Monopoly : een situatie waarin een product of dienst slechts door 1 iemand wordt
aangeboden. Is inmiddels verboden in nederland
Monopolistische concurrentie: veel aanbieders weinig verschil qua prijzen etc. Bijv
restaurants.
Oligopolie: een product of dienst wat slechts door grote aanbieders wordt aangeboden.
Hierbij moet je denken aan energie of olie maatschappijen.
Volledig vrije mededingen: = volkomen concurrentie oftewel zelfde producten..
B2B marketing: handel tussen bedrijven die niet actief zijn op de particuliere markt, wel op
de zakelijke markt denk aan groothandels, productiebedrijven, banken.
C2C marketing: oftewel klant naar klant, particuliere handel. Piet verkoopt zijn fiets aan klaas
via marktplaats.
B2C marketing: leveren van producten, diensten, etc van bedrijven aan klanten. Denk hierbij
aan bol.com verkoopt een tv aan jan thuis op de bank.
Marktleider: de grootste en sterkste aanbieder op de markt. Jij bepaalt de marktprijs bijv
phillips met de tv’s
Marktnicher: een bedrijf die zich richt op 1 segment bijv een golf winkel. Richt zit op de
mensen die graag golfen.
Marktuitdager: is een 2e of 3e grootste bedrijf die de marktleider (1e grootste bedrijf)
uitdagen om marktleider te worden. Hun gaan gebruik maken van eventuele prijsverlagingen
of promoties.
Marktvolger: volgt de marktleider en leert van hun fouten. Voor een betere positie in de
markt.
Behoefte concurrentie: concurrentie tussen behoeften waar men geld wil voor uitgeven.
Denk hierbij aan vakantieaanbieders, meubelzaken.
Generieke concurrentie: product groepen in de zelfde behoefte… heb je dorst ? wat kies je ?
cola,sinas etc. Heb je honger? Kies je dan voor chips, nootjes etc. Wil je op vakantie? Ga je
op wintersport of zon vakantie…
Merkconcurrentie: aanbieders met het zelfde product. Schoenen van Nike of Adidas. Vliegen
met KLM of Transavia.
,Productvormconcurrentie: kan je kiezen tussen het zelfde product maar in verschillende
varianten… hotel met internet of hotel met zwembad. Auto met stoelverwarming of auto
met navigatie.
Additionele vraag: extra vraag of je nog wat wil toevoegen aan het winkelmandje. Bijv ik
koop een telefoon en hun vragen of ik er nog een hoesje bij wil.
Afgeleide vraag: vraag van producten als gevolg van vraag van de consument. Hoe meer
snoep je eet. Hoe meer suiker en moet worden geproduceerd.
Initiële vraag: afnemers die een product nog niet bezitten > piet heeft altijd android maar
krijgt een iphone.
Bezitsgraad: aantal afnemers die een product minstens 1 keer hebben aangeschaft
Distributiespreiding: de verhouding van het aantal plaatsen waar het product specifiek
verkocht wordt. En het aantal verkooppunten waar het verkrijgbaar is.
Marktbereik: laat zien hoeveel procent van de totale omzet in de product groep gehaald
wordt door de verkooppunten die jou product verkopen.
Penetratiegraad: verwijst naar het percentage mensen dat door een campagne is bereikt, en
dat in die periode een product heeft gekocht.
Marktaandeel: is het percentage van die totale som van opbrengsten en verdiensten (omzet)
Operationeel plan: korter dan een jaar (moet snel opereren)
Tactisch plan: 2 tot 3 jaar (tactiek bedenken en vervolgens uitvoeren)
Strategisch plan: langer dan 3 jaar
Ondernemingsdoelstelling: bijv je wil over 5 jaar nog bestaan met je onderneming.
Marketing doelstelling : wat je wil bereiken met je marktactiviteit denk hierbij aan verhogen
van de sales, nieuwe klanten werven.
Instrumenten doelstelling: het promoten van je product dmv de 4 p’s (prijs,
product,promotie,plaats)
Pareto analyse: 20 % van je klanten zorgt voor 80 % omzet (20% van je voorraad zorgt voor
80% winst)
Productielevencyclus: ontwikkelen product, introduceren ( reclame maken), groei,
volwassen, neergang.
Siva model: Solution, information, value, actions. Klantgericht werken.
,Waardeketen van porter: richt zich op de concurrentie.
S en W: intern, wel invloed op als bedrijf
O en T: extern, geen invloed op als bedrijf. (outdoor)
Destep model______________ factoren waar een bedrijf rekening mee moet houden.
Demografische aspecten: populatie, leeftijd, inkomen
Ecenomische aspecten: werkloos, gemiddelde salaris.
Sociaal-juridische aspecten: normen waarder, religie ,sociale trends
Technologische aspecten: inkomsten van innovatie, ontwikkeling)
Ecologische aspecten: milieu, natuurbronnen, klimaat, weer
Politieke aspecten: politieke regelgeving, wetgeving, subsidies.
Star: grote speler in de markt bijv Apple, Nike
Waardeketen van Porter: alle activiteiten binnen een bedrijf, iedere activiteit voegt waarde
toe aan een product.
Cash Cows: Hoog marktaandeel. Lage marktgroei, product bestaat al lang en levert een
constante hoge winst op. Bijv raket ijsjes
Early majority: klanten zijn er vroeg bij met het kopen van een product.
Late majority: klanten kijken eerst de kat uit de boom en kopen pas wanneer het een
relevant product wordt.
RAG: routinematig aankoop gedrag. Regelmatige aankopen denk hierbij aan de
boodschappen. (convience goods)
BPO: beperkt probleem oplossend. Dingen die je af en toe koopt, denk hierbij aan kleding,
schoenen ( shopping goods)
UPO: uitgebreid probleem oplossend. Je koopt dit zelden en doet er moeite voor ( een
keuken/huis specialty goods )
DMU: decision making unit: groep die de beslissing neemt, bijv een examencommissie op
school.
Gatekeeper: iemand die het proces bij houdt.
, Pyramide van Maslow:
1= primaire behoefte(eten drinken etc)
2=bestaanzekerheid (dak boven je hoofd)
3= sociale behoefte (vrienden, netwerk)
4=erkenning, (opleiding, werk)
5= zelfontplooiing (ontwikkeling)
Sociale klasse: verdeling van het volk mbt de inkomens.
Aankoopgedrag: heeft betrekking tot de werkelijke aankoop van het product.
Communicatie gedrag: de manier waarop een consument zich voorbereid voor het aankoop,
werven van informatie op webshops.
Gebruiksgedrag: hoe het product voor gebruikt.
Actiemarketing: gericht op kort termijn denk hierbij aan sales promotie, tijdelijke
prijsverlagingen.
Email marketing: email inzetten om de relatie met je klant te verbeteren.
Experience marketing: de naam van een bepaald product wordt gebruikt om er een beleving
aan de geven zoals, heineken musical.
Telemarketing: call center smeert producten aan
usp= unique selling point. Eigenschap wat jou product onderscheid.
Ubr= unique buying reasons. Unieke reden waarom men iets moet kopen bijv (imago of
status van het product zijn erg relevant)
Differentiatie: jezelf onderscheiden door anders te zijn.
Kostenleider: dat je zo goedkoop mogelijk produceert.
Focus: richt zit op het concurreren op 1 specifiek segment in de markt.
Marktpenetratie: bestaande markt met een bestaand product.
Productontwikkeling: nieuw product in een bestaande markt.
Marktontwikkeling: een nieuwe markt beginnen met een bestaand product.
Geconcentreerde marketing: je richt je op 1 doelgroep.
Gedifferentieerde marketing: je richt je op verschillende doelgroepen.