Stijlfiguren
Eufemisme = gebruik je om iets wat niet zo prettig of netjes is, op een
verzachtende manier/nette manier onder woorden te brengen.
Voorbeeld: -Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats
gebracht.
Understatement = iets wordt op een spottende manier verkleind of
verzwakt. Het verschil met het eufemisme zit hem in de spot.
Voorbeeld: -Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een
paar
foutjes gemaakt.
-‘Ik doe dat wel even’, zei de man toen hij het brandende huis
in rende om zijn kinderen te redden.
-Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de RIvièra
gekocht.
Litotes = lijkt op een understatement. Het is een stijlfiguur waarbij je
schijnbaar iets ontkent of verkleint met het doel datgene wat je bedoelt
des te meer uit te laten komen. Je ontkent het tegeovergestelde.
Voorbeeld: -Daar ben ik niet blij mee.
-Dat is niet onwaarschijnlijk.
-Dat vind ik geen verkeerd plan.
-Ze zijn niet onbemiddeld -> ze zijn rijk.
Hyperbool = Bij een hyperbool wordt iets op een overdreven manier
uitgedrukt. Je gebruikt een hyperbool om iets te laten opvallen. Sterke
overdrijving.
Voorbeeld: -Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
-Ik heb wel een eeuw op je staan wachten.
Prolepsis (vooropplaatsing) = Bij een prolepsis wordt een woord of
woordgroep voor in de zin geplaatst waardoor er de nadruk op valt.
Voorbeeld: -De etterbak, ik wil hem niet meer zien.
-Deze foto, ik had die liever niet geplaatst.
-Op tv, in de krant, op internet, overal kom je die afbeelding
tegen.
Pleonasme = een eigenschap die al onlosmakelijk aan een begrip
verbonden is, ook benoemd door een ander woord. Meestal is dit dan
een bijv nwd en zelfstandig nwd, maar kunnen ook combinaties zijn als
Voorbeeld: weer hervatten, een verbetering ten goede.
Of bijv. een houten boomstam, gele boterbloemen, de hete zon, de
uiterste limiet.
Tautologie = hetzelfde begrip wordt twee keer genoemd. Vaak gaat het
daarbij om twee bijv nwd, twee zelfstandig nwd of twee bijwoorden.
, Voorbeeld: -misschien hebben ze wellicht een oplossing.
-Ik ben haast bijna op kantoor.
-Voordat u zich inschrijft, moet u eerst de voorwaarden lezen.
-Tot dusver hebben we dit niet eerder gezien.
Parallellisme = zinnen verlopen op dezelfde manier. Vaak beginnen ze
hetzelfde.
Voorbeeld: -spreken is zilver, zwijgen is goud.
Voorbeeld gedicht:
Elke nacht word ik wakker
op hetzelfde uur.
Elke nacht ontwaak ik
uit dezelfde droom.
Elke nacht staat het zweet
parelend op mijn voorhoofd.
In dit voorbeeld is sprake van een letterlijke herhaling van de woorden
'elke nacht'. Tevens is de zinsopbouw van de eerste twee zinnen ook
gelijk.
Retorische vraag = is een vraag waarop geen antwoordt wordt verwacht.
Je kan het antwoord namelijk zelf al invullen.
Voorbeeld: -Zijn we niet allemaal mensen van vlees en bloed?
Herhaling = Bij een herhaling wordt hetzelfde nog eens met dezelfde
woorden gezegd.
Voorbeeld: -Drommels, drommels en nog eens drommels.
-Geld, ja, geld is het enige wat hem bezig houdt.
-Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
-Nooit, nee nooit meer ga ik daarheen!
Opsomming = Een opsomming (enumeratie) noemt minstens drie zaken
achter elkaar.
Voorbeeld: -We kopen wijn, kaas en brood.
Als dat een opsomming is die in kracht toeneemt, dan is er sprake van een
climax.
Voorbeeld: -fluisteren, praten, schreeuwen
Neemt de opsomming in kracht af, dan heet dat een anti-climax.
Voorbeeld: -optimist, realist, pessimist
-Het is schitterend, prachtig, mooi, eigenlijk best aardig.