Practicum Psychotherapie
Aantekeningen
Week 1
Het cognitief gedragsmodel:
- Vb: uitgenodigd worden voor
een feestje, angstig zijn
vermijding enz. Die vermijding
zorgt ervoor dat je de gedachten
niet kan uitdagen, je houdt
dezelfde gedachten. Op korte
termijn helpt je gedrag, op lange
termijn niet, want je houdt dezelfde gedachten, emoties en gedrag.
- Andere gedachte bij dezelfde situatie zorgt voor andere emoties en gedrag. De
gedachten zijn cruciaal voor de emoties, de emoties zijn vervolgens sturend voor het
gedrag.
- De cyclus kan je doorbreken door interventies gericht op gedrag of gericht op
cognities. Interventie gericht op gedrag is meer indirect op de gedachten, de
interventies gericht op cognities is direct.
Empirische cyclus
- Therapeutische relatie is heel
belangrijk zodat cliënt open kan
spreken en zich vertrouwd voelt,
wat helpt voor goede
informatieverzameling.
- In die fase van onderzoek kan het
ook mis gaan dat iemand liegt,
geen inzicht heeft of je van je
biases uit gaat.
- Het kan ook in de behandeling
mis gaan, bijvoorbeeld door
safety behaviour bij exposure, je
moet kijken wat er gebeurd en proberen te kijken of er wat mis gaat.
o Het kan ook zijn dat je als therapeut de interventie niet goed kan uitvoeren.
o De therapeutische relatie kan in de weg staan.
o Of de cliënt snapt de rationale van de therapie niet, waarom dit gaat helpen.
Schept ook vertrouwen in de therapeut om dit te vertellen.
Scientist-practitioner model:
- Klinische interventies toepassen op basis van kennis over de etiologie van
stoornissen.
- Behandeling volgens de empirische cyclus (CC en toetsbare hypothesen).
- Gebruik van evidence-based interventies.
,Rationale: onderdelen
- Etiologisch model:
o Hoe is het probleem ooit ontstaan? Betekenisanalyse
o Waardoor wordt het in stand gehouden? Functieanalyse
deze geef je terug aan de cliënt
- Veranderingsmodel:
o Hoe pakken we het probleem aan?
- Afspraken over de behandeling:
o Hoe zal de behandeling er precies uitzien?
Bij het uitleggen van de rationale betrek je de cliënt zoveel mogelijk, je laat de cliënt zelf het
model ontdekken (socratische dialoog).
- Gebruik ook individuele voorbeelden van de cliënt
- Laat de cliënt kritische vragen stellen
Interoceptieve exposure
= exposure voor paniekstoornis.
- Doel: blootstellen aan de lichamelijke
sensaties van angst en paniek.
- Je gaat het opwekken. Bijvoorbeeld door
iemand de trap op te laten rennen, er
gaat een motivatie fase aan vooraf.
- Instandhoudingsmodel van paniek
o Start bij lichamelijke sensaties
o Angst zorgt voor nog meer
lichamelijke sensaties, een
stressreactie (noradrenaline).
o Bovenste helft is al een vicieuze
cirkel, dan kom je in een paniek
cyclus en daarmee een
paniekaanval.
o Je gaat wellicht eerst checken of er wat mis is, eerste hulp. Later gebeurt het
alsnog ook al weet je dat er niks is. Je gaat dan maar situaties vermijden die
ertoe kunnen leiden dat je je zo gaat voelen. Als je het ervaart ga je rusten.
- Vaak weten mensen buiten de sensaties om wel dat het gevaar niet reëel is, maar
tijdens de sensaties valt de frontale controle weg.
- Als psycholoog kan je de interpretatie ook al wat uitdagen, vragen hoeveel iemand
denkt dat het echt zo zal zijn dat er bijv. iets mis is met je hart. Later ga je
blootstellen en dus testen of de interpretatie klopt.
- Vaak is er een angst om gek te worden, omdat die angst zo heftig is. Ze denken dat
als ze niets doen om uit de situatie te komen dat ze in de situatie zullen blijven
hangen. Derealisatie/depersonalisatie kan hierbij komen kijken, dat voelt dan al
helemaal als controleverlies.
Je vraagt aan een client een recente en heftige paniekaanval uit.
Je kan met de cliënt de cyclus van tijdens zo’n paniekaanval uittekenen
, - Situatie lichamelijke sensaties interpretatie angst terug naar lichamelijke
sensaties.
- Wat is een andere situatie waarin je weleens angst had? Wat voelde je toen? De
lichamelijke sensaties dus!
- Uitleggen dat je zo in die paniekcyclus komt.
- Laten zien hoe die gedachte cruciaal is voor de rest en hoe het zou verlopen als die
gedachte er niet zou zijn.
- Motiveer de cliënt om zich bloot te gaan stellen aan de sensaties om de gedachte te
toetsen.
Rationale interoceptieve exposure: stappen
• Cliënt beschrijft globaal ernstige/recente paniekaanval.
• Ontleed paniekaanval in:
o lichamelijke verschijnselen (beginpunt uitvragen cirkel),
o cognities daarover,
o emotie die de cognitie oproept,
o effect emotie op lichamelijke verschijnselen,
o trek samen conclusie: paniekaanval is cirkel.
• Vraag naar gedrag (vermijding) en kortetermijneffect (FA).
• Onderzoek betekenis van / cognitie over sensaties, die is cruciaal (BA).
• Begin cognitie uit te dagen (basisvragen Beck hfst 2).
• Vraag cliënt wat zou overtuigen of cognitie waar of onwaar is (gedragsexperiment)
Rationale conclusie:
- Exposure aan lichamelijke sensaties:
o Niet vermijden
o Géén veiligheidsgedrag
- Effecten (interoceptieve) exposure:
o Falsificatie van de cognitie: de gevreesde gevolgen treden niet op
o Habituatie = ervaringsleren: minder angst voor de sensaties
De angst wordt niet altijd maar erger, komt op een plateau
- Contra-indicaties (arts):
o COPD
o Zwangerschap
o Hartfalen
o Evt. schildklierproblemen
Bij de cirkel let je alleen op de lichamelijke klachten, je zet vrijwel alles bij interpretatie
behalve angst. De context eventueel laat je wat meer buiten beschouwing.
Je legt de cirkel niet zo veel uit, maar probeert met vragen te sturen.
De angst die je opschrijft moet uiteindelijk echt irreëel zijn, het mag niet reëel zijn, als de
kern dat wel is dan is vaak de ernst/kans dat niet of ze weten niet dat ze dat aankunnen.
Zoek het irreële in de angst.
Een vraag is niet de kerngedachte, vraag dan door.
Oefeningen en technieken om rustiger te worden ga je niet aanbieden in/net na een
paniekaanval, want dat is veiligheidsgedrag. Dat wil je niet aanmoedigen.