Anatomie en fysiologie
lesweek 1
hart en geleiding
in rust pompt je hart ongeveer vijf liter bloed per minuut.
Het hart bestaat functioneel uit twee zuigperspompen -> De rechterharthelft en de linkerharthelft.
Deze twee zuigperspompen werken tegelijkertijd.
Elke harthelft is verdeeld in twee holtes -> de bovenste holte is het atrium (boezem) en daaronder
ligt het ventrikel (kamer).
Het hart heeft twee bloedsomlopen -> lichaamscirculatie (grote bloedsomloop) en longcirculatie
(kleine bloedsomloop).
Longcirculatie gaat als volgt : rechterventrikel -> longslagaders -> longen -> longaders -> linkeratrium.
Lichaamscirculatie gaat als volgt: linkerventrikel -> aorta -> slagaders -> organen en weefsels -> aders
-> holle aders -> rechteratrium.
Het hart ligt in de borstholte, direct achter het sternum (borstbeen) in het mediastinum. Het
mediastinum is de ruimte tussen de longen, waarin behalve het hart ook de slokdarm en de grote
bloedvaten liggen. Verder is de ruimte gevuld met losmazig bindweefsel en lymfatisch weefsel.
De apex (hartpunt) wijst een beetje naar links.
De linkerlong heeft twee kwabben en de rechterlong heeft drie kwabben.
Het hart is opgebouwd uit twee holle spieren, de atriumspier en de ventrikelspier. Deze twee holle
spieren zijn van elkaar gescheiden door twee bindweefselringen -> de anuli fibrosi cordis. De anuli
hebben elk twee openingen, die afsluitbaar zijn door middel van vliezige kleppen die aan de randen
vastzitten.
De linker- en rechterharthelft worden van elkaar gescheiden door het septum cordis
(harttussenschot). Het septum interatriale cordis is vrij dun en bestaat uit hartspierweefsel. Het
verdeelt de ventrikelspier in het rechter- en linkerventrikel.
In het rechteratrium monden twee grote vaten uit. Dit zijn de v. cava inferior (onderste holle ader)
en de v. cava superior (bovenste holle ader). Via beide aders stroomt zuurstofarm bloed het
rechteratrium in. Aan het rechterventrikel ontspringt de truncus pulmonalis, die al snel opsplitst in
de linker en rechter a. pulmonalis (longslagader). Deze slagaders vervoeren zuurstofarm bloed naar
de longen.
In het linkeratrium monden vier venae pulmonales (longaders) uit, twee elke long, met zuurstofrijk
bloed. Aan het linkerventrikel ontspringt de aorta (grote lichaamsslagader), die zuurstofrijk bloed
bevat.
,Aan de binnenranden van de twee anuli fibrosi zitten bindweefselvliezen vast. Dat zijn de
hartkleppen. In gesloten toestan verhinderen ze dat het bloed tegen de eerdere stroomrichting in
terugstroomt. De twee hartkleppen tussen de atria en ventrikels heten atrioventriculaire kleppen.
Tussen de ventrikels en de grote slagaders zitten de twee arteriële kleppen.
De atrioventriculaire kleppen worden opengeduwd door het bloed zelf op het moment dat het vanuit
de atria naar de ventrikels stroomt. Wanneer de ventrikels dit bloed vervolgens met kracht in de
grote vaten pompen, slaan de atrioventriculaire kleppen door de hoge bloeddruk weer dicht, zodat
het bloed ook echt in de aorta en de longslagaders terechtkomt en niet terugstroomt in de atria.
De hartwand bestaat uit drie lagen. Van binnen naar buiten zijn dat -> endocardium, myocardium,
pericarduim.
Het endocardium bestaat uit eenlagig plaveiselepitheel, versterkt met een dun laagje elastisch
bindweefsel. Endotheel zorgt voor een heel glad oppervlak waar de bloedcellen langs gelijden zonder
kapot te gaan.
Het myocardium is de dikste laag van de hartwand en bestaat uit hartspierweefsel, waarvan de
spiervezels in drie lagen zijn gerangschikt, elke laag met een andere richting.
Rondom het hart zitten de beide sereuze vliezen, die samen het pericardium (hartzakje) vormen. Het
binnenste vlies, het viscerale blad, wordt epicardium genoemd en is vergroeid met het
hartoppervlak. Het pariëtale blad is vergroeid met weefsel die het hart omgeven. Tussen beide
vliezen zit de pericardholte, die gevuld is met sereus vocht. De functie van het hartzakje is het
opheffen van de wrijvingskrachten tussen het altijd bewegende hart enerzijds en de omringende
weefsels anderzijds.
In het hart bevinden zich tussen de normale hartspiercellen ook gespecialiseerde hartspiercellen, die
een prikkelvormend of prikkelgeleidend vermogen hebben. Ze vormen samen het
hartprikkelgeleidingssysteem.
,De delen van het hartprikkelgeleidingssysteem zijn -> sinusknoop, atrioventriculaire knoop, bundel
van his, purkinjevezels.
De sinusknoop bestaat uit een klein netwerk van hartspiercellen die impulsen kunnen opwekken.
De impulsen van de sinusknoop worden snel van cel tot cel doorgegeven aan alle cellen van het
myocardium van het rechter- en linkeratrium. De impulsen veroorzaken de contractie van beide atria
(bloed stroomt daardoor naar de ventrikels) en prikkelen tegelijkertijd de tweede zenuwknoop, de
atrioventriculaire knoop.
De atrioventriculaire knoop ontvangt de impulsen van de sinusknoop en vertraagt deze.
Vanaf de atrioventriculaire knoop loopt een bundel prikkelgeleidende cellen door het atriumseptum
en vervolgens omlaag het ventrikelseptum in. Dit is de bundel van his, die zich even verderop splitst
in een linker- en een rechterbundeltak. Beide bundeltakken lopen naar de apex toe, buigen daar om
en waaieren uit in het hart- spierweefsel van de ventrikels.
De bundeltakken dragen de impulsen over op de purkinjevezels. Deze prikkelgeleidende cellen
hebben de functie van zenuwvezels. De prikkeling door de purkinjevezels activeren de hart-
spiercellen en veroorzaken de feitelijke contracties van beide ventrikels, waardoor het bloed in de
grote arteriën wordt gestuwd.
De systole is de actiefase van atrium of ventrikel en de diastole is de rustfase.
Elke hartactie duurt 0,8 seconde en bestaat uit drie fasen -> passieve vullingsfase (0,0 – 0,4 seconde),
actieve vullingsfase (0,4 – 0,5 seconde), ventrikelsystolische fase (0,5 – 0,8 seconde).
Je hoort de eerste harttoon bij het dichtslaan van de hartkleppen, de tweede harttoon is gevolg van
het dichtvallen van de arteriële kleppen.
Tijdens de hartcyclus varieert de bloeddruk in het hart. De hoogste bloeddruk (120 mmHg) wordt
gemeten tijdens de systole van het linkerventrikel. De laagste bloeddruk (0 mmHg) treedt op bij de
passieve vullingsfase (de rustfase).
De bloeddruk of tensie in het hart is de druk die het bloed daar ondervindt.
, De elektrische activiteit van het hart is door middel van een elektrocardiogram (ECG) zichtbaar te
maken.
Op een standaard ECG zijn te zien ->
-[ ] P-top: impulsen vanuit de sinusknoop bereiken het atriummyocard, waardoor de atria gaan
samentrekken.
-[ ] PQ-segment: weerspiegelt de vertraagde prikkelgeleiding in de AV-knoop.
-[ ] Q-dal: de verspreiding van de impulsen over het ventrikelseptum.
-[ ] QRS-complex: representeert de prikkelinvasie van het ventrikelmyocard.
-[ ] ST-segment: het wegebben van de prikkeltoestand van het ventrikel.
-[ ] T-top: het tot (elektrische) rusttoestand komen van het ventrikelmyocard.
De hartcapaciteit is het vermogen van een ventrikel om per tijdseenheid een bepaalde hoeveelheid
bloed weg te pompen; wordt uitgedrukt in hartminuutvolume (HMV).
De hartcapaciteit is het vermogen van een ventrikel om per tijdseenheid een bepaalde hoeveelheid
bloed weg te pompen. Hiervoor wordt de eenheid hartminuutvolume (hmv) gebruikt, het hmv is de
hoeveelheid bloed die het hart per minuut, per ventrikel wegpompt.
Twee factoren bepalen het hmv ->
-[ ] hartfrequentie: het aantal ventrikelcontracties per minuut.
-[ ] slagvolume per ventrikel: het aantal milliliter bloed dat per contractie weggepompt wordt.
Per hartslag pompen beide ventrikels evenveel bloed wek. de bloedverdeling in het lichaam hangt af
van het levensbelang van de organen en de momentane behoefte aan bloed in de weefsels.
Het endocard (niet-doorbloed dekweefsel) wordt verzorgd door het langsstromende bloed in de
hartholten zelf. Het mycocardweefsel heeft een zeer intensieve stofwisseling en heeft dan ook een
eigen doorbloeding nodig. Deze is aanwezig in de vorm van een uitgebreid netwerk van bloedvaten
rondom het hart, de hartcirculatie.
De hartcirculatie is onderdeel van de lichaamscirculatie en begint met de arteriae coronaria
(kransslagaders). Deze twee slagaders zijn vertakkingen van de aorta.
In het myocardium lopen de talrijke vertakkingen van de kransslagaders uit in een uitgebreid
haarvatennetwerk. Alle myocardcellen worden royaal van bloed voorzien. De capillairen verversen
het inwendige milieu van de spiercellen en vervoeren het bloed vervolgens naar de venae coronaria
(kransaders).
Deze komen samen in een vrij wijd bloedvat, de sinus coronarius, die aan de achterkant van het hart
ligt, tussen atrium en ventrikel. Dit wijde verzamelvat mondt rechtstreek uit in het rechteratrium.