Jurisprudentie Materieel Strafrecht 2021-2022
Week 1 – Legaliteit & Wederrechtelijkheid
HR 20 februari 1933, NJ 1933/918, m.nt. T (Veearts)
Onderwerp: ontbreken materiële wederrechtelijkheid
Essentie: veearts heeft koeien opzettelijk besmet met mond-en-klauwzeer om
eenzelfde effect te krijgen als een vaccinatie. Heeft verdachte daarmee in strijd
gehandeld met art. 82 Veewet? Veearts deed een beroep op een ongeschreven
rechtvaardigingsgrond, aangezien hij in het belang van de koeien + de eigenaar
handelde door de zieke koeien bij de gezonde koeien te zetten.
Rechtsregel: dader van een strafbaar feit is niet strafbaar als de doelstelling van de
strafrechtelijke norm beter wordt nageleefd, ook al lijkt het op papier
wederrechtelijk.
Uitkomst: aanvaarding ongeschreven rechtvaardigingsgrond ‘ontbreken van de
materiële wederrechtelijkheid’.
HR 9 februari 1971, NJ 1972/1, m.nt. CB (Dreigbrief)
Onderwerp: ruim wederrechtelijkheidsbegrip
Essentie: man had dreigbrief gestuurd met als doel om mensen af te persen (art.
317 Sr), waarbij hij stelde recht te hebben op het geld.
Rechtsregel: HR stelde dat de grenzen van het maatschappelijk betamelijke
overschreden was. Met het schrijven van de brief had hij een ander bijgevolg: het
zichzelf wederrechtelijk bevoordelen. De weg waarlangs het resultaat wordt
bereikt is onrechtmatig en wederrechtelijk, niet zozeer de gedraging op zichzelf.
HR 2 april 1985, NJ 1985/796 (Onbehoorlijk gedrag)
Onderwerp: lex certa-beginsel (= voldoende duidelijk wat wel en niet strafbaar is).
Essentie: verdachte had op treinstation haar voeten op een bank gelegd.
Vervolgens schold ze een agent, die haar daar op aansprak, uit. Tevens heeft ze
geen uiting gegeven aan het bevel om weg te gaan.
Rechtsregel: wat kan er worden verstaan onder ‘onbehoorlijk gedrag’? -> vage
term.
HR stelde echter dat het soms niet te voorkomen is dat er een vage term wordt
gebruikt. Door het begrip binnen de context van ‘stations en treinen’ te gebruiken,
kon worden afgeleid wat er werd verstaan onder ‘onbehoorlijk gedrag’. Daarom
levert het geen schending op van het legaliteitsbeginsel en het lex certa-beginsel
in het bijzonder.
EHRM 22 november 1995, NJ 1997/1, m.nt. Knigge (Legaliteit in Straatsburg)
Onderwerp: extensieve interpretatie wet
Essentie: man had vrouw verkracht. In DO stond dat man zijn eigen vrouw niet
mocht verkrachten. Legaliteitsbeginsel was echter in geding: welke ruimte heeft
een rechter bij het interpreteren van bestanddelen in een DO?
Rechtsregel: art. 7 EVRM stelt dat er effectieve bescherming moet worden
geboden tegen een willekeurige vervolging, veroordeling en bestraffing. Er is
echter een veranderde opvatting gekomen: verkrachting binnen het huwelijk mag
niet, wat duidt op een extensieve interpretatie. Mits…
Deze uitleg aansluit bij de essentie van het delict
Deze uitleg redelijkerwijs voorzienbaar was
HvJ EU 11 juni 2020, C-634/18, ECLI:EU:C:2020:455 (JI-arrest)
Essentie: wat kan er worden verstaan onder een ‘aanzienlijke hoeveelheid’ in
termen van drugs?
, Rechtsregel: invulling van een dergelijk vage term wordt, volgens de EU,
overgelaten aan de nationale rechters van een land. Zij moeten middels
jurisprudentie een invulling geven aan dat begrip.
Week 2 - Causaliteit
HR 12 september 1978, NJ 1979/60, m.nt. Th.W.v.V (Letale Longembolie)
Onderwerp: causaliteit – leer van redelijke toerekening als heersend criterium.
Essentie: meisje aangereden waardoor ze lichamelijk letsel opliep en bedrust
moest houden. Door bedrust was echter een longembolie ontstaan waardoor
slachtoffer overleed. Was verdachte hiervoor aansprakelijk?
Rechtsregel: volgens HR was het redelijk om de dood van het slachtoffer toe te
rekenen aan de verdachte, omdat het verband niet van zodanige aard is dat het
redelijkerwijs niet meer als gevolg is toe te rekenen aan het handelen van de
verdachte.
CSQN is makkelijk, namelijk aanrijding verdachte.
HR 23 december 1980, NJ 1981/534, m.nt. GEM (Aortaperforatie)
Onderwerp: causaliteit – leer van redelijke toerekening
Essentie: dader had slachtoffer in buik gestoken waardoor ernstig letsel ontstond
en slachtoffer overleed. Dader vocht zijn veroordeling aan, omdat hij de causaliteit
betwistte: het slachtoffer zou volgens hem niet door de steek in de buik zijn
overleden, maar door een medische fout (arts had tijdens operatie de gaatjes in de
aorta niet ontdekt).
Rechtsregel: ook al was er sprake van een medische fout, het steken in zo’n vitaal
onderdeel als de buik kan fataal zijn. Bij het steken in de buik is het namelijk
redelijkerwijs te verwachten en aan verdachte toe te rekenen dat het slachtoffer
kan komen te overlijden. Causaliteit wordt niet onderbroken door een medische
fout.
HR 25 juni 1996, NJ 1997/563, m.nt. ‘t Hart (Niet behandelde
longinfectie/Dwarslaesie)
Onderwerp: causaliteit – leer van redelijke toerekening
Essentie: man schoot vrouw in nek waardoor ze verlamd raakte. In ziekenhuis
kreeg vrouw een longontsteking waarop ze besloot zich niet te laten behandelen,
aangezien dit mensonterend zou zijn. Doordat ze niet werd behandeld, ging ze
uiteindelijk dood. Dood werd toegerekend aan de man.
Rechtsregel: ook al was het de beslissing van de vrouw zelf om geen behandeling
aan te nemen, kon de dood alsnog worden toegerekend aan de man, omdat de
verdachte zelf de omstandigheden in het leven heeft geroepen.
Complicatie was rechtsreeks gevolg van het letsel dat door
verdachte aan de vrouw was toegebracht.
HR 30 september 2003, NJ 2005/69, m.nt. Kn (Shaken Baby)
Onderwerp: causaliteit -> onduidelijke CSQN door breuk in keten (omissiedelict)
Essentie: vader had baby door elkaar geschud (niet bewijsbaar). Na een tijdje
overleed baby. Vader had echter geen hulp ingeroepen om baby te redden
(bewijsbaar). Heeft het nalaten van de vader de kans op de dood van de baby
vergroot en kan de schuld daarom aan hem worden toegerekend?
Rechtsregel: als het gedrag (het nalaten in dit geval) de kans op het intreden van
het gevolg vergroot, kan de dood worden toegerekend aan de verdachte. Dat was
in dit geval. Tevens had de vader een zorgplicht voor het kind om medische hulp in
te roepen. Niet gedaan, dus kan worden toegerekend aan vader.
HR 27 maart 2012, NJ 2012/301, m.nt. N. Keijzer (Groninger HIV)
Onderwerp: causaliteit - gedraging redelijkerwijs kunnen toerekenen aan
gedraging verdachte?
, Essentie: tijdens georganiseerde seksfeesten zijn slachtoffers gedrogeerd en
geïnjecteerd door verdachten met HIV-besmet bloed. Sommige mannen testen
achteraf positief op HIV. Hof stelde dat de mogelijkheid bestond dat slachtoffers
voorheen al besmet waren met HIV. Kans werd echter als aanzienlijk gering
bestempeld.
Rechtsregel: HR stelde dat voordat een gevolg aan een bepaalde gedraging van
een verdachte kan worden toegeschreven, de alternatieve oorzaak als hoogst
onwaarschijnlijk moest worden bestempeld. Hof heeft dit echter nagelaten, want
bestempelde de kans slechts als ‘aanzienlijk gering’ dat de besmetting door iets
anders dan door de injectie is veroorzaakt.
Week 3 - Opzet
HR 15 oktober 1996, NJ 1997/199, m.nt. ‘t Hart (Porsche)
Onderwerp: voorwaardelijke opzet – aanmerkelijke kans aanvaard?
Essentie: dronken man reed veel te hard naar huis. Telkens probeerde hij anderen
in te halen wat soms lukte, maar soms wachtte hij ook lang of brak hij z’n
inhaalpoging af. Bij laatste inhaalmanoeuvre ging het mis en kwam hij in botsing
met een ander voertuig waardoor er 5 mensen doodgingen, behalve verdachte. Is
er sprake van voorwaardelijke opzet of bewuste schuld?
Rechtsregel: HR stelde dat risico niet was aanvaard door verdachte, omdat uit zijn
gedragingen bleek dat hij zelf niet dood wilde (eerder afbreken
inhaalmanoeuvres). Hieruit blijkt dus dat hij het risico op een dodelijke afloop niet
voor lief nam/op de koop toe nam. Aanvaarding kan niet worden aangenomen?
Geen voorwaardelijke opzet. Er was dus slechts sprake van bewuste schuld.
HR 23 januari 2001, NJ 2001/327 (Enkhuizer doodslag)
Onderwerp: is er sprake van voorwaardelijke opzet?
Essentie: automobilist had teveel gedronken. Tijdens het rijden kwam hij in een
politiecontrole waaraan hij probeerde te ontsnappen. Vervolgens reed hij 3
fietsers aan, waarvan er 2 overleden. Verdachte wilde zich koste wat kost aan
politie onttrekken. Opzet was niet gericht op doden fietsers, maar door zijn gedrag
(vluchten aan politie, zonder lichten door bebouwde kom, te hard rijden)
aanvaardde hij wel de aanmerkelijke kans dat hij iets of iemand aan zou kunnen
rijden en daarbij iemand zou kunnen overlijden.
Rechtsregel: er is sprake van (voorwaardelijke) opzet als er iets gebeurt waarvan je
wist dat er een grote kans op was en je deze kans bewust hebt aanvaard.
HR 25 maart 2003, NJ 2003/552, m.nt. Buruma (HIV I)
Onderwerp: heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dood
slachtoffer aanvaard?
Essentie: Man had, terwijl hij HIV had en daarvan op de hoogte was, toch
onbeschermde seks gehad met een ander, waarbij het risico bestond dat die ander
ook besmet zou raken. Is hier sprake van voorwaardelijke opzet?
Rechtsregel: heeft gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het
leven geroepen? Deze is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij
betekenis toekomt aan de aard van de gedraging + overige omstandigheden, en
niet enkel naar de ernst van de gevolgen. Het bewustzijn van de aanmerkelijke
kans is ongelijk aan de aanvaarding van die aanmerkelijke kans.
HR 5 november 2013, NJ 2014/157, m.nt. Keulen (Voorbedachte raad II)
Onderwerp: is er sprake van voorbedachte raad?
Essentie: verdachte heeft richting hals slachtoffer stekende bewegingen met een
mes gemaakt, waarbij uiteindelijk een wond van ong. 8 cm in de hals is ontstaan.
Heeft verdachte dit opzettelijk en met voorbedachte raad gedaan?
Rechtsregel: wanneer is sprake van voorbedachte raad?