GS hfst 1 jagers en boeren
Van de prehistorie zijn niet veel bronnen, maar wel veel grottekeningen. De beroemdste grotten zijn
in Lascaux (FR) en in Altamira (SP). Deze werden gemaakt tussen 30 000 en 11 000 v.ch. De
mensen die die tekeningen maakte waren prehistorische Europeanen, ook wel cro-magnonmensen.
Ze hadden voorwerpen als vuursteen, hout of bot. Ze maakte ook beeldjes van ivoor en
dierentanden. Ze maakte de tekeningen door te krassen in de rots en daarna met rood of zwart in te
kleuren met een kwast van paarden haren of hun vingers. Ze tekende vooral dieren, mensen denken
zodat ze goede hoop hebben bij de jacht, maar dat zou niet helemaal kloppen want sommige
afgebeelde dieren aten ze nooit. Hierom wordt er nu gedacht dat het misschien een religieuze
gedachten had, en dat ze ook danste.
Paragraaf 1
De eerste mens in Europa verscheen rond 45 000 v.ch, maar daarvoor leefde ze ook al in andere
landen. Ze leefde als jagers en verzamelaars en hadden een goede taakverdeling tussen mannen en
vrouwen. De mannen waren meer jagers en de vrouwen meer verzamelaars. Europa was maar heer
dun bevolkt, en dit kwam omdat de natuur niet veel te eten te bieden had, en dus vooral niet op één
plek. Daarom waren de mensen nomaden, dit houd in dat ze rond trekken om op zoek te gaan naar
voedsel. Hierdoor hadden ze niet veel bezit en geen goede huizen, want ze wisten nooit hoelang ze
ergens konden blijven. Ook bestonden de stammen uit niet meer dan 25 mensen.
De mensen in Europa leefde vooral rond 10 000 v.ch., dit kwam omdat er in de ijstijd de zeespiegel
velen malen lager lag dan nu. De Noordzee was een grote toendra vlakte waar mensen en dieren
leefden, soms wast het in het noordwesten zo koud dat er een dier of plant kon leven, het
noordwesten was dus pas sinds 13 000 v.ch. permanent bewoond. Maar toch woonden de meeste
mensen in Spanje en Zuid-Frankrijk. De mensen waren ook erg slim en konden rond 50 000 al vuur
maken en werktuigen maken. Pas daarna gingen ze het ingewikkelder maken: met touw en van been
maakte ze vis haakjes om te vissen. Ze maakte wapens en werktuigen die ingewikkelder waren: ipv
een speer een pijl en boog. Ook maakte ze beter kleding en tenten voor de kou. Een belangrijke
vondst zijn de Venus-beeldjes, dit waren vrouwen met enorme ronddingen wat misschien kan
duidelijk maken dat ze een godsdienst hadden, dit had dan met vruchtbaarheid te maken.
Door agrologen wordt de tijd van jagers en boeren, ook wel de prehistorie, ge bestudeerd. Dit tijdvak
eindigden rond 3 000 v.ch. toen het schrift ontstond. Zonder schrift heb je niet veel bronnen maar je
kan informatie halen uit voorwerpen als botresten, potscherven, voetafdrukken en grotschilderingen,
er zijn er natuurlijk nog veel meer. Je kan ook kijken naar de grond, zoals bodemverkleuring, of
natuurlijk naar de nog bestaande jagers en verzamelaars in de Amazone of de Noordpool. Alleen wat
je niet kan weten is hoe ze dachten en welke belangrijke gebeurtenissen er zijn gebeurd.
Paragraaf 2
Sinds 10 000 v.ch. was er een enorme verandering, de landbouwrevolutie. Het begon in Zuid-West-
Azië, nomaden kwamen er achter dat de gerst erwten en anders vruchten makkelijk te kweken
waren. Hierdoor hoefde ze niet telkens van plaats te veranderen. Daarna werd er eigenlijk vooral in
de halve maan aan landbouw gedaan, hier hoort bijvoorbeeld Syrië en Irak. Dit kwam omdat het daar
erg vruchtbaar was en er veel wilden schapen, geiten en zwijnen liepen. Na een tijdje (8 000 v.ch)
werden dezen getemd, hierdoor ontstond er ook veeteelt. Na een tijdje werd alles uitgebreid en