1.1 Talgklieren
A. noemen waar de (grote) talgklieren zich bevinden
Talgklieren komen op het gehele lichaam voor, behalve aan de handpalmen, voetzolen,
tussen tenen en tussen de vingers. Ze liggen in het stratum reticulaire (netlaag) van de
lederhuid. De grote talgklieren die vooral voor acne zorgen bevinden zich in het gezicht, hals,
decollete en op de rug.
B. noemen welke talgklieren een eigen afvoerbuis hebben en waar deze
solitaire talgklieren zich bevinden
solitaire talgklieren hebben een eigen afvoerbuis en bevinden zich bij de neus- lippenplooi,
de huid rondom de lippen en de tepels.
C. noemen waar de talgklieruitvoergang zich bevindt
De talgklieruitvoergang bevindt zich vrijwel altijd in een haarfollikel.
D. noemen waar zich geen talgklieren bevinden
Voetzolen, handpalmen en tussen de tenen en vingers.
E. noemen waar talgklierfollikels/sebumfollikels uitmonden
Via een haarfollikel mondt het uit op het huidoppervlak.
F. de bestanddelen van talg/sebum in het algemeen noemen: vetzuren,
vetalcoholen, glyceriden, triglyceriden, wassen, esthers, epiteelcellen
vetzuren: dit zijn palmitinezuur en stearinezuur. Dit zijn verzadigde vetzuren.
Vetalcoholen: dit zijn cholesterol, ergosterol en squalenen.
Glyceriden: verbindingen van vetzuren met glycerol.
Triglyceriden: esthers van glycerol en 3 vetzuren
Wassen: vetachtige stof
Esthers: een menging van alcohol, suiker en een zuur.
Epitheelcellen:
G. noemen welke invloed de volgende vetzuren hebben op de
talgklierwerking/acne: palmitinezuur, stearinezuur
palmitinezuur: cholesterolverhogende werking
stearinezuur: cholesterolverlagende werking
H. noemen welke invloed de volgende vetalcoholen hebben op de
talgklierwerking/acne: ergosterol, squalenen, cholesterol
ergosterol: kan worden omgezet in vitamine D2
squalenen: stoffen die helpen bij het verbinden van cholesterol en ergosterol.
cholesterol: opbouw van de celwand en het maken van hormonen. Helpt bij het
functioneren van het lichaam.
I. noemen welke invloed glyceriden, triglyceriden, wassen, esthers en
epitheelcellen hebben op de talgklierwerking/acne
glyceriden: vrije vetzuren ontstaan door een enzymatische omzetting van glyceriden.
triglyceriden: is de voeding van propioni bacterium acne.
wassen: stimulerende en beschermende werking op de huid. Geven emulsies stevigheid en
stabiliteit.
esthers:
epitheelcellen:
,J. de kenmerken van de propionibacterie/propionibacterium-acnes noemen,
noemen waar deze voorkomt en beschrijven welke invloed deze heeft op de
talgklierwerking/acne
kenmerken: korte staafjes met ronde uiteinden
voorkomt: zit bij iedereen op en diep in de huid
invloed: veroorzaakt acne
K. de kenmerken van het enzym/de lipase 5-alfa-reductase/5α-reductase
noemen, noemen waar dit/deze voorkomt en beschrijven welke invloed
dit/deze heeft op de talgklierwerking/acne
kenmerken: werkt samen met hormonen
voorkomt: vooral bij mannen
invloed: stimuleert de talgproductie
L. de kenmerken van de bacterie staphylococcus-epidermidis noemen, noemen
waar deze voorkomt en beschrijven welke invloed deze heeft op de talgklierwerking/acne
Kenmerken: bevat geen geel pigment. Diameter is groter dan de S. aureus.
Voorkomt: in de huid
Invloed: hoofdoorzaak van steenpuisten, furunkels en folliculitis, de ontsteking van het
haarzakje. Acne wordt ook beschouwd als een vorm van folliculitis.
M. de kenmerken van het gist pityrosporum ovale noemen, noemen waar dit voorkomt en
beschrijven welke invloed dit heeft op de talgklierwerking/acne
Kenmerk: kan goed leven op een vette huid. Is een gist.
Voorkomt: op de normale huid, maar voral bij seborroisch eczeem, hoofdroos en in de
haarzakjes bij pityrosporum folliculitis.
Invloed: veroorzaakt de huidaandoeningen eerder genoemd.
N. de kenmerken van de bacterie staphylococcus aureus noemen, noemen waar deze
voorkomt en beschrijven welke invloed deze heeft op de talgklierwerking/acne en wat deze
veroorzaakt m.b.t. steenpuisten/furunkels
Kenmerk: geel pigment, kleiner dan S. epidermis.
Voorkomt: op de normale huid, maar voral bij seborroisch eczeem, hoofdroos en in de
haarzakjes bij pityrosporum folliculitis.
Invloed: veroorzaakt de huidaandoeningen eerder genoemd.
O. noemen wat de invloed op de talgklierwerking/acne, de plaats van productie en de
periode van grootste activiteit zijn van de volgende androgene hormonen/androgenen:
testosteron (waaronder 5-alfa- dihydrotestosteron/5α-dihydrotestosteron/DHT), ovariële
androgenen, adrenale androgenen
Invloed: overmatige productie zorgt voor een hogere talgklierwerking, stimuleren de
afscheiding van dode huidcellen, vertragen de wondgenezing en verhogen de
ontstekingsgevoeligheid.
Plaats van productie testosteron: in de bijnieren in de teelballen (bij mannen)
Plaats van productie ovariele androgenen: geslachtsklieren
Plaats van productie adrenale androgenen: bijnieren
P. noemen wat de invloed op de talgklierwerking/acne en de plaats van productie zijn van
oestrogene hormonen/oestrogenen
Invloed: heeft een remmende werking op de talgklieren.
Plaats van productie: door het gele lichaam in de eierstokken en door de bijnieren.
, Q. noemen welke micro-organismen tot de normale huidflora behoren
- propioni bacterium acnes leeft in de talgklier en is een anaerobe bacterie
-staphylococcus epidermis is een aerobe bacterie die leeft op de huid
-pityrosporum ovale is een gist die op onze huid leeft. Deze gist kan soborroisch eczeem
veroorzaken.
1.2 prikkels en pijnbeleving
A noemen wanneer de volgende mechanoreceptoren worden geprikkeld: lichaampjes van
Merkel, lichaampjes van Meissner, lichaampjes van Vater- Pacini
Merkel: in de opperhuid
Meissner: in de lederhuid
Vater-pacini: in de onderhuid
B noemen waar de volgende thermoreceptoren zich bevinden en wanneer deze worden
geprikkeld: lichaampjes van Krause, lichaampjes van Ruffini
Krause: kou wordt geregistreerd door zenuweinden die zich boven de lederhuid bevinden in
de papillenlaag.
Ruffini: warmteprikkels worden geregistreerd door zenuwuiteinden die diep in de lederhuid,
netlaag, zitten.
C de invloed van endorfine op pijnbeleving noemen
Endorfine is een pijnbestrijder. Het zorgt er dus voor dat je pijnbeleving minder wordt.
D noemen waar de vrije zenuwuiteinden zich bevinden en wat hun invloed is op pijnbeleving
Komen voor verspreik over de huid, dienen vooral voor de registratie van pijnprikkels.
2. algemene pathologie
2.1 Ontsteking, besmetting, infectie
A. de volgende onderdelen van een normaal ontstekingsproces in de juiste volgorde plaatsen
en noemen wat de oorzaken zijn van de plaatselijke ontstekingsverschijnselen:
roodheid/rubor, warmte/calor, zwelling/tumor, pijn/dolor, gestoorde functie/functio laesa
Rubor-calor-dolor-tumor-dolor-functio laesa
Mechanische oorzaken: worden meestal door druk, wrijving of trauma veroorzaakt.
Thermische oorzaken: verbranding of bevriezing
Chemische oorzaken: prikkelende gassen zoals traangas; etsende vloeistoffen zoals onder
andere een loog of zuur.
Micro-organismen: bacterien, virus, schimmels en parasieten.
B. het onderscheid in primaire en secundaire infecties beschrijven
Primaire infectie: waarbij de huid niet beschadigd is en toch geinfecteerd raakt. Voorbeeld
hiervan is het ontsteken van een haarzakje.
Secundaire infectie: waarbij de huid al is beschadigd door een huidaandoening. Omdat de
huid beschadigd is raakt deze sneller geinfecteerd door bacterien. De infectie is dus het
gevolg van een huidbeschadiging. Voorbeeld hiervan is het geinfecteerd raken van eczeem.
C. voorbeelden en oorzaken noemen van de volgende soorten infecties:
bacteriële infecties, parasitaire infecties, schimmelinfecties, virale infecties D. het verschil
tussen een besmetting en een infectie beschrijven
bacteriele infecties: ontsteking door bacterien, bv een keelontsteking of wondroos.
parasitaire infecties: worden veroorzaakt door parasieten, bv lintwormen of vlooien.
schimmelinfecties: wordt veroorzaakt doorschimmels, bv dermatomycose
virale infecties: wordt veroorzaakt door een virus, bv HIV