3.4 Affective disorders
Depression part 1
Major depressive disorder (MDD)
A. 5 (of meer) van de volgende symptomen zijn aanwezig tijdens dezelfde periode van 2
weken en weerspiegelen een verandering van voorgaand functioneren; minstens één
van de symptomen is (1) depressieve stemming of (2) verlies van interesse of plezier
(anhedonie).
1. Depressieve stemming het meeste van de dag, bijna elke dag, aangegeven als
subjectieve rapport of observatie door anderen.
2. Kenmerkend verminderde interesse of plezier in alle, of bijna alle, activiteiten het
meeste van de dag, bijna elke dag.
3. Significant gewichtsverlies als je niet op dieet bent of gewichtstoename, of
vermindering of stijging in appetijt bijna elke dag.
4. Slapeloosheid of hypersomnia bijna elke dag.
5. Psychomotorische agitatie of retardatie bijna elke dag.
6. Vermoeidheid of verlies van energie bijna elke dag.
7. Gevoelens van waardeloosheid of overmatige of ongepaste schuld bijna elke
dag.
8. Verminderd vermogen om te denken of concentreren, of besluiteloosheid, bijna
elke dag.
9. Terugkerende gedachten of dood, terugkerende suïcidale ideeën zonder een
specifiek plan, of een zelfmoordpoging of een specifiek plan om zelfmoord te
plegen.
B. De symptomen veroorzaken klinisch significante distress of belemmering in sociale,
werk, of andere belangrijke functiegebieden.
C. De episode is niet toe te schrijven aan fysiologische effecten van een substantie of een
andere medische conditie.
D. De major depressive episode kan niet beter verklaard worden door schizoaffectieve
stoornis, schizofrenie, schizofrene stoornis, waanstoornis of andere (on)gespecificeerde
schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen.
E. Er is nog nooit een manische episode of hypomanische episode geweest.
Risicofactoren: neuroticisme, ongunstige jeugdervaringen, eerstegraads familieleden
met de stoornis hebben 2-4 keer meer kans, niet-stemmingsstoornissen.
Persistent depressive disorder (dysthymie)
A. Depressieve stemming het meeste van de dag, meer dagen wel dan niet, aangegeven
als subjectieve rapport of observatie door anderen, voor minstens 2 jaar.
B. Aanwezigheid, terwijl depressief, van 2 (of meer) van de volgende:
1. Slechte appetijt of overeten.
2. Slapeloosheid of hypersomnia.
3. Lage energie of vermoeidheid.
4. Laag zelfvertrouwen.
5. Slechte concentratie of moeite met besluitvorming.
6. Gevoelens van hopeloosheid.
C. Tijdens de periode van 2 jaar van verstoring, heeft het individu nooit geleefd zonder de
symptomen van A en B voor meer dan 2 maanden.
D. Criteria voor major depressive disorder kan aanwezig zijn voor 2 jaar.
E. Er is nog nooit een manische episode of hypomanische episode geweest, en criteria
voldoen niet aan cyclothymische stoornis.
F. De verstoring kan niet beter verklaard worden door een persistente schizoaffectieve
stoornis, schizofrenie, waanstoornis of andere (on)gespecificeerde
schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen.
G. De symptomen zijn niet toe te schrijven aan de fysiologische effecten van een
substantie of andere medische conditie.
H. De symptomen veroorzaken klinisch significante distress of belemmering in sociale,
werk of andere belangrijke functiegebieden.
, Risicofactoren: neuroticisme, symptoomernst, slechtere globale functionering,
anxiety stoornissen, gedragsstoornissen, ouderlijk verlies of scheiding.
What is depression
o WHO: depression and other common mental disorders
o Maj et al: The clinical characterization of the adult patient with depression aimed at
personalization of management
Depressieve stoornissen
Kenmerken:
o Verdriet
o Verlies van interesse/plezier
o Gevoelens van schuld
o Gevoel van lage zelfwaarde
o Verstoorde slaap
o Verstoorde appetijt
o Vermoeidheid gevoelens
o Slechte concentratie
Depressieve stoornissen bevatten twee hoofd sub-categorieën:
1. Major depressive disorder: een depressieve episode kan gecategoriseerd
worden in mild, gemiddeld en zwaar.
2. Dysthymia: een persistente en chronische vorm van milde depressie,
symptomen zijn gelijk, maar minder intens en minder lang
Prevalentie
o Komt vaker voor bij vrouwen
o Komt vaker voor in de oudere volwassenheid (55-74 jaar)
o Kan ook voorkomen in adolescenten en kinderen onder de 15 jaar, maar minder
vaak.
o Aantal mensen met depressie is toegenomen van 2005-2015 (18.4%)
Artikel Maj et al.
Er moet meer focus komen op klinisch karakteriseren van de individuele
kenmerken van de patiënt.
o Dat er weinig focus is op individuele kenmerken kan een rede zijn dat de
meerderheid van de patiënten met een diagnose van depressie geen remissie
behaald na de eerste behandeling.
o Domeinen die meegenomen zouden moeten worden in de klinische
karakteriseren van een patiënt:
o Symptoom profiel
o Subtypes
o Hevigheid
o Neurocognitie
o Functie en kwaliteit van leven
o Persoonlijkheidstrekken
o Comorbiditeit
o Familiegeschiedenis
o Beschermende factoren
,Symptoomprofiel
o Minimaal 5 van de 9 symptomen met iemand hebben
o Symptomen moeten merendeel van de dag aanwezig zijn, bijna elke dag voor
minimaal twee weken in combinatie met depressieve stemming + interesse
verlies
o Depressieve stemming & interesse verlies hebben de hoogste positieve
voorspellende waardes.
o De kern symptomen van depressie bevatten sympathetic arousal en angst.
o Somatische klachten worden het meest gemeld door depressieve patiënten.
o De frequentie van symptomen kunnen verschillen per geslacht:
o Woedeaanvallen, agressie, risicogedrag en prikkelbaarheid komt vaker
voor bij mannen.
o Antidepressiva is effectiever in het behandelen van kern emotie en slaap
symptomen dan atypische symptomen
Klinische subtypes
Melancholische kenmerken
1. Verlies van plezier in bijna alle activiteiten of een gebrek aan reactiviteit op
meestal plezierige stimuli
2. Tenminste drie van de volgende symptomen:
a. Aparte kwaliteit van depressieve stemming (gekenmerkt door diepe
moedeloosheid, wanhoop en/of somberheid, of door een lege
stemming)
b. Erger worden van de depressie in de ochtend
c. Vroeg wakker worden
d. Psychomotoor agitatie of retardatie
e. Anorexia of gewichtsverlies
f. Excessieve of ongepaste gevoelens van schuld
Reageren minder goed op psychotherapie
Onderzoeken suggereren dat ze beter reageren op TCA’s dan SSRI’s
Psychotische kenmerken:
o Aanwezigheid van wanen en hallucinaties tijdens de depressieve episode.
o Afwezigheid van wanen en hallucinaties wanneer er geen episode is.
o Bij terugkerende episodes kunnen de psychotische symptomen ook terugkeren
o Geassocieerd met een toename van suïcidaliteit, voornamelijk tijdens acute
episodes
o Verhoogde sterfte door lichamelijke oorzaken
o Slechtere uitkomsten
o Combinatiebehandeling met antidepressiva en antipsychotica werk beter dan
een monotherapie
Atypische kenmerken
o Stemmingsreactiviteit
, o Gevoeligheid voor afwijzing
o Extreme afwezigheid van reactievermogen
o Toename van appetijt
o Toename van slaap
Klinisch verloop
1. Prodromale fase
a. Atypische kenmerken met
milde functionele
veranderingen
b. Sub-drempel symptomen
2. Eerste depressieve episode
3. Residual fase
a. Atypische symptomen
b. Terugkerende depressieve
symptomen
c. Dysthymia
De residual symptomen zijn sterke
voorspellers voor een terugval.
4. Terugkerende depressie of
dubbele depressie
5. Chronische depressieve episode (episode van twee jaar of langer zonder
onderbrekingen)
Risicofactoren voor depressie
o Fysieke comorbiditeit (metabolisch syndroom)
o Vroege kindertijd tegenspoed (mishandeling/verwaarlozing)
o Major life events, chronische stressoren en dagelijkse moeilijkheden
o Negatieve werkomgeving, toename in gebruik van sociale media en schermtijd
o Gestigmatiseerde personen die kwetsbaar zijn voor stressoren
o Negatieve cognitieve bias hebben
Beschermende factoren
o Werk hebben
o Positieve coping strategieën
o Hechte familierelaties
o Sociale interactie
,Psychologische behandeling van depressie
o Abramson et al: cognitive vulnerability stress models of depression in self-regulatory
and psychobiosocial context
o Cuijpers et al: how effective are cognitive behavior therapies for major depression and
anxiety disorders
o Cuijpers et al: the role of common factors in psychotherapy outcomes
Artikel Abramson
In het artikel worden er twee cognitieve theorieën van depressie behandeld:
The Hopelessness theory & Beck’s theory.
Hopeloosheidtheorie
Volgens deze theorie is de verwachting dat zeer gewenste uitkomsten niet voorkomen
of dat zeer aversieve uitkomsten voorkomen en dat iemand niks kan veranderen aan
de situatie een oorzaak voor depressieve symptomen.
o Symptomen van hopeloosheid zijn o.a. verdriet, vertraagde initiatie op vrijwillige
reacties, suïcidaliteit, lage energie, apathie, vertraagde psychomotor, slaap
vertraging en slechte concentratie.
Niet iedereen die wordt
geconfronteerd met
negatieve
levensgebeurtenissen wordt
hopeloos.
Volgens de theorie zijn er drie soorten inferenties die mensen maken wanneer ze
geconfronteerd worden met negatieve levensgebeurtenissen, die bijdragen aan de
ontwikkeling van hopeloosheid en op zijn beurt voor depressieve symptomen:
1. Causale attributies: gebeurtenissen worden toegeschreven aan stabiele en
globale oorzaken (heeft betrekking op veel gebieden in het leven) en worden
gezien als belangrijk.
VB: het slechte cijfer wat ik heb gehaald voor mijn tentamen komt doordat ik
een lage intelligentie heb.
, 2. Inferred consequences: er wordt gedacht de negatieve gebeurtenis zal
weer voor verdere negatieve consequenties zorgen.
VB: door mijn slechte cijfer op mijn tentamen, zal ik nooit toegelaten worden
voor mijn masteropleiding.
3. Inferred characteristics about the self: er wordt gedacht dat de person
onwaardig is.
VB: doordat ik een onvoldoende heb gehaald ben ik onwaardig.
Mensen die gebruik maken van de genoemde drie inferenties, zullen eerder
depressogenic inferences maken over een gegeven situatie, dan mensen die dit niet
doen.
Zonder negatieve levensgebeurtenissen zullen de mensen die gebruik maken
van deze inferenties zullen niet eerder hopeloos raken en depressieve
symptomen ontwikkelen.
Dit deel van de theorie is het cognitive-vulnerability-stres component: negatieve
cognitieve stijlen zijn de cognitieve kwetsbaarheid en de negatieve
levensgebeurtenissen zijn het stress component
Uit onderzoek blijkt dat sociale steun een buffer is voor depressie wanneer
mensen stressvolle gebeurtenissen ervaren.
Beck’s theory
Volgens deze theorie zorgen maladaptieve zelf-schema’s die disfunctionele houdingen
bevatten over thema’s zoals verlies, niet bekwaam genoeg zijn en falen voor het
vormen van cognitieve kwetsbaarheid (cognitive vulnerability) voor depressie.
Wanneer deze gehypothiseerde depresogenic self-schemata worden
geactiveerd door het ontstaan van een negatieve levensgebeurtenis, genereren
ze specifieke negatieve cognities (automatische gedachtes) in de vorm van
pessimistsche gedachtes over de zelf, wereld en toekomst (negative cognitive
triad) dit zorgt voor verdriet en andere symptomen van depressie.
Ook zorgen de schema’s voor een toename in bewustwording van depressieve
elementen in de omgeving en een afname van positieve emoties tijdens een
leuke gebeurtenis (positive blockade)
Kan niet op alle
vormen van depressie
worden toegepast,
alleen op unipolar en
nonendogenous
depressie.
Ook spelen
individuele verschillen
in de waarde die
mensen hechten aan
bepaalde ervaringen
een rol of bepaalde negatieve gebeurtenissen de cognitieve kwetsbaarheid voor
depressie activeren.