Deel 2 Recht: een verdieping Hoofdstukken 14, 2, 3 (paragraaf 1,2,3), 1 (paragraaf 3) en 15
[Deel 1: Hoofdstukken 10, 4 (afdeling 1,2,3), 5 en 13.]
Hoofdstuk 14: Strafprocesrecht
Het OM heeft het alleenrecht op de strafvervolging: vervolgingsmonopolie.
Een strafproces kan een accusatoir of een inquisitoir karakter hebben:
Accusatoir: is een proces als een onafhankelijke derde – de rechter – een oordeel geeft omtrent
hetgeen door twee in beginsel gelijkwaardige partijen is aangevoerd, rechter is dan lijdelijk (passief).
De rechter neemt hier genoegen met de formele waarheid; het geen dat door de ene partij wordt
gesteld en door de wederpartij niet wordt betwist.
Inquisitoir: is de procesvorm waarbij de gelijkwaardigheid van partijen ontbreekt, de verdachte is
dan voorwerp van onderzoek. De rechter onderzoekt samen met de openbare aanklager wat er is
gebeurd en zoekt dus naar de materiële waarheid.
Het voorbereidend onderzoek (onder leiding van OvJ) vertoont een inquisitoir karakter. Het gaat hier
om het vinden van de materiële waarheid, ook is er in beginsel geen sprake van gelijkheid tussen
partijen, het OM kan hier namelijk dwangmiddelen toepassen. Het onderzoek ter terechtzitting hoort
accusatoir te zijn, er is dan grotere gelijkwaardigheid tussen de verdachte en het OM.
Behalve bij de HR kent het strafprocesrecht geen verplichte procesvertegenwoordiging. Wel heeft de
verdachte de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan, art. 38 Sv.
Opportuniteitsbeginsel: de bevoegdheid van het OM om af te zien van een vervolging als dat
opportuun (=wenselijk) is, op gronden aan het algemeen belang ontleend. art. 167 lid 2 en art. 242
lid 2 Sv. Het afzien van strafvervolging wordt seponeren of sepot genoemd. Als een belanghebbende
het hier niet mee eens is, kan die schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, art. 12 Sv. Het hof kan
dan oordelen dat vervolging alsnog moet plaatsvinden en geeft de OvJ daartoe bevel, art. 12i Sv.
Het strafproces bestaat uit het voorbereidend onderzoek en uit het onderzoek ter terechtzitting.
Voorbereidend onderzoek:
Elke strafzaak begint met een opsporingsonderzoek, door opsporingsambtenaren van de politie, art.
141 Sv (grote onderzoeken onder leiding van de OvJ). Het opsporingsonderzoek zelf begint als de
politie een vermoeden heeft over het plegen van een strafbaar feit of als dit bekend is geworden bij
de politie (bv. door anoniem telefoontje). Van het door de opsporingsambtenaren verrichte
onderzoek moet telkens een proces-verbaal worden opgemaakt, art. 152 Sv. Deze spelen een rol in
de bewijsvoering tijdens het onderzoek ter zitting. Als het opsporingsonderzoek volgens de OvJ
voldoende bewijs levert, brengt hij de zaak met een dagvaarding voor de rechter.
Iedereen is bevoegd om aangifte te doen, en soms is het zelfs verplicht, art. 160 en 161 Sv.
Klachtdelicten: sommige strafbare feiten kunnen pas door het OM worden vervolgd als daarover
eerst een klacht is ingediend.
De OvJ is bevoegd om te beslissen over de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Bv.
observatie, infiltratie in het criminele milieu, pseudokoop, het houden van een DNA-onderzoek, het
opvragen van gegevens over telefoonverkeer en opnemen van vertrouwelijke communicatie
(aftappen, art. 1261 lid 4 Sv). Voor dit laatste heeft de OvJ eerst een schriftelijke machtiging van de
rechter-commissaris nodig. Hij is in strafzaken een rechter die lid is van de rechtbank en die voor een
bepaalde periode wordt aangewezen om op te treden als rechter-commissaris, art. 170 e.v. Sv.
Tijdens het opsporingsonderzoek heeft hij toezichthoudende bevoegdheden. De OvJ en de verdachte
kunnen bij de rechter-commissaris vorderen dat hij bepaalde onderzoekshandelingen verricht, art.
181 en 182 Sv. Een belangrijke is het horen van getuigen en/of deskundigen. Hierbij zijn in beginsel
de OvJ en de raadsman van de verdachte aanwezig, en vindt meestal plaats voor de terechtzitting.
Ook is de rechter-commissaris ten alle tijden bevoegd tot inbeslagneming van voorwerpen, de OvJ en
politie zijn hier afhankelijk van de situatie ook toe bevoegd. Tevens is de RC om buiten heterdaad en
,zonder spoed een woning te doorzoeken ter inbeslagneming, art. 97 Sv. Verder kan de OvJ aan de RC
verzoeken een psychiatrisch rapport over de verdachte te laten opmaken of om hem te laten
opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, ter observatie, art. 196 Rv. Ook van elke verrichting van de
RC wordt een proces-verbaal opgemaakt, art. 171 en 172 Sv. Daarnaast is de RC bevoegd om te
bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte; bewaring, art. 63 Sv. Tot slot mag de RC geen
zitting nemen in de meervoudige strafkamer van de rechtbank die het onderzoek ter zitting doet en
dus beslist, art. 268 Sv.
Vrijheidsbenemende dwangmiddelen:
- Staande houden: iedere opsporingsambtenaar is bevoegd om iemand die hij verdenkt van een
strafbaar feit staande te houden, teneinde diens ID vast te stellen, art. 52 Sv. Er wordt dan
gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, adres en een ID-bewijs, art.
27a Sv. Na het stellen (en eventueel beantwoorden) van deze vragen, moet het staande houden
worden beëindigd. De persoon moet dan zijn weg weer kunnen vervolgen, tenzij de
opsporingsambtenaar de verdachte aanhoudt.
- Aanhouden: dit kan als de opsporingsambtenaar ontdekt dat iemand onjuiste personalia
opgeeft, dat is als overtreding strafbaar, art. 435 lid 4 Sr. Bij aanhouding moet worden
meegedeeld ter zake welk strafbaar feit de verdachte is aangemerkt, art. 27c Sv. De verdachte is
niet verplicht tot antwoorden, dit moet hem voor het verhoor worden meegedeeld, art. 29 lid 2
Sv. Bij heterdaad is iedereen (ook een burger) bevoegd tot aanhouding, art. 53 lid 1 Sv.
Daarbuiten is alleen een opsporingsambtenaar bevoegd, art. 141 Sv. Aanhouding mag alleen
plaatsvinden voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, of wegens het opgeven
van valse personalia. Aanhouding geschiedt door de verdachte naar een plaats van verhoor te
geleiden, art. 53 lid 2 Sv. Ook hier moet hem worden meegedeeld voor welk strafbaar feit hij als
verdachte is aangemerkt én dat hij recht heeft op bijstand van een raadsman.
Voor zijn verhoor krijgt de verdachte schriftelijk mededeling over zijn rechten,
waaronder het recht om te zwijgen en het recht op een tolk.
Voorafgaand aan het 1e verhoor heeft de verdachte recht om een advocaat
vertrouwelijk te raadplegen, art. 28 c Sv, dit gesprek mag max 30 minuten duren.
De raadsman kan daarna het politieverhoor bijwonen en eraan deelnemen, art. 28d Sv.
De verdachte mag niet langer dan 6 uur voor het verhoor worden opgehouden. Hierbij
wordt de tijd tussen 0.00 en 9.00 niet meegerekend, art. 61 lid 2 Sv. Daarna moet de
verdachte of in vrijheid óf in verzekering worden gesteld.
- Inverzekeringstelling: als voor een strafbaar feit voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 57 lid 1
Sv) kan de (hulp)OvJ dit in het belang van het onderzoek bevelen. Inverzekeringstelling geldt
max. 3 dagen en dit kan één keer worden verlengd met nog eens 3 dagen (art. 57-59 Sv). Als de
OvJ wil verlengen, komt de RC in beeld. De verdachte moet uiterlijk binnen 3 dagen en 15 uur na
zijn aanhouding aan de RC worden voorgeleid om te worden verhoord (59a Sv). De RC toetst dan
de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling (lid 5). Als hij het onrechtmatig acht, moet hij de
onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte bevelen (ook lid 5).
- Bewaring: als de OvJ vindt dat de verdachte langer moet worden vastgehouden kan hij de
verdachte tijdens inverzekeringstelling voorgeleiden aan de RC met als doel het verkrijgen van
een bevel tot bewaring, art. 63 Sv. De RC bekijkt of er ‘ernstige bezwaren’ zijn tegen de
verdachte, art. 67 lid 3 Sv. Als dat zo is, kan hij de bewaring bevelen voor een termijn van max.
14 dagen. Hiertegen kan de verdachte geen hoger beroep instellen. Maar als de RC de verdachte
onmiddellijk in vrijheid stelt, kan de OvJ hiertegen wel hoger beroep instellen bij de rechtbank,
art. 59 c Sv.
Een bevel tot bewaring is een bevel tot voorlopige hechtenis, dit geldt ook voor gevangenhouding
en -neming. Zie blauwe vakken in onderstaande schema.
, - Voorlopige hechtenis: de rechter kan dit alleen bevelen in een aantal limitatief genoemde
gevallen (art. 67 Sv):
Misdrijven waarop een gevangenisstraf van minstens 4 jaar staat, bv:
Diefstal, art. 310 Sr
Afpersing, art. 317 Sr
Openlijke geweldpleging, art. 141 Sr
Brandstichting, art. 157 Sr
Verder moet er sprake zijn van minstens één van de in art. 67a Sv genoemde gronden:
Gevaar van doorkruising van het opsporingsonderzoek (onderzoeksbelang)
Vrees voor een nieuw misdrijf (kans op herhaling)
Ernstig gevaar voor vlucht
Rechtsorde is door het strafbaar feit ernstig geschokt
Een bevel tot voorlopige hechtenis kan alleen worden gegeven als er uit de feiten of
omstandigheden blijkt dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn, art. 67 lid 3 Sv. Het
moet dan aannemelijk zijn dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd, vermoeden van
schuld alleen is onvoldoende.
- Gevangenhouding: als de verdachte krachtens een bevel van bewaring vastzit en er volgens de
OvJ reden is om de verdachte langer vast te houden, dan kan hij bij de raadkamer van de
rechtbank een vordering indienen voor een bevel gevangenhouding. Termijn voor
gevangenhouding is max. 90 dagen. In regel zal de OvJ de verdachte gedurende deze periode
dagvaarden om ter terechtzitting te verschijnen voor inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
- Gevangenneming: deze kan alleen tijdens het onderzoek ter terechtzitting worden toegepast.
De rechtbank kan daar gevangenneming van de verdachte bevelen, art. 65 lid 2 Sv. Dit kan
ambtshalve, maar ook op vordering van de OvJ. Als het bevel is gegeven op de zitting, loopt het
nog 30 dagen door na de einduitspraak.
In de periode tussen de aanhouding en terechtzitting kan de verdachte niet langer dan 110 dagen
vastzitten.