WEEK 1
Grondvormen van sociaal onderzoek – typische kenmerken
Hoorcollege 1
Experiment
Manipulatie naar de ‘’oorzaak’ (= onafhankelijke variabele = experimenteel ‘treatment’ of
stimulus
Onderzoeker heeft controle over de gebeurtenis die de ‘’oorzaak’’ vormt
Gevolg of uitkomst variabele wordt na manipulatie gemeten
Gebruik van vergelijkbare groepen (zelfde samenstelling van de groepen die verschillen in
‘’oorzaak’’.
Basisvoorwaarde: het vergelijken van groepen die gelijk zijn aan elkaar. Manipulatie: de
oorzaak heeft de onderzoeker zelf in de hand en is typisch voor een experiment. Causaliteit
is ook een typisch kenmerk bij experiment en is beter dan survey en veldonderzoek
Surveyonderzoek:
Vragenlijsten
Grote en representatieve steekproef (representativiteit)
Efficiënte methode van dataverzameling
Je kan heel veel onderzoeksvragen meten in een surveyonderzoek, t.o.v. een experiment
(waarbij je maar 1 onderzoeksvraag kan beantwoorden en testen)
Veldonderzoek
Directe observatie in een Natuurlijke omgeving (mensen zijn niet bewust dat ze meedoen in
een onderzoek, t.o.v. van een experiment.
Niet-reactief meten mogelijk: Mensen mogen niet weten dat ze worden onderzocht.
‘sampling-in-the-field’ = in tegenstelling tot surveyonderzoek waar mensen specifieke
streekproeven trekken, doe je dit hier ter plekke. Hoeft niet representatief te zijn, maar moet
inzicht geven hoe mensen reageren in een bepaalde context.
Beschikbare data
Gegevens die zonder tussenkomst van de onderzoeker/gebruiker aanwezig zijn
Niet reactief observeren
Diverse bronnen: documenten; fysische sporen; artefacten
Let op: ‘’aanwezig zijn’’ van gegevens impliceert niet dat ‘’niet gezocht’’ moet worden
Noot: secundaire analyse = data die andere onderzoekers hebben verzameld analyseren
Wat zijn de mogelijkheden van de grondvormen en welke is het meest geschikt?
De mogelijkheid om individuen in hun natuurlijke omgeving te observeren
De mogelijkheid om de onderzoeksresultaten te generaliseren
De mogelijkheid om onderzoek te herhalen
De mogelijkheid om formeel te toeten of een sociale gebeurtenis of feit invloed
uitoefent op het gedag of de mening van mensen
De mogelijkheid om nieuwe en relatief onbekende sociale problemen te onderzoeken
Moeilijkheden: welke grondvorm is het meest moeilijk met...?
Toegang tot data of dataverzameling
Meetproblemen: problemen met i.v.m. het beoordelen van kwaliteit van de meting
(validiteit/betrouwbaarheid)
Risico’s op onderzoekersbias
Risico’s op subject (proefpersoon, respondent) bias
1
,Criteria: onderzoeksvraag moet (a) onderzoekbaar zijn, en (b) interessant voor jezelf en
anderen in je onderzoeksgebied.
Bouwstenen van (sociaal) wetenschappelijk onderzoek
Theorieën proposities hypothesen
Propositie: ‘’wanneer een individu een taak beheerst, dan zal hij deze taak beter
uitvoeren en indien er anderen aanwezig zijn dan wanneer er niemand is’’ = social
facilitation SFE
Vrij algemene stelling over een regelmaat in de handeling (of opinie) van mensen (kan
voortkomen uit hypothesen)
Vraag: waarom is dat zo?
Theorie: verklaring geven voor de propositie of set aan proposities
Vb. alternatieve theorieën voor het verklaren van SFE (biologisch vs. psychologisch)
Hoe onderzoeken?
= toepassen in concrete situatie
vb. atletiek
Hypothesen = atleten zullen beter presteren:
a) Naar mate er meer supporters zijn
b) Naar mate er meer journalisten in de tribune zitten
c) Indien er rechtstreekse televisie-uitzending
Hypothese: is het verwachte verband tussen minstens twee variabelen.
Wetenschap als proces: inductie – deductie
Concepten, variabelen en hypothesen
1. Essentiele elementen
Concepten: algemene abstracte omschrijving van een fenomeen (vb. intelligentie)
Variabelen: empirische manifestatie van een concept (vb. een test die intelligentie
meet)
Hypothese = verwachte verband tussen 2 of meer variabelen
Type hypothesen en conceptueel model
Typen hypothesen
1. Enkelvoudige bivariate hypothese: verwacht een verband tussen 2 variabelen
(afhankelijke en onafhankelijke)
X Y (X leidt tot Y= oorzaak tot gevolg)
X= onafhankelijke variabele (oorzaak)
Y= afhankelijke variabele (gevolg)
Voorbeelden
‘’Hoe hoger de emotionele intelligentie van een persoon, hoe hoger het bedrag aan
iemand aan goede doelen besteedt’’
‘’Hoe hoger’’ wijst naar hoe de zaken zijn gemeten. De variabelen kunnen alleen omlaag
of omhoog. We hier te maken met twee metrische variabelen
Dit is een uitspraak over hoe stijging in score op de onafhankelijke variable X een stijging
(of daling) veroorzaakt in de afhankelijke variabele Y
‘’Hoe hoger de emotionele intelligentie, hoe groter de kans dat iemand in een depressie
komt’’
2
, Onafhankelijke variabele (X) is hier metrisch; de afhankelijke variabele (Y) is hier
nominaal
Dit is een uitspraak over de kans tot een bepaalde categorie van Y te behoren naar
gelang van het niveau van X.
‘’Vrouwen scoren hoger op emotionele intelligentie dan mannen’’
Afhankelijke variabele (emotionele intelligentie) is metrisch; onafhankelijke variabele is
nominaal (geslacht)
Uitspraak over een verschil tussen groepen gedefinieerd door X in het niveau van de
afhankelijke variabele Y (verschil in gemiddelden)
Onderscheid tussen metrische en categorische (niet-metrische) variabelen verwijst naar
meetniveaus
Ordinale variabelen sluiten aan bij de metrische variabelen voor wat verwoording van
hypothesen betreft
Het onderscheid maken is essentieel voor de keuze van statistische methoden
Formulering van hypothesen moet consistent zijn met dit onderscheid
Regels zijn ook van toepassing op meervoudige hypothesen
Ordinale variabelen zijn variabelen waarbij de categorieën in bepaalde volgorde staan. Zo
kan je bijvoorbeeld aan mensen vragen in welke mate ze wel of niet eens zijn met een
bepaalde uitspraak waarbij de maten zijn ‘helemaal oneens, oneens, neutraal, juist, helemaal
juist’.
2. Meervoudige hypothese: verwacht verband tussen een afhankelijke Y en meerdere
onafhankelijke variabelen X1, X2.. etc.
Er zijn vier types meervoudige hypothesen
1. Het relatief belang van onafhankelijke variabelen (meervoudige oorzakelijkheid). Er
zijn meerdere oorzaken die tot één gevolg kunnen leiden.
X1 ++
Y
X2 +
Door middel van meerdere plusjes te gebruiken, accentueer je dat de ene onafhankelijke
variabele (X1) een sterker effect heeft op de afhankelijke variabele dan de ander (X2)
Voorbeeld
X1 (opleiding) ++
Y (herintreding)
X2 (uitkeringsniveau) -
‘’De kans op herintreding op de arbeidsmarkt neemt toe met opleidingsniveau en neemt af
met niveau van de uitkering. Het effect van opleiding is hierbij sterker dan het effect van
uitkeringsniveau’’
2. Mediatie
= interpreterende hypothese
= de invloed van de onafhankelijke variabele (X1) op de afhankelijke variabele (Y) is niet
direct, maar loopt via het effect van X1 op de mediërende of interveniërende variabele (X2).
Er is sprake van een indirect effect.
X1 X2 Y
3
, Voorbeeld - +
X3 (leeftijd X4 (mogelijkheid tot herintreding) Y
(herintreding)
‘’Hoe ouder een persoon hoe kleiner de kans op herintreding op de arbeidsmarkt. Dit effect
wordt volledig gemedieerd door de mogelijkheid tot herintreding; immers: hoe ouder men is
hoe minder mogelijkheden er zijn tot herintreding en hoe minder mogelijkheden hoe lager de
kans tot herintrede’’
MERK OP!
Er zijn twee manieren om een positief verband te verwoorden
1. Hoe meer mogelijkheden er zijn tot herintreding op de arbeidsmarkt, hoe hoger de
kans tot herintreding.
of
2. Hoe minder mogelijkheden tot herintrede, hoe lager de kans tot herintrede.
X3 (leeftijd X4 (mogelijkheid tot herintreding) Y
(herintreding)
_
Buiten het feit dat de mogelijkheid tot herintreding afneemt doormiddel van iemands leeftijd,
kan de leeftijd op zich ook invloed hebben op herintreding. Bijvoorbeeld leeftijdsdiscriminatie.
3. Een modererend effect
= interactiehypothese
De invloed van X1 op Y is conditioneel op de moderator (X2); of: het effect van X1 op Y is
verschillend naar gelang de waarde van de moderator X2
= conditioneel effect [versterkend + of verzwakkend – effect]. Het kan dus versterkend of
verzwakkend werken op de afhankelijke variabele
X1 Y
X2
Voorbeeld +
X5 Y
Arbeidsbereidheid Herintreding
+
X4
Mogelijkheid tot herintreding
‘’Hoe hoger de bereidheid tot arbeid, hoe hoger de kans tot herintreding op de arbeidsmarkt.
Dit effect wordt versterkt door de mate waarin herintrede mogelijk is.’’
Je kan veel arbeidsbereidheid tonen, maar als er geen tot weinig mogelijkheden zijn tot
herintreding, dan zal de kans op herintreding ook heel laag zijn.
4. Schijnverband (spuriousness)
= gemeenschappelijke oorzaak aan de twee variabele waarvan je een bepaald verband zou
kunnen vaststellen
= een verklarende hypothese
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper melikeerba. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,09. Je zit daarna nergens aan vast.