Introduction
Coastal sea / ocean is een dynamische regio, gevoelig voor verandering en ongeveer 200 m
diep. De hoogste productiviteit is rond de kusten. Organismen moeten tegen sterke
veranderingen kunnen in saliniteit, temperatuur etc. Kustgebieden worden bedreigd en zijn
heel belangrijk. Het zeeniveau stijgt door toenemende temperatuur en smeltend ijs. Enkele
ecosysteem services zijn recreatie, voedsel, transport, nutriëntencycli en leefomgeving. De
hoge populatiedichtheid rond de kust helpt mee aan de vervuiling.
Platentektoniek
Continentale drift: proces dat de oceaanbodem maakt. Bewijs hiervoor is dat de continenten
mooi in elkaar passen en overeenkomende fossielen zijn gevonden aan zijden die eerst
tegen elkaar zaten en nu niet meer. Ook zijn er observaties via seismografen die een
patroon van vulkanen en aardbevingen laten zien en echo’s die de mid-Atlantische rif in
kaart brengen. Met behulp van radiometrische datering zie je hoe jong het steen is van de
oceanische korst.
De binnenkant van de aarde bestaat uit meerdere lagen, gesorteerd op dichtheid (zwaarder
binnenin naar lichter buiten). De binnenste laag is van metaal en draait, wat een magnetisch
veld veroorzaakt. Dit beschermt ons tegen kosmische radiatie.
Felsic mineralen: lagere dichtheid
Mafic mineralen: hogere dichtheid
Verschillende lagen van de aarde:
Oceanische korst heeft een hogere dichtheid en is dunner dan continentale korst. De
binnenkant bestaat van binnen naar buiten uit: kern – mantel - oceanische korst –
continentale korts. Op basis van temperatuur en druk: binnenkern – buitenkern – mantel –
asthenosfeer – lithosfeer. Bij radiometric datering wordt gebruik gemaakt van de
radioactiviteit van steen. Bij relatieve datering worden de posities gebruikt (jong ligt boven
op oud).
Isostatische equilibrium: korst en lithosfeer wordt ondersteund door
asthenosfeer omdat dit een hogere dichtheid heeft en de korst een
drijfvermogen heeft. In de afbeelding is isostatische lift te zien.
Subductie zone: oceanische korst gaat onder continentale korst.
Transform faults: komt nergens korst bij maar gaat ook niks weg.
Hotspots: magma komt omhoog, er zijn veel vulkanen.
Convectie currents zijn circulaire bewegingen in de asthenosfeer. Hete
delen gaan omhoog, koele delen zinken. Delen van de lithosfeer die in
de asthenosfeer steken smelten.
Convergerende plate boundaries: platen bewegen naar elkaar toe.
Divergerende plate boundaries: platen bewegen uit elkaar.
,Oceaanbodem datering: je kijkt naar het magnetische veld van de aarde. Dit zorgt voor een
sterke oriëntatie in mineralen in steen. Eens in de zoveel tijd draait het magnetisch veld om,
wanneer is al bekend. Bij mid-oceanische riffen zie je een patroon, de korst bij het rif is het
jongst en verder er vandaan wordt het steeds ouder.
Doordat gletsjers smelten zal Nederland onder water komen. Het eustatic zeeniveau wordt
lager en Nederland ligt op een bulge. Het gewicht van het ijs zal afnemen waardoor de
oceanische korst omhoog gaat en Nederland zinkt.
Wanneer ijs ontstaat daalt het zeeniveau maar omdat het zwaar is wordt het water richting
het ijs getrokken door zwaartekracht.
Waves and tides
Golven: wind geeft energie aan water, bij golven beweegt de energie maar het water niet.
Door de energie van de wind beweegt de crest naar voren, wind spiraalt kort naar beneden
en creëert een vacuüm. De atmosferische druk duwt de crest verder en geeft nog meer
energie aan het water. Er vindt een circulaire beweging plaats van crests en troughs. De
waterdeeltjes circuleren en de energie wordt minder hoe dieper je gaat. Na ongeveer ½
wavelength diep zal de circulatie verdwijnen, dus hoe groter de golven, hoe dieper ze
komen. Wanneer de circulerende deeltjes de bodem raken (water nog maar ½ wavelength
diep) piekt de crest. Bij hoogte : diepte 3 : 4 is breekt de golf.
Crest: up Trough: down
Frequentie: aantal crests die langs 1 punt komen elke seconde
Wavelength: afstand tussen 2 crests
Period: tijd die nodig is om de wavelength af te leggen.
Een swell is een hele lange golf met een lage frequentie die veroorzaakt wordt door
stormen. Ze hebben geen wind nodig.
Golven komen in een hoek aan bij de kust (longshore current) maar de washout is wel
parallel aan de kust. Dit veroorzaakt een longshore drift (verplaatsing van sediment) en dus
ook erosie.
Stranden zijn in de winter meer geërodeerd door de stormen in de herfst en bevatten dus
minder zand dan stranden in de zomer. De beach slope wordt bepaald door de
korrelgrootte. Hoe groter de korrel, hoe meer energie nodig is en er blijft water tussen de
korrels zitten.
Free wave: swells, hebben geen kracht nodig om te verplaatsen en ontstaan door stormen.
Forced wave: heeft wel een kracht nodig, wanneer je geen kracht meer hebt verdwijnt de
golf.
Regio’s met meer wind hebben ook meer golven. Ook wanneer er geen land in de weg zit zal
er meer wind zijn.
, Tides: getijden bewegen onder invloed van de maan. Ze hebben een joint gravitational
centre, wat zorgt voor een bult bij de aarde aan de kant van de maan. De beweging van de
aarde zelf zorgt voor een bult aan de andere kant. Bij deze bulten staat het water hoger.
Wanneer de zon, maan en aarde in 1 lijn staan krijg je springtij, wanneer de zon en maan
loodrecht op de aarde staan krijg je doodtij (neap tide).
Amphidromic circulation: er zijn nodes waar geen getijden zijn. De getijden circuleren
namelijk om deze punten heen.
Uit de rivier komt zand, zilt en klei. Grotere deeltjes blijven dichter bij de kust en kleinere
deeltjes zullen in de diepere oceaan terecht komen. Dit komt doordat het meer energie kost
om de grotere deeltjes op te pakken en ver te transporteren.
Coasts and coastal geomorphology
Shore: hier komen de oceaan en het land elkaar tegen.
Coast: grotere zone waar de invloed van de grens tussen land en oceaan groot is, bevat de
shore, moeras, duinen, kliffen, zandbank.
De locatie van een kust wordt bepaald door de platentektoniek en het volume water in de
oceaan. De vorm wordt bepaald door bijvoorbeeld erosie, distributie van sediment, uplift en
verzakking. Een actieve kust ligt bij de voorste rand van een bewegende continentale plaat.
Een passieve kust zit bij de achterste rand.
Absolute zeeniveau: bepaald door de grootte van het bassin en het volume van het water.
Dit is wereldwijd nooit hetzelfde.
Relatieve zeeniveau: gaat over verzakking, uplift, sediment depositie en erosie.
Er zijn 5 processen die het zeeniveau beïnvloeden:
- Wereldwijd:
o De hoeveelheid water kan veranderen door het smelten / vormen van zee-ijs.
o Het volume van de bak kan veranderen door bv seafloor spreading of erosie.
o Temperatuur bepaald de dichtheid van het water.
- Lokaal:
o Tektonische bewegingen en isostatische veranderingen kunnen de kust
veranderen.
o Wind, stromingen, golven, stormen, El Niño en La Niña
Erosional kust: het dominante proces is erosie (weghalen van sediment)
Depositional kust: stabiele of groeiende kust omdat sediment accumuleert
Erosie vindt plaats door stroming van water, wind, vriezen en dooien, gletsjers, regen,
wortels etc. Hoe snel een kust erodeert hangt af van de hardheid en resistentie van het
steen, de sterkte van de golven, getijden, etc. Bij high-energy kusten is erosie het snelste.
Een kust met weinig variatie qua zeeniveau zal sneller eroderen (alle erosie of 1 plek). Erosie
zal eerst zorgen voor onregelmatigheid maar daarna ontstaat een gladde kust.