De cel is de fundament van al het leven. Alle organismen bestaan uit één of meerdere cellen. Het
eerste levende organismen was een ééncellige prokaryoot later ontstonden de ééncellige
eukaryoten. Deze eenvoudige eukaryoten zijn geëvolueerd tot complexere en meercellige
eukaryoten. De evolutie van prokaryoot naar eukaryoot is tot stand gekomen door de endosymbiose
theorie. Een prokaryoten cel heeft een bacterie opgenomen. Deze bacterie (endosymbiont) is
geëvolueerd tot een organel dat in alle eukaryoten cellen voorkomt, het mitochondrium. Opname
van foto-synthetiserende bacterie heeft geleidt tot de evolutie van plastiden, zoals chloroplasten.
Omdat mitochondriën en chloroplasten een prokaryoten oorsprong hebben zijn ze qua opbouw gelijk
aan prokaryoten. Ze zijn even groot, hebben een vergelijkbare cellulaire machinerie en bevatten ook
DNA.
Bij de opbouw van een eukaryoten cel wordt er onderscheid gemaakt tussen een dierlijke cel en een
plantencel. Dierlijke cellen zijn omgeven door een plasmamembraan dat opgebouwd is uit
fosfolipiden. De kern, het endoplasmatisch reticulum, het golgi-apparaat, het mitochondrium en
lysosomen hebben beide cellen gemeen.
Plantencellen, schimmels en algen hebben om hun plasmamembraan nog een celwand bestaande uit
cellulose, chitine of agar. De celwand biedt stevigheid aan de cel. Plantencellen bevatten nog
chloroplasten die een rol spelen bij fotosynthese.
De kern bevat het erfelijk materiaal van de cel. Lineair dubbelstrengs DNA dat is omgeven door
eiwitten (histonen). Om basis van DNA-sequentie wordt mRNA gevormd, proces transcriptie. Dit
vindt bij eukaryoten cellen plaats in de celkern. Vervolgens wordt het mRNA naar het cytoplasma
getransporteerd. In het cytoplasma zijn ribosomen aanwezig die los rond bewegen of zijn
membraangebonden. Ribosomen bestaan uit één grote en één kleine subunit (18s RNA). In de
ribosomen vindt translatie plaats. Translatie is het omzetten van mRNA in eiwit. Deze eiwitten komen
vervolgens in het endoplasmatisch reticulum terecht.
Het ER bestaat uit een glad deel wat verschillende metabole processen verzorgt. Ook bestaat het ER
uit een ruw deel waar de ribosomen aan gebonden zijn. Van het ruwe ER snoeren vesicles met
eiwitten af en die worden opgenomen door het golgi-apparaat. In het golgi-apparaat worden de
eiwitten tijdelijk opgeslagen, gemodificeerd en vervolgend het transport van eiwitten.
Prokaryoten zijn onder te verdelen in bacteriën en archaea’s. Prokaryoten zijn uni cellulaire
organismen ze bestaan dus uit één cel. Ze zijn 0,5 tot 5 um groot en kunnen grote verscheidenheid
aan vormen hebben. De celwand van een prokaryoot bevat haartjes en één of meerdere
zweepstaarten (flagellum). Binnen in de cel zijn geen organellen en ook geen celkern. Het DNA ligt
los in de cel.
Alle prokaryoten hebben een celwand. Bij bacteriën bestaat de celwand uit een laag peptidoglycaan .
dit is een polymeer van de suikers N-acetyl-glucosamine en N-acetyl-muraminezuur. Deze suikers zijn
gecrosslinked door polypeptiden ketens waardoor het peptidoglycaan een stevige structuur krijgt.
Gram- positieve bacteriën bevatten een dikke peptidoglycaan laag en gram- negatieve hebben een
veel dunnere laag. Gram-negatieve bacteriën hebben om de peptidoglycaanlaag nog een
buitenmembraan.
De celwand van een archaea is opgebouwd uit eiwitten gekoppeld aan suiker groepen (s-layer).
Sommige archaea hebben onder de s-layer een laag pseudopeptidoglycaan.
,Onder de celwand ligt een plasmamembraan ook wel het cytoplasmamembraan genoemd. Zowel
eukaryoten als prokaryoten cellen bevat een plasmamembraan dat semipermeabel is. Hierdoor is
selectief transport mogelijk. Daarnaast bepaald het de vorm van de cel en geeft het stevigheid. Het
membraan is opgebouwd uit dubbele fosfolipiden laag met verschillende membraaneiwitten. Het
membraan bevat geen steroden. Zowel de bacterie als de eukaryoot heeft een fosfolipiden dat is
opgebouwd uit een fosfaatgroep, D-glycerol dat via een esther verbinding aan een vetzuur zit. Bij de
archaea bevat het plasmamembraan een L-glycerol dat via een ether verbinding is gekoppeld aan
een vertakt isopreen. Hierdoor kunnen archaea onder extreme omstandigheden leven.
Het plasmamembraan omsluit het cytoplasma. Het DNA ligt los in de cel en is dubbelstrengs circulair.
In veel prokaryoten komen plasmiden voor. Dat zijn kleine stukjes zelf replicerend DNA. Transcriptie
vindt in drie fasen plaats; initiatie, elongatie en terminatie. De initiatiefase start bij beide soorten
organismen wanneer een RNA polymerase bindt aan de promotor. Bij eukaryoten ontstaat die
binding pas als er transcriptiefactoren aanwezig zijn. Bacteriën hebben één type RNA-polymerase dat
zowel tRNA, mRNA en rRNA synthetiseert. Archaea en eukaryoten hebben meerdere type RNA-
polymerase voor de verschillende soorten RNA. Na binding worden de twee DNA strengen van elkaar
gehaald en begint de elongatiefase. Complementaire nucleotiden binden aan het tempeDNA . Na
transcriptie wordt alleen het eukaryoten RNA gemodificeerd. Er komt een cap-structuur, poly A aan
en er vindt splicing plaats van de intronen. Verschil in transcriptie tussen prokaryoten en eukaryoten
is terug te zien de initiatiefase, het aantal RNA polymerases dat gebruikt wordt en modificatie van
het RNA na de terminatie. Ook is de locatie van transcriptie verschillend (celkern of cytoplasma).
Translatie vindt bij beide soorten in ribosomen in het cytoplasma plaats. Er wordt een
initiatorcomplex gevormd van de kleine subunit van het ribosoom, het mRNA en het tRNA met een
initiator aminozuur dat een binding aangaat met het startcodon AUG. Vervolgens bindt het grote
subunit van het ribosoom en start de translatie. Bij bacteriën is het initiator aminozuur formyl-
methionine. Bij archaea en eukaryoten is dat methionine. De ribosomen van prokaryoten zijn bijna
twee keer zo klein als van eukaryoten en hebben 16s RNA.
Eigenschappen antimicrobieel middel
Het middel moet schadelijke micro-organismen doden, dat wordt een bactericide werking genoemd.
Of het moet een bacterie remmen tijdens de groei, dat is een bacteriostatische werking. Een middel
dat bijvoorbeeld gericht is op gramnegatieve bacteriën noemen we specifiek. Daarnaast moet het
niet toxisch zijn voor de gastheercel. Een middel dat bactericide of bacteriostatische is zonder de
gastheer te beschadigen wordt selectief genoemd.
Het aangrijpingspunt van antimicrobieel middel bepaald of het specifiek en selectief is. Als het middel
alleen op bacteriesoort A aangrijpt en niet op bacteriesoort B dan is het specifiek. Als het middel
aangrijpt op processen die alleen in prokaryoten voorkomen en niet in eukaryoten is het selectief.
De 5 selectieve aangrijpingspunten van antimicrobiële middelen
De eukaryoot bevat een kern, alles daaromheen noemen we het cytoplasma. De kern, organellen en
vesicles vormen samen het endomembraan systeem. De vloeistof dat overblijft wordt cytosol
genoemd. Het endomembraan systeem bestaat uit membranen. Dezelfde fosfolipiden als het
celmembraan. Deze bestaat uit een dubbele laag lipiden met een hydrofiele koppen aan het
oppervlak en een hydrofobe staarten ertussen. Endo betekend binnen; interne membranen. Deze
membranen zorgen voor compartimenten waarin de cel bepaalde functies kan uitvoeren,
specialisatie. Deze compartimenten met bepaalde functies noemen we de celorganellen.
De interne membranen zorgen voor specialisatie, helpt met de organisatie en de veiligheid. Dit kost
energie. Daarvoor hebben we de mitochondriën. Mitochondriën zijn de energie fabriek die ervoor
zorgen dat de eukaryoten cel al zijn complexe taken kan uitvoeren. Deze taken worden
gecontroleerd en aangestuurd in de nucleus (de kern).
In de nucleus wordt DNA in opgeslagen. Om de kern heen zit het endoplasmatisch reticulum. Het
DNA is opgevouwen rond histonen samen ook wel chromatine genoemd. Het genetisch materiaal
wordt omgeven door een dubbel membraan, de nucleaire envelop. Dit beschermt het DNA. In de
kern vindt transcriptie van mRNA en rRNA plaats. Het rRNA vormt een belangrijk onderdeel van het
ribosoom. Het mRNA en rRNA moeten de kern uit en dit gaat via de nucleaire poriën. Eiwitten die
een functie hebben in de kern, zoals DNA- en RNA-polymerase komen de kern in via de nucleaire
poriën.
Om de kern heen zit het endoplasmatisch reticulum. Het is een netwerk van holle buizen en platte
zakken. Ribosomen op het ER produceren eiwitten bestemd voor in het ER lumen, de holte van het
ER. Het endoplasmatisch reticulum produceert ook fosfolipiden voor de rest van de cel. Er zijn twee
verschillende typen van het ER. Het smooth ER dat meer uit buisstructuren bestaat en waarin
fosfolipiden en steroïden worden aangemaakt. Ook worden hier giftige stoffen in afgebroken.
Hieraan zit het rough ER. Dit is wat ruwen dit komt, omdat er ribosomen opzitten. Deze ribosomen
produceren eiwitten voor onder andere secretie. Deze eiwitten komen in het ER-lumen terecht. Deze
eiwitten worden via vesicles, via Golgiapparaat naar het celmembraan getransporteerd.
Vesicles met eiwitten erin worden naar het golgi apparatus vervoerd. Het golgi modificeert, sorteert
en verdeelt eiwitten over de cel. De vesicles komen bij de cis kant aan dat fuseert met het golgi. De
eiwitten gaan dan door verschillende cisternaes (de lagen van het golgi). Vanaf de trans kant van het
golgi worden de eiwitten verdeelt. Daar stuurt het golgi vesicles verschillende kanten op in de cel.
Lysosomen breken verschillende stoffen en structuren af, zoals andere celorganellen (autophagy).
Hierin fuseert een lysosoom met een vesicle dat een defect celorganel heeft opgenomen. Deze
fuseren zodat de cel onderdelen van de defecte celorganellen worden afgebroken. De bouwstenen,
zoals aminozuren worden gerecycled. Lysosomen kunnen ook voedsel of bacteriën af. Het komt van
buiten de cel en wordt fagocytose genoemd. In de lysosomen heerst een zuur milieu om al deze
stoffen af te kunnen breken. Door het zure milieu is de lysosoom afgesloten van de rest van de cel.
Mitochondriën hebben eigen mtDNA en ribosomen (door endosymbiose) . Mitochondriën hebben
een dubbel membraan waartussen H + -ionen worden opgeslagen. Verschil in H + concentratie tussen
de membranen zorgt voor ATP productie. ATP bevat veel chemische energie voor cellen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper naomijuch. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,19. Je zit daarna nergens aan vast.