Literatuursamenvatting
Pathologie van het Bewegen
Deeltentamen II – ACL, Veroudering, Borstkanker en
Myalgie
ACL .................................................................................................................................. 2
Frobell (2013) – Treatment for acute anterior cruciate ligament tear: Five year outcome of
randomised trial .................................................................................................................................. 2
Serpell (2012) – Mechanisms and risk factors for noncontact acl injury in age mature athletes (…). 4
Veroudering ................................................................................................................... 10
Cadore (2013) – Multicomponent exercises including muscle power training enhance muscle mass,
power output, and functional outcomes in institutionalized frail nonagenarians. .......................... 10
Reid (2013) – Longitudinal decline of lower extremity muscle power in healthy and mobility‑limited
older adults: influence of muscle mass, strength, composition, neuromuscular activation and single
fiber contractile properties ............................................................................................................... 14
Borstkanker .................................................................................................................... 18
Nesvold (2008). Arm and shoulder morbidity in breast cancer patients after breast-conserving
therapy versus mastectomy .............................................................................................................. 18
Smykla (2013) – Effect of Kinesiology Taping on Breast Cancer-Related Lymphedema: A
Randomized Single-Blind Controlled Pilot Study............................................................................... 21
Myalgie .......................................................................................................................... 23
Visser (2004) – Pathophysiology of UEMDs ...................................................................................... 23
Afkortingen .................................................................................................................... 31
,ACL
Frobell (2013) – Treatment for acute anterior cruciate
ligament tear: Five year outcome of randomised trial
Introductie/Methode
Doel onderzoek: Bij jongvolwassenen met ACL-rupturen (n=121) worden de outcomes na 5
jaar vergelijken tussen (revalidatie plus) vroege reconstructie of optionele/uitgestelde
reconstructie.
Outcomes: KOOS (knee osteoarthritis outcome scale), SF-361, Tegner activity score,
meniscectomie (aantal en timing), radiografische osteoartritis (i.v.m. baseline), knie
stabiliteit (o.b.v. Lachman en Pivot shift test);
Onder vroege reconstructie vallen reconstructies binnen 10 weken na het trauma;
De uitgestelde reconstructie groep kreeg een reconstructie indien ze symptomatische
knie instabiliteit ervaarden.
Alle reconstructies waren ‘single bundle’ met patalla of hamstringspees door één van
4 senior chirurgen (deze twee methoden lieten vergelijkbare outcomes zien bij
RCT’s).
Resultaten
Patiëntkarakteristieken en behandeling van ACL
Vroege reconstructie (n=61), Revalidatie met optie tot latere reconstructie (n=59);
o 2 van de eerste groep hadden geen reconstructie en te weinig
behandelafspraken. Zij zijn niet meegenomen in de ‘as treated’ analyse, maar
wel in de volledige analyse.2
o 51% (30) van de tweede groep heeft binnen 5 jaar alsnog een reconstructie
gehad;
Patient reported Outcomes
Er werden geen significante verschillen tussen de twee groepen gevonden op de
KOOS, Tegner en SF-3 in zowel de full analysis als de as treated analyse.
Mechanische Stabiliteit
Kniestabiliteit in rust was significant hoger in de vroege reconstructie groep in
vergelijking met de optionele/uitgestelde groep (vergelijkbare resultaten werden
gevonden in de as treated analyse; daar vroeg > laat > geen reconstructie).
Radiografische Osteoartritis (*van sommige patiënten waren geen foto’s
gemaakt/beschikbaar)
12% (13) van de patiënten had tibiofemorale oseteoartritis ontwikkeld en 19% (22)
patellofemorale (6 knieën hadden beide). Hiervan zaten 19 patiënten in de vroege
groep en 10 in de optionele/uitgestelde groep (geen significant verschil).
Van de 87 geopereerde patiënten hadden 11% + 23% (tibiofemoraal +
patellofemoraal) patiënten OA, in de revalidatie groep was dit 12% + 8% (significant
verschil voor patellofemorale OA tussen reconstructie vs. revalidatie).
1
De Short Form 36 (SF-36) is een vragenlijst naar de algehele gezondheid.
2
Bij de ‘as treated’ analyse werden de groepen zoals ze behandeld zijn vergeleken (59 vroege reconstructie, 30
uitgesteld en 29 alleen revalidatie). Bij de volledige analyse werden de groepen zoals ingedeeld vergeleken.
,Meniscectomie
51% (61) van de patiënten hadden binnen 5 jaar ook een meniscectomie;
Patiënten met vroege reconstructie hadden minder meniscus operaties dan de
optionele/uitgestelde groep (indien rekening werd gehouden met herhaalde
operaties);
ACL graft rupturen
Vier patiënten (3 vroege reconstructie, 1 uitgestelde) scheurden hun nieuwe ACL,
waarvan 2 (beide uit de vroege reconstructie groep) een nieuwe reconstructie
kregen.
Discussie
Er werden geen significante verschillen gevonden in: pijn, symptomen, kniefunctie, knie-
gerelateerd KvL, algehele gezondheid, huidige activiteitenniveau, terugkeer naar vorige
activiteitenniveau, OA of meniscectomie in de full analysis (vroege vs. optionele/uitgestelde
reconstructie).
(Het enige sterk significante verschil tussen de vroege en de optionele/uitgestelde groep was
in knie stabiliteit, die beter was bij de vroege reconstructie groep.).
Vergelijking met andere studies
Vrijwel vergelijkbare scores voor KOOS (enige verschillen de er waren zijn
verklaarbaar door verschillen in studie design en verlies in follow-up) – ondersteunt
generaliseerbaarheid;
In een grote meta-analyse (n=5770) was 63% terug gekeerd naar vorige
activiteitenniveau en 44% naar competitieve sport binnen 41 maanden. In deze
studie werden geen statistische verschillen gevonden in activiteitenniveau voor en
na;
In andere studies werden hogere percentages patiënten met OA gevonden (deze
hadden wel langere follow-up). Andere studies vonden geen verschillen in
behandeltype, waar deze studie wel verschillen vond bij patellofemorale OA.
o Dit type OA kwam meer voor bij reconstructie met patalla graft;
Resultaten kwamen overeen met 4.3% graft rupturen in een andere studie (n=1415);
Cijfers over meniscectomie zijn niet echt bekend (voor meer info zie laatste alinea
van de discussie).
Conclusie
Er zijn geen verschillen gevonden tussen de vroege en de optionele/uitgestelde groep.
Revalidatie als primaire behandeling moet overwogen worden. Van deze groep kreeg 50%
alsnog een reconstructie.
Na vijf jaar werden geen verschillen gevonden tussen vroege/late reconstructie en
revalidatie alleen.
(Deze conclusie is niet generaliseerbaar naar topsporters of minder dan middelmatige
actieve personen).
,Serpell (2012) – Mechanisms and risk factors for noncontact
acl injury in age mature athletes (…)
Doel onderzoek: het onderzoeken van de mechanismen en risicofactoren voor non-contact
ACL blessures bij volwassen veldsporters. (Review van 87 artikelen van na 1980).
Inleiding
Incidentie:
80,000 (anno 2000, VS);
34-80 non-contact blessures per 100.000 binnen 8 maanden (Europa);
Per 1000 athlete exposures ongeveer 0.07-0.13 (m), 0.27-0.29 (v) (combicijfers)
50-80% zijn non-contact blessures
De incidentie lijkt niet te zijn veranderd door de tijd. Er is dus betere preventie nodig.
Hiervoor moet er meer bekend zijn over mechanismen en risicofactoren.
Mechanismen: alles wat ‘oorzakelijk’ was voor ACL blessures;
Risicofactoren: alles wat het risico verhoogd;
o Intrinsieke factoren: persoonlijke factoren
o Extrinsieke factoren: omgevingsfactoren (waaronder schoenen/braces etc.).
Resultaten
Anatomische en Biomechanische risicofactoren
Anatomie
Onderzochte anatomische factoren
Notch width index (NWI): ratio van fossa intercondylaris breedte tot condylus
femoris breedte;
o Bleek meestal kleiner te zijn in het onaangedane been (bij unilaterale
klachten);
o Geen relatie tussen NWI en ACL rek bij nabootsing veronderstelde
schademechanisme;
Knielaxiteit (actief/passief);
o Knieën met volledige ACL ruptuur vertoonden meer passieve laxiteit;
o Knieën met grotere passieve laxiteit konden makkelijker de extreme standen
die worden geassocieerd met ACL schade bereiken;
Meerdere factoren dragen bij aan knielaxiteit: hormonen, neuromusculaire
controle, en andere anatomische structuren.
ACL beschermt voornamelijk tegen anterieure translatie van de tibia. Enkele
omringende structuren functioneren als secundaire weerstanden hiertegen
(tractus iliotibialis, kapsel, mediale en laterale collaterale ligamenten). Het
gaat hier echter om een minimale weerstand (wel voor alle structuren
ongeveer gelijk);
Hamstrings flexibiliteit en knie recurvatum (naar achter buigen van de knie) waren
over het algemeen groter bij patiënten met ACL-blessure;
Tibialis anterior volume/CSA groter in aangedane knie (bij unilaterale schade);
In een immunohistologische studie werden relaxine receptoren in de ACL gevonden,
maar niet in andere ligamenteuse structuren in de knie.
, Kinematica3
Deelnemers in retrospectieve studies beschreven de stand van hun knie bij het trauma als:
Weinig knieflexie;
Knierotatie;
Valgus collapse.
Dit komt vrijwel overeen met studies met videobeelden. In één studie werd slechts minimale
knierotatie gevonden en in een ander geen exo-, maar endorotatie.
Deze drie factoren leiden tot een grotere rek op de ACL en meer anterieure tibia translatie.
Deze translatie is het grootst bij 18-27⁰ knieflexie. Varus/valgus beweging vergroot ACL rek.
Exorotatie kan leiden tot impingement van de ACL tegen de laterale wand van fossa
intercondylaris, al helemaal wanneer er ook een valgus beweging is extra rek op ligament,
dus groter risico.
Kinetica4
Grondreactiekrachten bij het neerkomen op de grond dragen waarschijnlijk bij aan non-
contact trauma. Non-contact blessures ontstaan meestal bij landen na een sprong, kappen,
draaien of van richting veranderen. Bij populaties (bv. vrouwen) en taken waar een hoger
risico op ACL schade is, zien we hogere reactiekrachten (in de standfase).
Bij momenten werd er voornamelijk gekeken naar flexie en extensie momenten door
hamstrings en quadriceps. Bij kleinere flexiemomenten was er meer anterieure
tibiatranslatie. In één studie werd gesteld dat de soleus mogelijk een posterieure
stabiliserende factor op de tibia is in een gefixeerd been. ACL schade treedt echter niet vaak
op bij momenten in het sagittale vlak alleen.
Kinematica en kinetica in menselijke beweging
Extreme kniestanden en –momenten ontstaan met name bij ongeplande
richtingsveranderingen.
‘Sidestep cutting’ lijkt de meest risicovolle situatie, als het om richtingsverandering gaat.
Intrinsieke mechanismen en risicofactoren
Antropometrische risicofactoren
Hogere lichaamsmassa en lichaamslengte zijn risicofactoren, alsmede BMI en tibialis anterior
CSA.
Hormonale risicofactoren
In de luteale fase is er een piek in de relaxine concentratie (dit draagt bij aan elasticiteit van
bindweefsel en vermindert mogelijk de collageeninhoud). Door de relaxinereceptoren in de
ACL is deze band hier dus vatbaar voor.
Oestrogeen (estradiol) kunnen procollageen I (precursor van collageen) synthese inhiberen.
Procollageen vermindert dit risico (in afwezigheid van estradiol verhoogde het de synthese).
3
Kinematica: beschrijving van het menselijk bewegen zonder beschouwing van de betrokken krachten.
4
Kinetica: beschrijving van krachten die beweging beïnvloeden (hier: grondreactiekracht en netto momenten).