Kt1-Klinisch Redeneren
Palliatieve zorg
Palliatieve zorg is een benadering die de kwaliteit van het leven verbetert van patiënten en hun
naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening, door het voorkomen en
verlichten van lijden door vroegtijdige signaleren, zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn
en andere problemen van lichamelijke, psychosociale en spirituele aard.
Curatieve zorg: meer genezen
Palliatieve zorg: niet meer genezen maar kwaliteit verbeteren (moet sprake zijn van een aandoening
waaraan je gaat/kan overlijden)
Thema’s bij palliatieve zorg:
- Kwaliteit van leven
o Kijken hoe je de tijd die de persoon heeft zo goed mogelijk kan maken
Dit kan op:
Lichamelijk gebied
Psychosociaal gebied
Spiritueel gebied
Bepaalde wensen
Comfortabel (bed of medicatie bijvoorbeeld)
- Autonomie
o Patiënt mag zelf beslissing maken over welke ‘’behandelingen’’ worden gedaan
o Regie ligt bij patiënt of persoon die beslissing voor die persoon maakt
Wel of geen medicatie krijgen
Wel of geen behandeling
Ook voorkeuren over hoe dingen gedaan worden
Vb: Familie wel of niet ergens bij hebben
- Symptoommanagement
o Proberen symptomen te verminderen (hierbij pak je niet de oorzaak aan, maar wel
de gevolgen)
Denk aan pijn, misselijkheid etc.
Hierin kan je medicatie bijvoorbeeld wel of niet geven
- Anticiperen
o Inschatten wat nog gaat komen en daarop handelen
- Integraal en multidimensioneel
o Kijken naar hele plaatje niet kijken naar alleen de ziekte en het sterven
Ook naar geestelijke, psychosociaal en spirituele gebied
- Zorg voor de naasten
o Kijken hoe de familie en/of vrienden hiermee omgaan en hoe het met hun gaat
Hoe is dit voor hun?
,Anamnese en lichamelijk onderzoek
Symptoombestrijding begint met een gestructureerde en methodische inventarisatie van ieder
symptoom door middel van een goede anamnese [De Graeff 2010, Hauser 2009a en 2009b]. Hierbij
wordt aandacht besteed aan:
de aard en de ernst van het symptoom;
de gevolgen ervan voor het lichamelijk functioneren (ook wel gemeten als performance
status);
de affectieve, cognitieve, sociale en existentiële dimensies;
de last die de patiënt ervan heeft (het symptoomlijden);
de gevolgen voor de naasten.
Daarnaast doet de arts een gericht lichamelijk onderzoek.
Aanvullend onderzoek
Aanvullende diagnostiek (bijv. laboratoriumonderzoek, röntgenonderzoek, endoscopisch onderzoek)
wordt verricht als dit haalbaar en zinvol is en als de patiënt dit wil [De Graeff 2010, Hauser 2009b].
Belangrijke overwegingen bij de besluitvorming ten aanzien van diagnostiek zijn de lichamelijke
toestand van de patiënt, de ingeschatte levensverwachting en de therapeutische consequenties van
de uitslag.
Gebruik van meetinstrumenten
Bij de analyse van symptomen in de palliatieve fase wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van
meetinstrumenten: gestandaardiseerde vragenlijsten waarmee een symptoom of syndroom op de
meest betrouwbare wijze wordt geanalyseerd [De Graeff 2010, Hauser 2009a en 2009b, Chang
2009]. Deze worden meestal ingevuld door de patiënt, maar soms door de naasten of door
verpleegkundigen.
Er is een grote diversiteit aan meetinstrumenten beschikbaar. Ze kunnen gebruikt worden voor:
signaleren: waar heeft de patiënt last van?
monitoren: hoe is het beloop in de tijd en wat is het effect van behandeling?
screenen: gestandaardiseerde meting met behulp van een specifiek meetinstrument, die de
mate van (on)waarschijnlijkheid aangeeft van een behandelbare diagnose (bijv. voor
depressie of delier)
het stellen van een diagnose volgens objectief toetsbare criteria (bijv. depressie volgens DSM
V-criteria)
Het gebruik van meetinstrumenten vereist expertise en ervaring. Meetinstrumenten kunnen gebruikt
worden als hulpmiddel in de zorg en voor onderzoek.
Door meetinstrumenten wordt vaak de intensiteit van een symptoom gemeten. Hierbij wordt vooral
gebruik gemaakt van een Numerical Rating Scale (NRS). De NRS is een schaal van 0 (geen last van het
symptoom) tot 10 (ergst denkbare intensiteit van het symptoom). In de literatuur (die hoofdzakelijk
betrekking heeft op pijn) komt een intensiteit van 4-5 als afkappunt duidelijk naar voren. Dat
betekent dat een symptoom met een score van 4 c.q. 5 of hoger als klinisch relevant wordt
,beschouwd en dus behandeling behoeft om de kwaliteit van leven en het functioneren van de
patiënt te verbeteren. Verder is gebleken dat een klinisch relevante afname van een symptoom
impliceert dat er een vermindering in intensiteit van tenminste twee punten (op een 0-10 schaal)
en/of een afname van intensiteit van 30% is opgetreden.
Voor het aangeven van de ernst van symptomen kan gebruik gemaakt worden van een
symptoomdagboek, zoals het Utrecht Symptoom Dagboek. Het betreft een vertaalde en bewerkte
versie van de Edmonton Symptom Assessment System (ESAS), een gestandaardiseerde vragenlijst
waarbij een aantal veel voorkomende symptomen gegradeerd worden met behulp van een NRS.
Naast een dergelijk unidimensioneel meetinstrument, dat uitsluitend de ernst van een symptoom
beoordeelt, worden in de palliatieve zorg ook andere meetinstrumenten toegepast. Voorbeelden
hiervan zijn:
de multidimensionele pijnanamnese die is ontwikkeld door het Landelijk Verpleegkundig
Pijnnetwerk
de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), een screeningsinstrument voor angst en
depressie
de Delier Observatie Schaal (DOS), een observatieschaal voor verpleegkundigen en
verzorgenden, gericht op het vroegtijdig onderkennen van een delier
, Uitgangsvragen
Wat wordt verstaan onder een symptoom?
Wat zijn de meest voorkomende symptomen bij patiënten met kanker in de palliatieve fase
en bij patiënten met COPD, hartfalen en nierfalen in het jaar voorafgaande aan het
overlijden?
Een symptoom is te definiëren als ‘een door de patiënt aangegeven klacht op lichamelijk, psychisch,
sociaal en/of existentieel gebied als uiting of gevolg van een onderliggende ziekte' [Vissers 2010]. In
deze definitie ligt het subjectieve karakter van een symptoom besloten: de patiënt bepaalt waar hij
last van heeft en hoe erg dat is. In het Engels wordt onderscheid gemaakt tussen:
‘symptoms' (de klacht van de patiënt), en
‘signs' (objectief waarneembare tekenen of uitingen van een symptoom). De ‘signs' bij
kortademigheid kunnen bijvoorbeeld zijn een snelle ademhaling, cyanose of het gegeven dat
een patiënt niet in staat is om volledige zinnen uit te spreken vanwege zijn kortademigheid.
In het Nederlands bestaat geen goed equivalent voor ‘sign'.
De subjectieve beleving, ofwel de ernst en de betekenis die de patiënt aan het symptoom toekent,
en de context van het symptoom bepalen de mate van symptoomlijden.
Aan een symptoom is een aantal dimensies te onderscheiden: [Chang 2009, Vissers 2010]
lichamelijk:
o pathofysiologisch: het mechanisme dat tot het symptoom leidt
o sensorisch: de gewaarwording van het symptoom
o functioneel: de gevolgen van het symptoom voor het fysiek funtioneren
psychologisch:
o affectief: de emotionele problemen die ontstaan door, samengaan met of van
invloed zijn op het symptoom
o cognitief: begrip van het symptoom en gedachten hierover
sociaal:
o gedrag en interactie met de eigen omgeving
o functionele gevolgen van het niet meer kunnen vervullen van rollen in het eigen
sociale systeem
existentieel c.q. spiritueel: gedachten, gevoelens en vragen die het symptoom oproept ten
aanzien van de persoonlijke zin- en betekenisgeving die verbonden zijn met het
ziekteverloop en het levenseinde.
Zo kan uitgebreide longmetastasering (pathofysiologische dimensie) leiden tot een ernstige mate van
ervaren kortademigheid (sensorische dimensie). De patiënt past zijn lichamelijke activiteiten aan. Dit
leidt tot veranderingen van de sociale rol van de patiënt en de naasten (sociale dimensie). De
gedachte te kunnen gaan stikken (cognitieve dimensie), kan aanleiding zijn voor gevoelens van angst