld om vast te stellen of de BV de uitgave heeft
gedaan met het oogmerk daarmee de zakelijke belangen van de onderneming te dienen, of (mede) met
het oogmerk van bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouders  Wagenpark-
arrest.
- De inspecteur mag in principe niet de hoogte van de kosten toetsen, maar toch bestaat er een marginaal
toetsingsrecht  voor zover er sprake is van een dusdanige wanverhouding tussen de kosten en het nut
voor de onderneming een redelijk denkend ondernemer niet kan volhouden deze wijze met het oog op de
zakelijke belangen van de onderneming te hebben verkozen.

2012: Uitkeringstest en balanstest:
Bij het nemen van een besluit tot dividenduitdeling moet er rekening gehouden worden met de balanstest en
de uitkeringstest. Er moet dividendruimte zijn.
- Uitkeringstest  de BV moet na de uitkering kunnen blijven voortgaan met het betalen van haar direct
opeisbare schulden.
- Balanstest  een winstuitkering mag alleen plaatsvinden voor zover het eigen vermogen van de BV meer
bedraagt dan de wettelijke en statutaire reserves die moeten worden aanhouden.
 Risico: bestuurdersaansprakelijkheid  indien de BV na een dividenduitdeling niet kan blijven doorgaan
met het betalen daarvan, zijn de bestuurders die dat ten tijde van de uitkering redelijkerwijs behoorden te

, Belastingrecht – samenvatting blok 2



voorzien dat de BV niet zou kunnen doorgaan met het betalen van die schulden aansprakelijk ter hoogte van
het bedrag van de ontvangen uitkering.

EEN VOORBEELD:
Sanne is 100% aandeelhouder van Tilburg United B.V. De omzet in Tilburg United B.V. bedraagt voor 2016
€100.000. Het salaris van Sanne is €50.000. Het restant van de winstreserves wordt uitgekeerd als dividend.
Wat is de totale belastingdruk (dus van zowel de BV als van Sanne gezamenlijk). U mag hierbij de algemene
heffingskorting en arbeidskorting negeren?
De belastbare winst bedraagt €100.000 minus €50.000 = €50.000. De verschuldigde vennootschapsbelasting
bedraagt 20% van €50.000 = €10.000 (op grond van art. 22 Wet VPB 1969) Een bedrag van €40.000 (50.000
minus 10.000) is beschikbaar voor uitkering als dividend.

Het loon wordt in aanmerking genomen als belastbaar inkomen uit werk en woning. Over dit loon wordt
€19.432 inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen berekend (zie art. 2.10 lid 1 Wet IB 2001, let op
gecombineerde belastingdruk 1e en 2e schijf). De dividenduitkering bedraagt €40.000. De daarover
verschuldigde inkomstenbelasting is €10.000. Sanne is €29.432 verschuldigd aan inkomstenbelasting en premies
volksverzekeringen.

De totale belastingdruk inkomsten- en vennootschapsbelasting inclusief premies volksverzekeringen komt neer
op €29.432 + €10.000 = €39.432.

Mogelijke vormen van kapitaalstorting:
Een storting van kapitaal vindt plaats indien de aandeelhouder risicodragend vermogen in het lichaam stort.
Een (in)formele kapitaalstorting komt wel tot uitdrukking in de vermogensmutatie, maar resulteert niet in een
verhoging van de winst van de vennootschap  kapitaalsfeer.
- Nominaal aandelenkapitaal
- Informeel kapitaal  wordt aanwezig geacht indien een transactie tussen de vennootschap en haar
aandeelhouder geheel of ten dele op niet zakelijke gronden ten gunste van de BV is gesloten.

Elementen van een storting:
- Bevoordeling door de aandeelouder als zodanig.
- Aan de BV.
- De aandeelhouder is zich van de bevoordeling bewust.

Van eenmanszaak naar concern  holdingstructuur:
Het concern bestaat uit een veelvoud van NV’s of
BV’s. Een structuur als deze geeft meer mo-
gelijkheden om flexibeler te ondernemen. Als een
natuurlijk persoon BV ROOD zou verkopen met
winst, zou dat leiden tot belastingheffing, want er is
dan sprake van vervreemdingswinst. Stel, boven BV
GRIJS staat nog een natuurlijk persoon. BV ROOD
doet het heel erg goed en wordt verkocht voor
winst. De verkoopwinst komt dan terecht in BV
GRIJS, en niet persoonlijk bij de natuurlijke persoon.
Natuurlijk kan BV GRIJS dat weer uitdelen aan de natuurlijke persoon, maar dat hoeft niet. Er hoeft dus niet per
se meteen belasting betaald te worden. Het voordeel daarvan is dus dat niet meteen belasting betaald hoeft te
worden, maar ook dat het gemakkelijker wordt om met de bruto winst weer te gaan investeren in het kopen of
opzetten van een nieuw bedrijf. Veel meer flexibiliteit dus. Stel, je bent geïnteresseerd in het kopen van een
bestaand bedrijf, maar het kopen van een bedrijf blijft altijd risicovol. Daarom ga je onderzoeken, wat echt
maanden kan duren  due diligence-onderzoek.

, Belastingrecht – samenvatting blok 2



Moeder- en dochterbedrijf:
Vaak zit er in BV A geen actieve onderneming, gewoon om het makkelijker te maken. Dan wordt een BV een
houdstermaatschappij genoemd. BV B is dan de werkmaatschappij. Vaak zit in BV B de materiële
onderneming, daar vindt dus alles plaats. BV B is een deelneming van BV A. Op de balans en de bezittingenkant
van A staat dan ‘deelneming BV B’.

De aankoop- en verkoopkosten van een deelneming komen niet direct ten laste van de fiscale winst  komen
niet direct in aftrek, maar verhogen de kostprijs van de onderneming  de kosten worden geactiveerd, ze
worden op de balans gezet.




Voorkoming economisch dubbele VPB:
De Wet VPB 1969 gaat uit van de zelfstandige belastingplicht van lichamen. Zonder nadere maatregelen
ontstaat economisch dubbele heffing  meervoudige vennootschapsbelastingheffing  materieel dezelfde
winst wordt bij verschillende lichamen belast.

EEN VOORBEELD:
Een voorbeeld van dubbele heffing:
- BV ROOD heeft een winst van 100
- BV ROOD moet 20% VPB betalen (20)
- BV ROOD keert zijn volledige winst uit aan BV grijs (dus 80)
- BV GRIJS verricht verder geen activiteiten
- BV GRIJS maakt door dividenduitkering een winst van 80
- BV GRIJS moet hierover 20% VPB betalen (16)
- Totale belastingdruk 36%
Maar, boven BV grijs zouden nog veel meer BV’s kunnen zitten. Die BV’s zouden dan weer Vpb moeten betalen.
Natuurlijk gaat het in de praktijk niet zo  deelnemingsvrijstelling.

Deelnemingsvrijstelling:
Om economisch dubbele heffing te voorkomen, kent de
Wet VPB 1969 een objectieve vrijstelling voor voordelen
uit een deelneming  de zogenoemde deelnemings-
vrijstelling van art. 13 VPB 1969. Winsten worden alleen
belast op het niveau waar ze gemaakt worden. Als de
dochtermaatschappij winst maakt, en dat uitkeert aan de
moedermaatschappij, wordt deze winst niet nogmaals bij
de moedermaatschappij belast. Dit geldt ook als de
dochter- of moedermaatschappij in het buitenland zit.
Dit kan dus heel aantrekkelijk zijn voor bedrijven.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper FennaS. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 52510 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,49  13x  verkocht
  • (3)
In winkelwagen
Toegevoegd